Maar hij houdt vol: ‘Wij zijn onder de kust, zeg ik je, breng mij naar boven!’
Ik zeg: ‘U kunt niet opstaan.’ Hij: ‘Kijk, ik ben goed wakker nu.’
Hij schuift de gordijnen van voor de alkoof en zet zich overeind. Ik kan mijn ogen niet geloven. Ik neem hem onder de arm en ga met hem naar boven. Waarachtig Tripor is in zicht! Ik geef toe dat ik mij vergist heb.
‘Zie je wel, zie je wel!’ schreeuwt hij.
Ik informeer: ‘Hé, Thomas, wat is er aan de hand?’
‘Wij zullen voor de voorziene tijd binnen zijn, Piek, anders niets.’
En de schipbreukeling: ‘Wat zei ik je, wat zei ik je! Nu, luister eens, matroos, wanneer wij aanliggen, breng mij onmiddellijk naar de vishallen... Aan de ingang van de kleine gebouwen zul je een oud vrouwtje aantreffen... Geleid mij tot bij haar, zij zal mij wel thuis brengen. Begrepen?’
En ik bracht hem naar het vrouwtje, instee van naar de politiepost. Ik weet niet waarom ik het deed. Ik begreep niet wat ik deed.
Maar luister Commissaris:
‘Wel, wie wij daar hebben!’ zei het oude vrouwtje, ‘Johannes!’
Hij zei: ‘Die dood was is verrezen, Tille!’
Tille: ‘Heeft iemand anders je al gezien, Johannes?’
Johannes: ‘Ik vermoed van niet, Tille, zoals ik niemand meer kan zien, kan waarschijnlijk niemand een dode meer herkennen, tenzij jij.’
Tille: ‘Weet Ursuul dat je nog leeft?’
Johannes: ‘Ursuul? Leeft zij nog?’
Tille: ‘Ursuul is thans gelukkiger dan ooit, Johannes! Met het fortuin van jou slijt zij een onbekommerd leven.’
‘Mijn ongeluk werd haar geluk dan, Tille?’
Tille: ‘Kerel, 't wordt haar dood als ze je wederziet.’
Johannes: ‘Mijn wederkeer haar dood? Tille, hier heb je geld, breng mij bij haar... Als zij nog leeft wil ik haar spreken...’
Tille: ‘Maar Johannes, geef jij dat werkelijk? Goeie genade, wat overkomt je?’
Johannes: ‘Niets, Tille, niets, je hebt recht op beloning. Ik ben, ja ik ben Johannes van vroeger niet meer!’
Tille: ‘Wat is er je toch overkomen, Johannes, zet je even.’
En Johannes vertelt. Hij trilt over heel zijn lichaam.
‘Tille, na maandelange ruzie met Ursuul verkocht ik met Kerstmis onze laatste boot. Ik meende daarmee Ursuul de doodsteek te geven. Immers, waarmede zouden wij in de toekomst ons brood kunnen verdienen? Van het geld van de boot kreeg Ursuul geen cent, het ging op mijn safe op de bank. Op Oudejaarsavond vertrok ik met een dringende vracht smokkelwaar... als kapitein van een kleine schuit. Er was een grote extra-premie voorzien ...Eens voorbij Nora Dix stak er een geweldige storm op. Het was rond middernacht. Frank en Marcus waren boven. Ik bleef beneden. De boot slingerde geweldig. Het water sloeg met groot geraas over dek. Plots hoorde ik Frank om hulp gillen. Ik sprong naar de deur, kreeg ze met moeite open,