Band. Jaargang 13
(1954)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 476]
| |
Portret Mevr. Spitaels Jan van der Loo
Bijvoegsel ‘Band’ no 11 - November 1954. | |
[pagina 477]
| |
Jan van der LooDe opgave die Jan Van der Loo zich stelt is geen gemakkelijke: een portret zó schilderen dat zijn artistieke gaafheid niet lijdt onder zijn documentaire oogmerken, d.i. zijn gelijkenis met het model. Een portret, wil het tot 't domein der kunst behoren, mag immers niet enkel een nauwkeurige reproductie van gelaatstrekken zijn. Het moest eerst en vooral de plaats ruimen voor de schilder zelf, voor zijn persoonlijkheid en zijn temperament. Het moet vervolgens een waarde op zichzelf vertegenwoordigen, een eigen intrensieke schoonheid bezitten naast en buiten alle overeenkomst met zijn object. Het artistieke ligt niet in de onderworpenheid van de schilder aan het model. Een photoapparaat zou in dit geval veel secuurder werk verrichten. Kunst is integendeel de magische operatie waardoor de kunstenaarsziel zelf binnen breekt in de twee-dimensionale ruimte van het schilderij en deze vult en ordent naar haar eigen beeld en visie. Het scheppingsproces van een portret is aldus een voortdurende rivaliteit tussen artist en model waarbij tenslotte de eerste zijn eigen inzicht opdringt en primeert. Dit is het goed recht van de schilder, zelfs indien deze metamorphose gebeurt ten koste van de realiteit, of wat men als realiteit meent waar te nemen. Een kunstwerk hoort niet thuis in het gebied der documentatie. Integendeel, het heeft een eigen wezenheid, geheel onafhankelijk van de buitenwereld en zijn bestaan en voorrechten zijn onaantastbaar. Dit is zó waar dat van een bepaald ogenblik af, zodra zijn wezenselementen door de schilder, naar zijn aard en inzichten binnen het begrensde kader van het schilderij zijn aangebracht, dit laatste onafwendbaar zijn eigen weg gaat en als het ware zichzelf begint te maken, d.i. nog slechts gehoorzaamt aan zijn eigen innerlijke wetten, aan zijn eigen dwingende noodzakelijkheid en hierop geen inbreuk meer dult zonder aan gaafheid en kunstwaarde in te boeten. Dit is het goed recht van het schilderij dat, om een gekend extreem geval aan te halen, een vierkant oor en paarse lokken eist omdat het geen andere vorm of kleur meer kan of mag opbrengen. Het werk van Jan Van der Loo staat ver van deze extreme, schilderkunstig volstrekt logische maar in gevoels-opzicht steriele experimenten die men de weliswaar negatieve verdienste niet mag ontzeggen de abstractie theoriën te hebben voortgebracht: het nulpunt in de schilderkunst van waar af een loutering op picturaal gezonde basis een aanvang heeft kunnen nemen. | |
[pagina 478]
| |
De portretten van Van der Loo bezitten de zeldzame kwaliteit geen slaafse navolging te zijn van de uitwendig waarneembare vorm zonder er nochtans vijandig tegenover te staan. De autonomie van de schilderkunst gaat bij hem niet te loor in een gekunsteld en zielloos copiëren van de werkelijkheid. Zij wordt integendeel bewaard door en dank zij een subtiele interpretatie die het model uit de realiteit omhoog heft en het op een meer verheven plan transponeert, zoals een muzikaal thema dat omgezet wordt in een andere toonaard en daarbij aan intensiteit, rijkdom en poëzie wint zonder zijn identiteit te verliezen. De eigen toonaard waarin Van der Loo zijn doeken schildert is die van een warme sensualiteit die hen doordesemt met een sfeer van stemming en Sehnsucht. Een van gezonde zinnelijkheid geladen stemming die hangt rond de volle, van intens leven geladen vleeskleuren en voldaan neerzijgt tussen de zware plooien van het kleed als zocht zij rust na de lange verkenningstocht langs de rondingen van het gelaat en in de diepte van de ogen. Een Sehnsucht, een niet te beheersen verlangen om de vluchtige schoonheid vast te leggen van een kleur, een houding, een beweging die voorbijgaat en waarvan de herinnering in harmonische vorm blijft hangen in het portret waarin alles stilte wordt en heimwee, naar het vers van Goethe ‘Verweile doch, du bist so schön’. Dit alles gebeurt met een zwier en een magistraal vakmanschap die met verbluffing slaan. Onder deze vaardige handen blijft de verf geen dode materie, zij wordt kleur en leven, zij wordt vlees en weefsel naar de oude traditie van de schilders der Lage Landen, de grote verliefden van de zinnelijke wereld. Het is wellicht te vroeg om zich nu reeds een oordeel te vormen over de invloed van zijn kongolese verblijf op het werk van Van der Loo. In enkele, op inlandse motieven geschilderde composities tracht hij de bevalligheid in houding en beweging vast te leggen. Zodra de op korte tijd overdadig opgedane indrukken voldoende zullen bezonken en geassimileerd zijn, zullen zij vastere vormen aannemen en, naar de reeds tot stand gebrachte composities laten vermoeden, in steviger opstelling en grotere samenhorigheid tot sterke doeken uitgroeien.
Erasmus |
|