| |
| |
| |
Korte Inleiding tot de Reine Psychologie
WANNEER men het woord ‘psychologie’ of ‘zielkunde’ uitspreekt staart de gewone mens U onbegrijpend aan. De ontwikkelde leek glimlacht even geamuseerd en denkt aan astrologie (horoscopen), wichelarij, pendelen, of spiritisme. Al deze dingen hebben met psychologie geen uitstaans en hebben als echte wetenschap nog geen burgerrecht verkregen. (Men mag hen echter daarom niet van incivisme verdenken, en ook niet omdat zij dikwijls aangeduid worden als occulte ofte zwarte wetenschappen). Anderen verwarren een helderziende of een gedachtenlezer met een psycholoog, wat op hetzelfde neerkomt als een athleet voor geneesheer te aanzien. De dames zijn dol op een graphologisch onderzoek omdat het zo geheimzinnig en wonderlijk is, en misschien ook in de hoop, voor een paar frank een certificaat van goed karakter te bekomen. Aan een ongunstig advies wordt geen geloof gehecht en het wordt maar liefst vlug verbrand.
In de U.S.A., Engeland, Duitsland en Nederland is de psychologie reeds verder doorgedrongen. Alle belangrijke psychologische vakken worden sinds jaren aan de universiteiten onderwezen door bevoegde professoren. De grote bedrijven, ministeries en openbare instellingen hebben psychologen in dienst, en beschikken over een degelijk uitgerust psychologisch laboratorium voor de aanwerving van hun personeel en de arbeidsrationalisatie. Een dicht net van psychologische diensten voor beroepskeuze staat ten dienste van de ouders die begaan zijn met de toekomst van hun kinderen. Grote steden bezitten psychologische diensten voor sprongsgewijze onderwijskeuze en selectie van meerbegaafden. Ontelbare praktische psychologen beschikken over een degelijk psychologisch laboratorium en onderhouden een ernstige praktijk, dikwijls in samenwerking met speciaal bevoegde geneesheren en ingenieurs.
Niettegenstaande de algemene onwetendheid omtrent de psychologie en haar moeilijkheden, en het daaruit voortvloeiend gebrek aan belangstelling vanwege het grote publiek, is er op dat gebied in ons landje al heel wat verwezenlijkt. Wist U dat de onderwijzer A.G. Christiaens en de paedagoog Prof. dr. O. Decroly zich sinds 1909 bezig hielden met de problemen der beroepsoriëntering en dat zulks leidde tot de oprichting te Brussel, in 1912, van de eerste dienst voor beroepskeuze van het vasteland? Deze dienst is geleidelijk uitgebouwd en bestaat heden nog. Zijn twee belangrijkste promotors zijn echter reeds lang heengegaan, Decroly in 1932 en Christiaens in 1937. Aan deze twee pioniers weze hier een eerbiedig en dankbaar eresaluut gebracht. Ondertussen zijn in alle delen van het land gelijkaardige diensten opgericht, zodat elke ouder in de mogelijkheid verkeert zijn kinderen te laten onderzoeken bij het verlaten der lagere school en ook nog later. Om | |
| |
finantiële redenen zijn al deze diensten niet volledig modern uitgerust en beschikken zij ook niet over universitaire psychologen. Dit neemt niet weg dat zij nuttig werk verrichten. Hun verdere ontwikkeling hangt trouwens af van de belangstelling van het publiek, dat in deze een grote verantwoordelijkheid draagt.
Daarnaast bezitten enkele grote openbare en particuliere bedrijven bedrijfspsychologen en psychologische laboratoria, tot grote tevredenheid en meerder profijt zo van werknemers als van werkgevers. Dit aantal is echter slechts een miniem procent der bedrijven welke zo'n inrichting kunnen bekostigen. Er wordt nl. aangenomen dat het renderend is er een eigen bedrijfspsycholoog op na te houden zo men minstens 2.000 werknemers te werk stelt. De evolutie op dit gebied werd echter geremd, niet alleen door onwetendheid, doch ook door gebrek aan universitair geschoolde praktische psychologen. Sinds lang bestaan er aan onze universiteiten laboratoria voor experimentele psychologie, waarvan dat van Prof. Michotte van Leuven een internationale bekendheid verwierf. Doch deze inrichtingen en de besturende professor hadden enkel tot taak de reine psychologie te verrijken met nieuwe ontdekkingen. In Oktober van 't jaar 1941 werd er echter aan onze staatsuniversiteiten van wal gestoken met de opleiding van arbeidspsychologen, onder het impuls van Prof. Fransen en dr. Merlevede van Gent. En op dit ogenblik vormen al onze universiteiten op vier jaar tijds arbeidspsychologen, die zich voor de samenleving uiterst nuttig zullen maken als bedrijfspsycholoog, administratiepsycholoog, legerpsycholoog of praktiserend psycholoog met eigen praktijk aan huis.
De opvoedkundige- en geneeskundige psychologie dagtekent reeds uit de vorige eeuw en wordt ook sinds lang aan onze universiteiten onderwezen. Er bestaat geen afzonderlijke opleiding voor de psychiater. Psychiatrie is een kleine leergang en moet gevolgd worden door alle studenten in de geneeskunde, de opvoedkunde en de psychologie. Een geneesheer die psychiater wil worden moet zich na zijn studies op eigen kracht hierin specialiseren op dezelfde wijze als een geneesheer die specialist in bvb, inwendige ziekten wenst te worden. Desniettegenstaande bestaan er in België heel wat bevoegde psychiaters, verbonden aan gestichten voor geesteszieken of met eigen praktijk. De opvoedkundige psychologen worden opgeleid aan afzonderlijke instituten, gehecht aan de fakulteit der Wijsbegeerte en Letteren. Meestal vinden zij een betrekking als normaalschoolleraar of inspecteur van het lager onderwijs. Als schoolpsycholoog vinden zij vrijwel uitsluitend een betrekking in gestichten voor minbegaafde kinderen en in de staatscentra voor schoolpsychologie. Het vooruitzicht bestaat echter ze als gerechtelijk psycholoog aan te stellen, doch uitsluitend bij kinderrechtbanken.
Uit wat voorafgaat zal de lezer hebben kunnen opmaken waartoe de psychologie zoal aangewend wordt en hoever we op dit gebied in ons land reeds staan. Als er één gebied der wetenschap is dat voor praktisch iedereen geheel onbekend is, dan is het wel de psychologie. Zij is nochtans belang- | |
| |
wekkend genoeg, daar zij als voorwerp heeft het belangrijkste wezen van de hele Schepping, de mens, dus ons eigen zelf, doch met uitsluiting van het biologische als dusdanig, het niet specifiek menselijke.
Het gebied der psychologie kan in twee grote afdelingen verdeeld worden: de reine zielkunde en de toegepaste of praktische zielkunde. De eerste verschaft ons theoretische kennis nopens de mens als mens, in 't algemeen of in 't bijzonder, als enkeling of in onderlinge betrekkingen, op zichzelf beschouwd of in zijn voortbrengselen. Onze drang naar kennis wordt aldus bevredigd. De praktische psychologie daarentegen helpt ons bij het verwezenlijken van een of ander werk waarbij mensen gemoeid zijn: opvoeding, arbeid, genezing, rechtspraak, wetgeving, enz... Het is met de reine psychologie, dat we ons verder zullen bezighouden.
Het gaat natuurlijk niet op de lezer binnen het bestek van dit artikel wegwijs te maken in een gebied dat veel uitgebreider en moeilijker is dan alle andere wetenschappen tesamen. Wat wij hier nastreven is enkel het wekken van de belangstelling van de lezer om hem ertoe aan te zetten bij gelegenheid eens een paar bevattelijke boeken te lezen die over een of ander onderdeel of aspect van de reine psychologie handelen. Onderhavig artikel zal hem in zulk geval tevens in staat stellen de behandelde stof te situeren in het geheel der psychologie. Indien deze beide doelstellingen verwezenlijkt worden bij een zeker aantal lezers, zouden wij ons zeer gelukkig achten. Achtereenvolgens zullen we handelen over de grondbeginselen, bronnen en methode, geschiedenis, en indeling der reine psychologie.
| |
A. Grondbeginselen
Onder reine psychologie (Gr. psyché = levensbeginsel; Logos = leer) verstaat men de wetenschap die tot voorwerp heeft de psychische verschijnselen, de uitwendige gedragingen die er aan beantwoorden als uiting of uitdrukking, alsmede de physische of psychologische feiten die er onmiddellijk uit voortvloeien als oorzaak of correlaat.
Zoals iedere positieve wetenschap moet zij haar voorwerp beschrijven, indelen en verklaren. Door ontleding en vergelijking van de beschreven verschijnselen en feiten is het mogelijk ze te groeperen volgens bepaalde gezichtspunten. Moesten er onder geen enkel opzicht gelijkenissen te ontdekken vallen tussen de veelheid van beschreven bevindingen, dan zou iedere systematisatie uitgesloten zijn en zou er geen wetenschap der reine zielkunde kunnen opgebouwd worden. De verklaring der verschijnselen bestaat in het ontdekken van de wetten waardoor ze beheerst worden en het vinden van hun oorzaken (waarom?) en doeloorzaken (waartoe?)
Zowel bij de beschrijving als bij het opzoeken van wetten en oorzaken moet vermeden worden het eigen gebied te overschrijden en te belanden bij de physiologie. Het gaat soms wel over dezelfde verschijnselen, doch iedere wetenschap bekijkt ze vanuit een eigen en verschillend gezichtspunt. Bij het | |
| |
onderzoek naar de doeloorzaken mogen wij niet tot het alleruiterste gaan, of we belanden in de philosophie. Deze heeft tot taak de allerlaatste doeloorzaak van elk ding te achterhalen, ook en vooral deze van de menselijke psyche. Ook met de philosophie heeft de psychologie haar object gemeen, en ook hier ligt het verschil in het ingenomen standpunt. De wijsgeer vorst naar het principe der psychische verschijnselen. Hij vraagt zich af wat de psyche is, waaruit de psychische verschijnselen ontspruiten, welke kenmerken de psyche als dusdanig vertoont (onsterfelijkheid, geestelijkheid, vrijheid van handelen), en welke de verhouding is tussen psyche en lichaam. De psycholoog bepaalt zich tot de feiten, hun systematisatie en onmiddellijke verklaring, en wenst niet de allerlaatste gronden of de algemene wetten te achterhalen. De wijsgeer moet steunen op de psychologische feiten, en van de prestaties van de psycholoog zal de omvang en de betrouwbaarheid van zijn eigen arbeid afhangen.
Doch ook binnen het gebied der psychologie kunnen tegenover deze meerdere standpunten ingenomen worden. En het is een feit dat bijna elke onderzoeker er een eigen kijk op nahoudt, en dikwijls van hieruit vertrekt bij zijn navorsingen. Zulks komt men in alle wetenschappen tegen, doch wellicht is deze stand van zaken nergens zo hinderlijk als in de psychologie, waar de psyche als geheel steeds betrokken is bij gelijk welk onderzoek van een onderdeeltje. Elk onderdeeltje vormt immers een radertje in een ondeelbaar geheel, dat de psyche is, als absolute voorwaarde voor het bestaan der psychische verschijnselen. En deze verschijnselen kunnen derhalve slechts begrepen worden als men ze beschouwt in verband met de totaliteit waarvan zij deel uitmaken. Daaruit volgt dat men de psychische verschijnselen kan beoordelen volgens de opvatting, die men toegedaan is nopens het wezen van de menselijke psyche. M.a.w. de psycholoog kan vertrekken van een bepaalde wijsgerige opvatting omtrent de ziel. Aldus zouden psychologie en philosophie verstrikt liggen in een kringloop. Om hieraan te ontkomen moet er een mogelijkheid bestaan tóch het begrip van de totaliteit te behouden zonder op een bepaalde wijsgerige opvatting te steunen. Dit kan men door de verschillende processen, feiten en correlaties die het voorwerp van de reine zielkunde uitmaken te beschouwen als aspecten van eenzelfde geheel. Aldus zouden alle onderzoekingen eens of later aaneengesmeed kunnen worden tot een geheel. Doch de vraag of zulke totaliteit met de werkelijkheid overeenkomt kan niet door de psychologie beantwoord worden, doch door de philosophie. Het gevaar is dus toch zeer groot dat de onderzoeker zal beïnvloed worden door zijn wereldbeschouwing. Daarom moet de onderzoeker, nog meer dan in andere wetenschappen, een volledige objectiviteit in acht nemen.
| |
B. Bronnen en Methoden
De psychologische wetenschap is niet enkel gegrondvest op het feit een eigen en uitsluitend voorwerp te hebben of tenminste een eigen en uitsluitend standpunt in te nemen tegenover een voorwerp. Zij moet tevens in staat zijn | |
| |
dit voorwerp te onderzoeken met een aangepaste en doeltreffende methode. Iedereen weet bvb. dat hij zich de buitenwereld innerlijk kan voorstellen met gesloten ogen, en dat deze beelden iets anders zijn dan de realiteiten, en dat hij eerst deze realiteiten gezien of waargenomen heeft, vooraleer hij de afbeeldingen ervan in zich kon opwekken. Verder heeft hij in zich een innerlijke wereld ontdekt van gevoelens, begeerten, redeneringen en wilsakten. Hij zal ook opgemerkt hebben dat ieder mens een andere kijk op de dingen heeft en dat hijzelf deze dingen achtereenvolgens anders bekijkt. Aldus kent hij in feite de bestendige tegenstelling tussen waarnemer (subject) en het waargenomene (object), alsmede de betrekkelijkheid (subjectiviteit) der waarnemingen, al naar gelang van de waarnemer of de toestand van de waarnemer. Elke normale volwassene zal opgemerkt hebben dat de buitenwereld tegelijkertijd door meerderen kan waargenomen worden, terwijl de innerlijke processen zoals bvb. de waarneming zelf, slechts door dengene die ze beleeft kunnen ervaren worden. Al die verschijnselen en feiten die uitsluitend door het belevende subject ervaren worden en waarvan niemand anders op onmiddellijke wijze kennis kan krijgen, bestaan dus klaarblijkelijk en worden door geen enkele wetenschap bestudeerd, dan door de zielkunde. Er is trouwens ook geen enkele wetenschap die over een methode beschikt die de aangehaalde verschijnselen zou kunnen bestuderen. De psychologie beschikt hiervoor over een geheel specifieke methode, introspectie genaamd.
Indien wij echter aannemen dat er overeenstemming bestaat tussen het psychische leven van de mensen, dan kan niet alleen onze eigen ervaring als bron van de psychologische wetenschap dienen, doch ook deze van andere mensen, zij het dan ook slechts middellijk door uiting of mededeling. Deze gebeuren regelmatig en wel onmiddellijk (gebaren, handelingen, organische uitdrukkingen, taal) of middellijk (voortbrengselen van kunst en arbeid), willekeurig (een boek lezen) of onwillekeurig (bleek worden, hartkloppingen), natuurlijk (bleek worden van schrik) of conventioneel (talen).
Aan deze onmiddellijke en middellijke bronnen beantwoorden ook deze twee methodes. Zoals alle wetenschappen steunt de psychologie op de wetenschappelijke waarneming van feiten, d.i. de stelselmatige en opzettelijke waarneming met aangepaste hulpmiddelen, zorgvuldig voorbereid en zo dikwijls mogelijk herhaald. Indien het aldus waargenomen verschijnsel natuurlijkerwijze tot stand komt noemt men zulke wetenschappelijke waarneming ‘observatie’. Wanneer het daarentegen opzettelijk wordt tot stand gebracht en beheerst, heet zulks ‘experiment’. Zowel observatie als experiment kunnen onmiddellijk of middellijk wezen. De onmiddellijke observatie wordt aangeduid met de term inwendige observatie of ‘introspectie’. Zoals we reeds vroeger gezien hebben is deze methode gans aangepast aan het psychisch leven en gans eigen aan de psychologie. Het is de psyche die zich zelf observeert. Wij kunnen zekere verschijnselen die zich in onze psyche afspelen onmiddellijk waarnemen omdat wij ze beleven. Dit kan niet alleen gebeuren op het ogenblik dat de betrokken verschijnselen zich afspelen,
| |
[pagina t.o. 312]
[p. t.o. 312] | |
Masker Jack Godderis
| |
[pagina t.o. 313]
[p. t.o. 313] | |
Winter Jack Godderis
| |
| |
doch ook later (herinnering aan bvb. gemoedsaandoeningen of dromen); in deze zin spreekt men dan van dadelijke of aanschouwende observatie en van terugschouwende observatie of retrospectie. In zover er echter psychische verschijnselen zijn die niet bewust zijn en voor zoveel de psyche van anderen ons bekend blijft, moet deze methode aangevuld worden door de middellijke observatie (uitwendige observatie of ‘extrospectie’). Hierbij worden de psychische verschijnselen geobserveerd langs hun uitwendigheden, en dit zowel bij onszelf als bij anderen. Deze methode heeft waarde inzover wij aannemen dat er een bestendige verhouding bestaat tussen deze verschijnselen en hun uitwendigheden. De extrospectie gebeurt uitsluitend door zintuigelijke waarneming en heeft meestal andere mensen tot voorwerp. Derhalve komt deze methode overeen met de observatiemethode van de natuurwetenschappen. De uitwendigheden waarvan wij spraken zijn: prikkels, uitingen en correlaten. Prikkels zijn uitwendige waarneembare oorzaken van psychische verschijnselen. Zo brengt het trillen van een snaar het horen van een toon teweeg. Een correlaat is datgene wat in een bestendige verhouding staat tot de psyche zonder direct bewijsbare oorzaak of gevolg hiervan te wezen; daarbij is het eveneens uitwendig waarneembaar. Aldus wordt aangenomen dat de lichaamsbouw in 't algemeen of de vormen van schedel, aangezicht of handen in verband staan met het karakter. De uitingen ten slotte zijn de uitwendig waarneembare gevolgen van psychische verschijnselen, zoals daar zijn: uitdrukkingsverschijnselen (mimiek, gebaren, pols), de prestaties (arbeid, sport), de gedraging (vlucht of tegenstand bij aanval, hulp bij ongeval), objectief gefixeerde uitingen (handschrift, tekening, roman, bouwwerk).
Wat het ‘experiment’ is hebben we reeds hoger gezien. Naargelang het te observeren verschijnsel beheerst wordt alleen in zijn ontstaan, of insgelijks in het verloop en einde spreekt men van onvolkomen of volkomen experiment. Dit laatste is natuurlijk het meest waardevolle, daar het de quantitatieve en qualitatieve isolerende variatie (afzondering en wijziging der samenstellende delen) toelaat, alsmede de herhaaldelijke observatie in gelijke voorwaarden door dezelfde proefnemer en andere proefnemers. Daaruit volgt dat de zgn. occulte wetenschappen en het spiritisme geen voorwerp van de wetenschappelijke psychologie kunnen wezen, en dat de para-psychische verschijnselen nog zo weinig wetenschappelijk gekend zijn. Het onmiddellijk experiment is het experiment op zich zelve en heet ongedeelde proefneming. Wanneer het experiment middellijk is en dus slaat op andere personen (proefpersonen) dan de proefnemer, spreekt men van uiterlijke of gedeelde proefneming. Dit wordt meest beoefend daar het het grote voordeel heeft de doelstelling van de proefleider en de aard der proef verborgen te houden voor de proefpersoon, waardoor deze onbevooroordeeld kan beleven en observeren. Over de onderscheiden in het experiment (qualitatief-quantitatief, verwezenlijkingsexperiment-causaal exp., enz...) en de vormen van toepassing (metingen, statistiek, vragenlijst, onderhoud) kunnen we hier niet verder uitweiden.
| |
| |
| |
C. Geschiedenis
Het is nog zo heel lang niet geleden dat bovenbeschreven methodes in de psychologie aangewend werden. Zij hebben er toe geleid de psychologie los te scheuren van de philosophie en van de natuurwetenschappen, en haar te doen ontwaken uit een sluimerslaap van duizenden jaren. In de oudheid waren philosophie, natuurwetenschappen en psychologie erg met elkaar verbonden en zelfs ineengestrengeld. En nochtans was de menselijke psyche naast God het belangrijkste studieobject. De geesteshouding van de toenmalige geleerden was dusdanig dat ze ook de philosophische methodes van inductie en deductie aanwendden in de positieve wetenschappen. Zij trachtten alles te achterhalen door loutere redenering. Zowat zes eeuwen voor Christus leeraarde de chinese wijsgeer Lao-tse een zeker pantheïsme. Tao is de Al-ziel of Oer-ziel waaruit alles voortkomt en waarnaar alles terugkeert en die ook het tussentijdige bestaan van alles beheerst en regelt met onverstoorbare gelijkmatigheid. De menselijke ziel moest er naar streven zich zo goed mogelijk aan de wetten van Tao aan te passen.
Terwijl in de omringende landen het veelgodendom hoogtij vierde, vinden wij omstreeks 1.000 jaar voor Christus bij de Joden het Monotheïsme. Voor hen bestaat er slechts één God die onstoffelijk is, alles geschapen heeft en alles bestuurt en beheerst. Ook de ziel is onstoffelijk en moet God dienen om in de hemel eeuwig gelukkig te worden na de dood.
In Voor-Indië houden het Brahmanisme en het Boeddhisme zich bezig met het probleem van de ziel. Brahma is de in volstrekte rust verkerende Al-ziel, die zonder begin of einde is. De verzuchting van elke mens is de vereniging van zijn ziel met Brahma na de dood. Doch deze wens gaat niet zo spoedig in vervulling daar de ziel na de dood steeds verhuist naar een ander lichaam. Dit lichaam zal dat van een goede of slechte mens zijn ofwel van een dier, naargelang men goed of slecht geleefd heeft. Aan deze zielsverhuizing kan slechts een einde komen door boetedoening en overwegingen betreffende Brahma.
Op het einde der 6e eeuw v. Chr. vinden we de koningszoon Boeddha, die de ellende van de Shoedra's (de armste en laagste van de 4 bestaande kasten) wil lenigen en geen zelf-kastijding aanbeveelt. Hij ziet de oorsprong van alle lijden in de genotzucht. Wie niet meer begeert zal ook niets kunnen ontberen en derhalve verlost zijn van het lijden. Het middel om daartoe te komen is de versterving en de onverschilligheid voor al het aardse.
Doch het zijn de Griekse denkers die de grondslagen leggen van de wetenschappelijke psychologie. Plato (geb. 427 v. Chr.) ontdekte dat onze zintuigelijke waarneming geen absoluut betrouwbare kennis oplevert, door vergelijking van de uitkomsten van deze waarneming met de uitkomsten van verstandelijke redenering en door onderlinge vergelijking der waarnemingen. De objecten van onze zintuigelijke waarneming ontstaan, ondergaan steeds wijzigingen, en vergaan ten slotte. Zij bestaan niet in de werke- | |
| |
lijkheid doch enkel in onze verbeelding. Het zijn slechts afbeeldingen van de abstracte en volmaakte begrippen, die een zelfstandig en eeuwig bestaan hebben. Deze begrippen (of Ideeën, zoals Plato ze noemt) worden niet verworven door waarneming maar zijn aangeboren. Vóór de ziel met het eerste lichaam verenigd wordt leidde ze een zelfstandig bestaan in de Ideëenwereld en leerde aldus deze Ideeën of begrippen kennen. Bij de vereniging met een lichaam vervagen deze herinneringen die de mens dan waarneemt als realiteiten, die slechts onvolmaakt en veranderlijk zijn. De ziel verlangt steeds terug te keren naar de volmaakte Ideeënwereld, doch gelukt hierin slechts na vele trappen van zielsverhuizing. Deze drang van de ziel, vooral naar het weerzien van de goddelijke Idee van het Schone en Goede, noemt Plato ‘Eros’ of Liefde.
Aristoteles (384 v. Chr.), Plato's grootste leerling, wijdde een heel werk aan de ziel. Hierin komen gegevens voor die thans nog als geldend beschouwd worden. Hij mag beschouwd worden als de vader van de psychologie. In genoemd werk behandelt hij vooral principiële vraagstukken en wel voornamelijk de onderlinge verhouding van de onderscheiden vermogens der ziel. Voor de oplossing der problemen gaat hij echter niet uit van wetenschappelijke observatie doch van algemeen methodische overwegingen, waarbij de systematische inzichten, die hij gevonden heeft omtrent de verhouding van stof en vorm en over het wezen der ziel, beslissend zijn. Bij Aristoteles is het begrip verwezenlijkt in de waarneembare dingen die werkelijk bestaan. Het begrip is in potentie in elke stof aanwezig waaraan het op een gegeven ogenblik een vorm kan geven. Bij de levende wezens is de psyche dat vormende beginsel, levensbeginsel en voorwaarde van hun bestaan. Het lichaam is de stof. De plantaardige ziel zorgt voor de voortplanting, de dierlijke ziel maakt tevens waarneming en beweging mogelijk. Bij de mens zijn alle functies der ziel verenigd in de ‘Noes’ of Rede. Psychologie was dus voor Aristoteles beschrijving der levensverschijnselen en hun wijsgerige verklaring, door de natuur te bepalen van het levensbeginsel.
Deze opvatting van Aristoteles werd ook nog aangekleefd in de Middeleeuwen door de Scholastieken en heet dan ‘vitalisme’.
De eerste die de band met de traditionele psychologie verbrak en het gebied der zielkunde nauwkeuriger begrensde was Descartes (1596). De ziel beschouwde hij nl. nog enkel als beginsel van het bewustzijn (res cogitans of geest). Het ‘zijn’ (res) waarvan het wezenskenmerk de uitgebreidheid is noemde hij natuur (res extensa). De scheidingslijn tussen zielkunde en natuurwetenschapen loopt nu in de mens zelf. Levende en niet-levende wezens verschillen echter niet wezenlijk van elkaar. Beide worden ze beheerst door de natuurkundige en scheikundige wetten van oorzaak en gevolg. Tussen lichaam en ziel bestaat geen eigenlijke wisselwerking, doch slechts een mechanisch verband. De bewustzijnsverschijnselen met uitgebreidheid, die zich laten meten, tellen of berekenen duiden op een realiteit buiten ons en behoren nog tot het gebied der natuurwetenschap. Alleen de overige | |
| |
bewustzijnsverschijnselen, die slechts als dusdanig bestaan en geen betrekking hebben op realiteiten buiten ons, behoren tot het object der psychologie.
Onder invloed van de biologie doet eindelijk in 1830 het experiment zijn intrede in de psychologie, toen Weber zijn eerste psycho-physische proeven deed. Zoals Descartes als eerste het object der psychologie tamelijk juist bepaalde, voerde Weber er voor 't eerst de wetenschappelijke methode in. Onder impuls van Weber wendde Fechner opzettelijk het experiment aan om zuiver-psychologische kennis te verwerven, de grondslagen voor een uitgebreide experimentele methodiek, waarop nu nog voortgebouwd wordt. Wundt zette het werk van Fechner voort, maar ging dichter aanleunen bij de physiologie. In 1878 stichtte hij te Leipzig het eerste psychologisch laboratorium en maakte zich aldus voor immer verdienstelijk voor deze wetenschap. In 1893 breidde Küpe het experiment uit op de denkverrichting en het willen. De nieuwe methode, beoefend door geniale vorsers, bracht in korte tijd een massa feiten en wetten aan het licht, zodat de reine psychologie zich spoedig een blijvende plaats verwierf naast de andere natuurwetenschappen en zich definitief losscheurde van de wijsbegeerte.
| |
D. Indeling:
Na de ontwikkeling van de reine psychologie in een paar woorden geschetst te hebben, waarbij wij trachten aan te tonen hoe zij zich losmaakte (voorwerp) van de natuurwetenschapen en de wijsbegeerte (methode), moeten wij het tenslotte hebben over verschillende onderdelen van de psychologie. Dat zou ons echter te ver leiden. Teneinde de lezer in staat te stellen zijn weg te vinden in de bevattelijke boeken die er tevinden zijn, zullen wij hier een indelingsschema geven, dat wij naar bestvermogen zo volledig en logisch mogelijk hebben opgebouwd. Men kan het gebied der psychologie indelen naar de objecten ofwel naar de gezichtspunten van waaruit deze kunnen beschouwd worden. De lezer moet dus niet denken dat onderhavig schema het enig mogelijke is. Hoofdzaak is echter de systematische opbouw en de volledigheid.
Plan der reine zielkunde
|
A. GRONDBEGINSELEN: Begrip, voorwerp, methoden, plaats, standpunt, grondslagen, indeling, enz. |
B. ALGEMENE METHODIEK: |
1. Observatiemethodes (extrospectie en introspectie). |
2. Experimentele methodes. |
C. GESCHIEDENIS: psychologie en psychologen. |
D. PARAPSYCHOLOGIE (Nevenbewustzijn): |
1. Paragnosie: |
a) Telepathie: |
1. Gedachtenoverbrenging. |
2. Gedachtenlezen. |
b) Helderziendheid: |
1. Kryptoscopie (ruimte). |
2. Kryptaestesie (tijd). |
| |
| |
a) Psychoscopie (verleden). |
b) Prognosie (toekomst). |
c) Diagnose (heden). |
2. Parergie: |
a) Intrasomatische: |
1. Stigmatisatie (bij anderen). |
2) Ideoplastie (bij zich zelve). |
b) Extrasomatische: |
1. Materialisatie (teleplasmavorming, bilokatie) |
2. Levitatie (zich zelve) |
3. Telekinese (voorwerpen). |
E. DIEPTEZIELKUNDE (onderbewustzijn). |
1. Waakonderbewustzijnsleer: (wisselwerking met bewustzijn, libido, verdringing, sublimering, complexvorming, enz.) |
2. Droomleer. |
3. Hypnotisme. |
F. ERVARINGSZIELKUNDE of EMPIRISCHE PSYCHOLOGIE (bewustzijn). |
1. Enkelingenzielkunde. |
a) Algemene zielkunde |
b) Bijzondere zielkunde: |
1. Psychologie der leeftijden: |
a) Kleinkinderpsychologie. |
b) Schoolkinderpsychologie. |
c) Jeugdpsychologie. |
d) Ouderlingenpsychologie. |
2. Psychologie der geslachten: |
a) Mannenpsychologie. |
b) Vrouwenpsychologie. |
3. Psychologie der biotypen. |
4. Psychologie der rastypen. |
5. Psychologie der psycho-typen. |
6. Psychologie van het afwijkende zieleleven. |
7. Karakterkunde. |
c) Ontwikkelingszielkunde: |
1. Psychische ontogenese (enkeling). |
2. Psychische phylogenese (mensenras). |
d) Vergelijkende zielkunde: |
1. Vergelijkende ontogenetische psychologie (kind - dierenjong). |
2. Vergelijkende phylogenetische psychologie (mensenras - dierenras). |
2. Groepszielkunde: |
a) Algemene groepspsychologie (groepsbewustzijn). |
b) Bijzondere groepspsychologie: |
1. Psychologie der gemeenschap: |
a) Psychologie der volkeren (Nederland, Engeland, enz.) |
b) Geo-psychologie (bergbew., vlaktebew., kustbewoners). |
c) Psychologie van stad en land. |
d) Psychologie der maatschappelijke groepen (klasse, stand, rang). |
e) Psychologie der beroepsgroepen. |
f) Psychologie van het bedrijf. |
g) Psychologie van de school. |
h) Psychologie der familie. |
i) Psychologie der asociale groepen. |
k) Psychologie der kerkgemeenschappen. |
l) Psychologie der politieke groeperingen. |
m) Psychologie der jeugdgroeperingen. |
n) Psychologie der ontspanningsgroeperingen. |
2. Psychologie der menigte: |
a) Psychologie der vergaderingen. |
b) Psychologie van stoeten en volksverzamelingen. |
c) Psychologie der oproerige menigte. |
d) Psychologie van misdadige menigte. |
| |
| |
3. Ontwikkelingszielkunde der groep: |
a) Algemene. |
b) Bijzondere. |
4. Vergelijkende groepszielkunde: |
a) Algemene. |
b) Bijzondere. |
3. Kultuurzielkunde: |
a) Psychologie van de spraak. |
b) Psychologie van de arbeid. |
c) Psychologie van de zeden. |
d) Psychologie van de godsdienst. |
e) Psychologie van de gebruiken. |
f) Psychologie van het recht. |
g) Psychologie van de wetenschap. |
h) Psychologie van de kunst. |
i) Psychologie van de opvoeding. |
k) Psychologie van de strijd en oorlog. |
Bibliografie: cfr. het artikel ‘Korte inleiding tot de toegepaste psychologie’, dat in een volgend nummer verschijnt.
F. Vander Meulen
M.A. - Lic. paed. - Adv. bk.
Vakpsycholoog
ASTRIDA
|
|