Uit ‘Meester van het Vuur’
Mukuru
Mukuru zoog aan zijn hennep-pijp en zocht troost in diepe teugen van heerlijk honingbier, dat speciaal voor hem was gebrouwen. Op de binnenplaats liepen de vrouwen bedrijvig heen en weer, bezig het avondmaal te bereiden. Boven vuren werden, op drie stenen, grote aarden potten geplaatst, gevuld met geschilde bananen en overdekt met glimmende groene bladeren. Een schaap hing aan het spit te roosteren. De geur van het voedsel vermengde zich met de ranzige reuk van vette koehuiden, die door meisjes op een hoog droogrek werden gespannen. Beneden aan de heuvel klonk het geroep van de jongens, die het vee binnen de omheining dreven. Voor de hutten ontbrandden nu overal de vuren, waarboven kinderen sprinkhanen en grote larven roosterden, die zij na de regenval bijeengezocht hadden. Mukuru staarde naar de bedrijvigheid, terwijl hij het water in zijn mond voelde komen. Honger had hij altijd en tevreden vouwde hij zijn knoestige handen over zijn slappe, gerimpelde buik.
‘Hé, zijn jullie nog niet klaar met dat schaap?’ riep hij naar de vrouwen. Een van haar, die zijn luimen goed kende, bracht op een rieten schaaltje wat gebraden sprinkhanen, die zij Mukuru geknield aanbood.
Even later volgden mandjes met de hete, zoetige bananenstamp, bakjes met gekruide saus van bonen en erwten en de pittig geurende schapenbout.
Angstig hielden vrouwen hun kinderen, die nieuwsgierig kwamen toelopen, nu Mukuru zijn voedsel in het openbaar nuttigde, op een veilige afstand. De kleine Babemba liepen spiernaakt rond en keken begerig naar dit overvloedige, koninklijke voedsel. Hun kraaloogjes schitterden en hun buikje met een wanstaltig gezwollen navel stak bol boven de kromme, magere beentjes. Ze zagen hoe de grootmachtige gretig het ene bananenballetje na het andere vormde, er met de duimnagel een gleufje in drukte en in de kalebasjes met de verschillende soorten saus dompelde. Hun Afrikaanse vorst had hierin een verbluffende handigheid verkregen en de berg voedsel, die hij verzwolg, was ontzagwekkend. Hun eerbied voor Mukuru steeg er door. Deze kreeg er plezier in kleine stukjes van de schapenbout met zijn spits toegevijlde tanden af te scheuren en ze naar de kinderen te gooien. Lachend vingen zij de brokjes op of kropen er als jonge honden naar rond.