| |
| |
| |
De Mens in Afrika
OP het einde van de regenmaand September maakten wij spijts het ongure weer het jaarlijkse wandelingetje naar de oude Gravenstad Gent. De express-trein deed er niet zo lang over, maar hoe vlugger het leven gaat des te echter wordt de indruk van 's mensen traagheid, wanneer men heel even door het raampje tuurt en toch niet rust, want nadenkt over afstanden in andere werelddelen en de snelheid van de jongste supersonische vliegtuigen.
Wij ontvingen onze traditionele uitnodiging om naar de Internationale Afrikaanse Studiedagen te komen, de vierde in de reeks. En wij altijd op zoek naar de mens, van welke gelaatskleur ook, togen op weg, met onze immer te kleine bagage ervaring en onze immer te weinig omvangrijke reserve aan verbeelding. Eminente Afrika-kenners zouden ons immers spreken over de verhoudingen van de mens in de gemeenschap der Afrikaanse volkeren en vooral over zijn productiviteit, zijn betekenis en waarde als medewerker en bouwer aan de toekomst van een heel continent. Op weg naar de conferentie-zaal - de Herfstblaren rolden monotoon voor ons uit waar de fonteinen hun heldere water triomfantelijk in de natte lucht opspoten, tussen de masten met de Belgische en Gentse wimpels en het overgebleven groen van het struweel - ontmoetten wij onze Afrikaanse en Italiaanse collegas: Paul Fabo en Signor Bonfigli. (Deze laatste is verantwoordelijk voor de buitenlandse berichtgeving van het Italiaanse blad ‘Tempo’. Specialiteit? Roken van Toskaanse sigaren. Gave? Aangeboren liefde voor het schone verleden. Aspect? Een soort internationaal folklorist.) De eminenten reden ons met kleine wagentjes en luxe-sleden voorbij, naar de Bijloke! De Herfstwind legde rimpels in het water van de luierende vertroetelde Leie, waaromheen in een voor ons onvergetelijk verleden, vele weiden zich breidden tot de verre kim en waar eens de ‘wijze man van Gent’ zijn stem liet weerklinken om de nijveren uit zijn volk op te roepen tot uitbreiding van de handel met het buitenland. Over die historische grond trokken wij wat nu het Museum van de Bijloke is, binnen. Wij waren bijna te laat, zei de portier. Maar kan iemand die oog en oor heeft voor het schone, wel ooit te laat komen, vroeg mijn vriend Bonfigli zich af, knipogend en nog steeds de zwanen bewonderend in het park...
In zaal 1705 zat de gedroomde voorzitter, dhr Van den Abeele, Administrateur-Generaal van Koloniën, reeds op het verhoog, groette en begroette iedereen even minzaam en oprecht en opende met een korte inleiding, de sigaret tussen de vingers, de vergadering. Aan de perstafel in dit blanke | |
| |
met heerlijk stuco versierde schrijn van een zaal, stak mijn bol-wangige, glimlachende Bonfigli, een nieuwe Toskaanse op.
| |
Tijden van overgang
Mr F.C. Birnie-Visscher, die twee jaar geleden laatst sprak, sprak nu eerst. De handelssecretaris bij de Ambassade van de Unie van Zuid-Afrika te Brussel, handelde in het Engels over ‘The Collaboration with the Aborigenes in the economic Development of Africa’. Hij stelde vast dat wij in een overgangstijdperk leven, eensdeels met het perspectief op de economische ontwikkeling van de kern-energie ten bate van de industrie, anderdeels in het besef van het ontwaken van weinig of niet ontwikkelde volkeren en hun verzuchtingen naar een humaan bestaan, naar de concepties van de Westerse wereld.
Onze voorvaderen, zo onderstreepte dhr Birnie-Visscher, welke ook hun levens- en handelwijze op het zwarte continent moge geweest zijn ten opzichte van de inheemse bevolkingen, hebben ontegenzeggelijk door hun opeenvolgende acties bijgedragen tot het vestigen van vrede en welvaart en uiteindelijk ook tot een betere kijk op de menselijke verhoudingen.
Zuid-Afrika leeft thans in een periode van economische en industriële samenwerking tussen de verschillende rassengroepen en het is niet onverschillig voor de verzuchtingen van om het even welke groep, getuige de jongste getroffen maatregelen. De ‘native’ zal zijn plaats in de industrie behouden en zijn verdere opgang wordt met zorg door de regering voorbereid, verzekerde dhr Birnie-Visscher, omdat de overtuiging voorligt dat alleen in goede verstandhouding de wereld een betere toekomst kan tegemoet gaan.
| |
Op zoek naar evenwicht
Sinds de tweede wereldoorlog is de Westerse mens, geïnteresseerd in de evolutie van Afrika, zich bewust geworden van de noodzakelijkheid zo vlug mogelijk een evenwicht te bewerken tussen de ontwikkelde (Westerse) volkeren en de niet-ontwikkelde (Afrikaanse) bevolkingen. Hierop wees de tweede spreker, Prof. G. Vedovato. Deze sprak en als professor en als Italiaans volksvertegenwoordiger.
Zowel van economisch, als van politiek, als van zuiver menselijk standpunt, dwingt de huidige toestand dringender dan ooit, tot een intenser contact tussen inboorlingen en Europeanen dat moet leiden tot een geordende verstandhouding in vertrouwen en wederzijdse eerbied. De Afrikaanse arbeider dient gevormd en gespecialiseerd te worden, de landarbeider de mogelijkheid van een vast bestaan verzekerd te worden. Prof. Vedovato sprak als zijn mening uit, dat een gezamenlijke actie in die zin zou moeten ondernomen worden, in het belang zowel van de Europese staten die de | |
| |
actie zouden voeren, als in dat van de Afrikaanse bevolkingen. M.a.w. Europa moet weten wat het wil voor het welzijn van beide continenten en het dient zich zoveel mogelijk als een eenheid op te werpen, om met het nodige gezag zijn plannen in overleg met de inheemsen ten uitvoer te leggen.
| |
Zonder naastenliefde geen vooruitgang
Een graag-geziene en gehoorde spreker op deze internationale assisen is Dr H. Mesquita de Gastro Cabrita, Adjunct-Directeur-Generaal bij het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen van Portugal. Deze kleine vinnige man herinnert steeds ten gepaste tijde aan de christelijke waarden welke de Europeanen de wereld dienen voor te houden en die vooral de naastenliefde huldigen in om het even welke onderneming. Zonder naastenliefde is naar zijn overtuiging geen kans op vooruitgang en verstandhouding mogelijk. Het succes van ons beschavingswerk in Afrika hangt voornamelijk van een vredelievend samenleven van inboorlingen en Europeanen af. De sociale vooruitgang dient gelijke tred te houden met de economische ontwikkeling der Afrikaanse gebieden. Vast staat dat deze economische ontwikkeling slechts werkelijk vruchtbaar kan zijn, wanneer zij de Afrikaanse mens verheft tot een volwaardig menselijk wezen.
| |
De mens in Kongo
Terwijl dhr Van den Abeele ook deze spreker dankte en zijn betoog in het kort samenvatte, werd ik er mij van bewust, dat behalve mijn joviale collega Paul Fabo, zich ook nog enkele andere évolués onder het gehoor bevonden en terwijl de volgende spreker, dhr Lefebvre, Directeur bij het Belgisch Ministerie van Koloniën, werd aangekondigd, moest ik onwillekeurig denken - er is wat verbeelding toe nodig - aan de ouders en de voorouders van deze Kongolezen. Het beeld van de broesse-zwarte stond mij opeens voor de geest. Het zou mij bij blijven gedurende de verschillende zittingen. Nu was deze wel zo ontwikkeld dat hij kon begrijpen wat er van hem, volgens de verschillende sprekers, werd verwacht en welke enorme bijdrage wij reeds geleverd hebben tot de verheffing van zijn geestelijke als physische vermogens. Maar dan was hij opeens ook weer geen broesse-zwarte meer...
Dhr Lefebvre was inmiddels op het verhoog geklommen. De Kongolezen hebben totnogtoe hun physische kracht aan de ten uitvoerlegging van de Belgische plannen in Kongo niet geweigerd; maar, spreker betwijfelt of ze zich wel bewust van hun inspanningen zijn en of ze allen vrijwillig, overtuigd van de noodzakelijkheid, deze krachtinspanningen hebben gedaan of hebben kunnen doen. En hoe zal het in de toekomst worden? Veel zal afhangen van ons. Dhr Lefebvre is van oordeel dat de economische en sociale organisatie van de inheemsen grondig moet gewijzigd worden ‘car le développement prévu n'est réalisable que par le passage de l'économie et de l'organisation sociale tribale, qui fut la leur, à une économie de marché et à une organisation | |
| |
sociale davantage individualiste’. Deze breuk moet hun dichter bij ons brengen en het bevruchtingsproces vergemakkelijken. Dhr Lefebvre wijst vervolgens op de noodzakelijkheid de koopkracht van de zwarte geleidelijk op te voeren en de gewoonte tot sparen en tot geldbelegging aan te moedigen.
Het verlenen van kredieten aan de zwarten om te kunnen deelnemen aan de Kongolese economie, wordt dan tijdens de bespreking die volgt te berde gebracht.
De voorzitter komt hier gepast tussen en geeft ter overweging het feit dat de zwarte nog niet zéér gevoelig is om een individuële krachtinspanning te doen. In vele gevallen is gebleken dat de omstandigheden een opgelegde samenwerking hebben opgedrongen. Hij is ook van oordeel, met verschillende interpellanten, dat een volledige breuk met de tribale organisatie vooralsnog, en later wellicht ook, niet wenselijk is. Wat goed is moet niet afgebroken worden. Wij moeten echter in de eerste plaats de inheemsen de plichten van de arbeid bijbrengen, opdat zij zouden begrijpen, dat hun lonen slechts kunnen opgevoerd worden - en wij zijn er ons van bewust dat zij dienen opgevoerd te worden - wanneer hun arbeid meer renderend wordt.
| |
Werken en sparen: welvaart
Uit de volgende referaten voorgedragen door of op tekst van dhr Riond, Onder-Voorzitter van de Vergadering van de Franse Unie, van dhr P.G. Powesland van het Institute of Colonial Studies te Oxford en van dhr Dallons, Gewestbeheerder, wordt in dezelfde zin gesproken over deze aan te leren gewoonten: te werken en te sparen, opdat de samenwerking tussen zwart en blank in een definitief stadium zou kunnen treden. Het aanleren van een ambacht wordt door dhr Riond als zeer gunstig voor deze gang van zaken aangeprezen. Dhr Powesland wijst er op dat in Oost-Afrika de toestand in een gunstiger stadium is getreden, omdat de Britse autoriteiten de inheemsen hebben kunnen overtuigen van hun onmisbare physische maar ook finantiële hulp, om de plannen tot het vruchtbaar maken van totnogtoe onvruchtbare contrijen te kunnen verwezenlijken en terzelfdertijd de sociale toestanden te kunnen verbeteren.
| |
Het ‘Gezira-Scheme’
De verhandeling van dhr A. Gaitskell, C.M.G., Managing-director van de ‘Sudan Gezira Board’ was hier bijzonder op haar plaats. Het ‘Gezira Scheme’ was een privé onderneming die in samenwerking met de bevolking werd ondernomen. Het land werd niet verdeeld per landbouwer, maar het vruchtbaar maken van ontzaglijke uitgestrektheden grond werd wetenschappelijk aangepakt ten voordele van de gemeenschap. Het nodige kapitaal werd verschaft enerzijds en de arbeid van de inheemsen anderzijds. Dit leidde niet alleen tot werkgelegenheid, maar tot betere werkvoorwaarden en tot verbetering van de sociale toestanden in het algemeen. De inheemsen | |
| |
werden niet gedwongen te werken of deel te nemen aan de uitwerking van dit grootse plan. Doch de merkelijke vooruitgang van diegenen die mee deden was een aansporing voor de wijfelaars, die na korte tijd ook medewerkers en mede-begunstigden werden. Een soort paternalisme lag aan deze ommekeer wel ten grondslag; maar het zou niet anders gekund hebben. Dhr Gaitskell, viel dhr Dallons bij dat moet getracht worden de inheemse individueel te overtuigen van zijn individueel presteren; maar zonder toezicht en leiding, naast en met de geboden hulp, leek hem een vruchtbare economische bevruchting niet mogelijk.
| |
Andere sprekers, andere aspecten
Dhr Quirino Maffi, Hoofdredacteur van ‘Affrica’ te Rome en ondervoorzitter van de Internat. Persvereniging ter bestudering van de Overzeese Problemen, wees op de minder gunstige toestand in Somalie-land, dat waarschijnlijk een agrarisch land zal moeten blijven, tenzij de ondergrond petroleum zou bevatten, hetgeen gehoopt wordt. Dhr Maffi beklemtoonde eveneens de noodzakelijkheid om in gemeen overleg de Europese economie aan de Afrikaanse te koppelen.
Uit het rapport van dhr Milcent, gewezen Voorzitter van het Sociaal Secretariaat voor Togo, bleek, dat de invoer in dit gebied van een ‘Code du Travail’, slechts het verbeteren van de werkomstandigheden beoogde en niet het opvoeren van de lonen. De voorzieningen in Togo van kinderbijslagen ook voor polygamen, die aanleiding hebben gegeven tot misbruik en sociale onrechtvaardigheden, werden in hun huidige vorm, door verschillende Franse afgevaardigden en deelnemers streng gehekeld. Dhr Chauleur haalde het feit aan dat de ‘clairon de la garde’ van een inlands vorst met een Buick reed, aangekocht ‘avec ses allocations familiales’! en hij ontveinsde niet dat er te Dakar een markt bestaat van zwangere vrouwen!
Prof. Dr. O.H. van der Kolff, wetenschappelijk medewerker bij de Afdeling Culturele en Physische Anthropologie van het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam, gaf een zeer geleerde en geapprecieerde uiteenzetting over ‘On the relation between Western Agricultural Enterprise and Native Husbandry’.
Hij wees op de tegenstelling van de grote europese exploitatie tegenover de versnipperde van de inheemsen. Beiden dienen naar elkaar toe te groeien; de belangen der exploitanten dienen zich meer en meer te vereenzelvigen. Daaruit kan samenwerking en samen-leving ontstaan. De boerenstand moet volgens spreker een gelukkige middenstand worden. De inheemsen moeten mede-verantwoordelijk worden in de onderneming. Van twee werelden moet één wereld worden gemaakt. De Hollandse Professor was blijkbaar geen voorstander van co-existentie maar van interpenetratie.
Dhr Dallons, Gewestbeheerder, schetste vanuit de economisch-politieke gezichtshoek, de geschiedenis van onze aanwezigheid op het Afrikaanse | |
| |
continent. Hij ook is voorstander van ‘une association entière avec l'indigène’. Om daartoe te komen ‘il nous appartient de libérer l'indigène de ses complexes, de le stabiliser dans ses activités, de lui apporter instruction et aide sous toutes ses formes, et enfin et surtout de le traiter ‘en homme’.
Zoals ieder jaar werd een algemeen verslag over de Studiedagen opgesteld en aan de vergadering voorgelezen. Het was dhr Guy De Beir, Hoofdinspecteur van Economische Zaken in Belgisch-Kongo, die voor dit werk was aangezocht geworden.
Ziehier het besluit van zijn belangrijk rapport:
Het probleem stellen der deelneming van de inboorling aan de economische inspanningen, is vertrouwen stellen in de mogelijkheid van zulke samenwerking, of tenminste in zijn waarde.
Het is onze taak, gezien wij de aanloop ertoe genomen hebben, leiding te geven en deze samenwerking in de hand te werken, zonder dewelke de uiteindelijke evolutie van de Afrikaanse mens niet mogelijk dient geacht te worden. De wereld, de moraal, de rede, onze eer en onze belangen, de inboorling zelf, verplichten er ons toe.
Doch de wereld moet begrijpen dat zulke haast bovenmenselijke en delicate taak niet in één dag kan verwezenlijkt worden.
Dat men ons integendeel de nodige tijd moet gunnen en ons vertrouwen schenken, waarop wij als Europeanen in Afrika door onze verwezenlijkingen recht hebben. Dat de wereld er zich van bewust worde, dat de buitenlandse kapitalen die de onontwikkelde gebieden méér dan ooit nodig hebben, slechts in die omstandigheden zullen toevloeien.
Tenslotte, zal de inboorling via deze evolutie zijn eigen weg kiezen... maar wanneer deze evolutie goed zal geleid geworden zijn, zal hij gemakkelijk inzien dat hij er alle belang bij heeft, vooral op economisch gebied, te blijven samenwerken met zijn ‘tuteurs d'aujourd'hui’ en dat zal voor ons de schoonste beloning uitmaken.
Deze laatste woorden werden op lang en gemeend applaus onthaald. De zon vulde op dat ogenblik overvloedig de heerlijke historische zaal, trots van ons volk, zodat het afscheid in een warme en verrukkelijke atmosfeer plaats had. Jammer genoeg waren wij niet in Afrika, want toen wij buiten kwamen, gutste de regen ons weer in het gezicht. Maar ons hart klopte weer lichter en wij stapten vlugger door het ongure tij heen...
A.K. Rottiers
|
|