Band. Jaargang 13
(1954)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |
Eugeen JanssensWelke representatieve bedoelingen ook aan de grondslag van het schilderwerk mogen liggen, het dient interpreterend, dit is: omvormend in plaats van nabootsend te zijn om werkelijk te behoren tot het gebied der kunst dat zich uitstrekt binnen de grenzen van de loutere nabootsing enerzijds en de zuivere constructie anderzijds. Zolang één dezer grenzen niet overschreden wordt, om hetzij in een slaafse navolging, hetzij in een zinloos construeren te vervallen, behoren de zozeer van elkaar verschillende strekkingen als de representatieve en de abstracte kunst tot het domein van het artistieke. De werken van Eugeen Janssens bezitten ontegensprekelijk de dosis menselijkheid (want kunst is, naar een oud adagium, de mens toegevoegd aan de natuur) nodig om hen binnen deze grenzen te houden. De interpretatie die hij ons geeft van de Kongolese natuur is van een dichterlijke, harmonische aanvoeling die zich vermeit in de streling van licht en schaduw op de groene deining van hellingen en valleien, in de wazige loomheid van de mist rond het gebergte of in hoog wolkenspel boven eenzame kruinen. Zijn poetische inslag doordesemt zijn blik op het landschap dat hij op het doek, vol diepte en atmosfeer, in harmonisch in elkaar vloeiende kleurenpartijen reconstrueert. Anderen zullen wellicht meer kracht, vrees of ontzag opbrengen ten overstaan van de troosteloze verlatenheid van het door de zon geroosterde land of de verblinding van de oneindige hemel, kleurloos door het overdadig licht. Janssens echter is een zachtzinnig impressionnist wiens dichterlijke aanleg de natuur omtovert in een subtiele harmonie van verfijnde tinten. Technisch zeer onderlegd schenkt hij ons in een reeks bevallige doeken, met een rijk kleurengamma, zijn eigen beminnelijke visie op de mensen en dingen van Kongo. | |
Alexis TshimbanguHet is niet onbekend dat een der belangrijkste vernieuwingen die in het begin dezer eeuw intraden in de ontwikkeling van de moderne Europese esthetiek en haar op nieuwe banen leidden voor een groot deel te danken is aan de ontdekking van de negerkunst en de door haar gebrachte veropenbaring. De mogelijkheid van een vruchtbare wisselwerking in beide richtin- | |
[pagina 320]
| |
gen, zonder verkrachting van de al te ontvankelijke Kongolese ziel, opent een aanmoedigend gezichtspunt. Aanmoedigend en vooral verrassend in onze kolonie waar de Europese invloed op het inlands kunstleven reeds zoveel onheil aangericht heeft en waar het invoeren van de methodes van Sint-Lucas en andere meer of minder verspreide onhebbelijkheden tot nog toe slechts het aanzijn heeft gegeven aan inlandse gewrochten van het platste academisme of de productie aan de lopende band van pseudo-primitieve kunst. De uitschakeling van de negeresthetiek in de kongolese schilderkunst, waar practisch geen inlandse traditie voorhanden was, moge enigszins aannemelijk blijken. Het verlies van het eigen zwarte bewustzijn in de huidige sculptuur moge, gezien de vroegere hoogtepunten, heel wat meer zorgen baren. In de oude danskunst echter is, in de persoon van Alexis Tshimbangu, een bevruchting met belangwekkende resultaten mogelijk gebleken zonder prijsgave van het hoge ancestrale kunstgevoel en zijn uitdrukkingsmiddelen. Het louter instinctieve van de Afrikaanse danskunst wordt door hem, zonder trouwens iets van zijn eigenschappen te verliezen, op een hoger plan gebracht door een jong en intelligent kunstenaar met een open geest voor de schoonheid uit andere werelddelen en het zo onontbeerlijk onderscheidingsvermogen om het dienstige van het onbruikbare, het eigene van het oneigene te schiften. Dit zeer preciese onderscheidingsvermogen is conditio sine qua non voor de verdere harmonische stijlevolutie van deze begenadigde dansleider.
Erasmus |
|