Band. Jaargang 13
(1954)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
Vlaamse LiteratuurstudieWIJ hebben reeds bij vorige gelegenheden nadruk gelegd op de eenheid van de Nederlandse taal- en letterkunde. De taal, gesproken bezuiden de Moerdijk is dezelfde als deze gebruikt door onze Nederlandse noorderburen, wat ook officieel door beide landen wordt erkend. De letterkundige productie zowel van Vlamingen als van Noord-Nederlanders verrijkt voortdurend eenzelfde kultureel erfgoed. De laatste jaren vooral werd gestreefd naar een grotere wisselwerking tussen Vlaanderen en Nederland, ook op het literaire plan. Het is niet uitgesloten dat de hoge artistieke waarde van de Vlaamse productie der laatste jaren, vergeleken hij deze van Noord-Nederland niet vreemd is aan het feit dat ook Nederland, hoe langer hoe meer, er aan houdt de Vlaamse letterkunde te beschouwen als integrerend deel uitmakend van de Nederlandse letterkunde ‘tout court’. Dat neemt niet weg dat de geschiedenis der letterkunde in Vlaanderen, onder invloed van historische, economische, sociale of andere omstandigheden, op een andere manier evolueerde dan de letterkundige beweging in het Noorden. Bij het onderwijs van de geschiedenis der Nederlandse letterkunde moet hiermee trouwens rekening gehouden worden. Deze beschouwing ligt vermoedelijk ook ten grondslag aan de recente verschijning van twee werken die speciaal de historiek van de Vlaamse letterkunde behandelen. Het eerste werd uitgegeven door Eugeen de Bock, de stichter en directeur van de Antwerpse uitgeversfirma De Sikkel, en draagt als titel: ‘De Vlaamse letterkunde’. Het behandelt de evolutie van de Vlaamse letterkunde vanaf de Middeleeuwen tot op de huidige dag, en dit in samenhang met het overige tijdsgebeuren. Het tweede werk, getiteld ‘De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden’ is van de hand van Dr R.F. Lissens, en verscheen bij de firma Elsevier. De studie van De Bock, die werd ingeleid door de Nederlandse letterkundige, Anton van Duinkerken, zal voor velen verrassende uitzichten openen vooral op de Vlaamse literatuur der Middeleeuwen, gezien in haar verband met de politieke geschiedenis en de historiek der bouw- en beeldhouwkunst van die tijd. De Bock weet trouwens zeer veel over deze periode, zoals mag blijken uit het vele feitenmateriaal en de talloze details die dat gedeelte van zijn studie een zeker relief gaven. Het werk stelt evenwel teleur in het laatste gedeelte, handelend over de moderne Vlaamse letterkunde. Hier schijnt de schrijver zijn stof niet volledig meer te beheersen. Hij schijnt er zich trouwens persoonlijk rekenschap van te geven, vermits hij zelf in het woord vooraf de opmerking maakt ‘te beseffen dat schrijven over het ver- | |
[pagina 283]
| |
leden gemakkelijker is dan over het heden, waar we zelf met onze behoeften, onze voorkeur en onze afkeer midden in staan’. Zijn studie over de moderne Vlaamse letterkunde zondigt dan ook aan spijtige fouten als: onevenwichtigheid, onvolledigheid, minder oordeelkundige indeling in hoofdstukken en classificering van auteurs in letterkundige bewegingen. Ook enkele onnauwkeurigheden ontsieren dat gedeelte van het werk. Om de rijke schat van gegevens over het Vlaams leven tijdens de Middeleeuwen, o.m. over de periode der rederijkers en het Middeleeuws toneel mag deze studie, ondanks de geciteerde bezwaren, een goede aanwinst genoemd worden voor onze Vlaamse literatuurstudie. Het werk van Dr Lissens is wetenschappelijk meer verantwoord dan het vorige. Het zal velen bovendien reeds verwonderen dat hij zijn studie niet laat aanvangen in 1830, maar wel in 1780, datum die het einde betekent van de Oostenrijkse bewindsperiode, en die volgens de auteur voor de geschiedenis van de Vlaamse letteren groter betekenis heeft dan deze van 1830, die hoofdzakelijk voor ons politieke betekenis heeft gehad. In de loop van zijn werk waagt Dr Lissens zich verder nog aan nieuwe indelingen van het historisch overzicht der Vlaamse letteren. De schrijver is bovendien niet alleen historicus, hij is ook een criticus die er naar gestreefd heeft niet alleen interessant feitenmateriaal te verzamelen, maar tevens een artistiek waarde-oordel uit te spreken over de literaire productie van de auteurs die hij behandelt. Hij doet dat bovendien in een kernachtige en pittige taal, en op een manier die bewijst dat hij - althans in de meeste gevallen - een eigen maar juist inzicht blijkt te bezitten in de artistieke waarde van de Vlaamse letterkundige productie van de laatste twee eeuwen. Ook de jongste onzer letterkundigen, de romanciers Hubert Lampo, Jan Walravens, Hugo Claus, Jan D'Haese, Ivo Michiels, Valeer van Kerkhove en de dichters Hubert van Herreweghen, Jos De Haes, Reninca en Christine d'Haen, om maar enkel deze te noemen, weet hij met de hoofdkenmerken van hun werk te situeren in het kader van onze hedendaagse letteren. De auteur besluit dan zijn studie met een nauwkeurig bijgehouden bibliographie die ongetwijfeld het wetenschappelijk karakter van het werk merkelijk zal verhogen. Met deze studies van De Bock en Lissens zijn we dan weer een paar verdienstelijke werken rijker. Beiden vormen zij een waardevolle aanvulling van de in 1910 door Coopman en Scharpé gepubliceerde ‘Geschiedenis der Vlaamse letterkunde’ en de meer recente overzichten die Vermeylen en Gijsen ons destijds schonken met hun studies: ‘Van Gezelle tot Timmermans’ en ‘De Literatuur in Zuid-Nederland sedert 1830’. De studies van De Bock en Lissens mogen dan ook niet ontbreken in de bibliotheek van al wie belang stelt in de geschiedenis van de Vlaamse letterkunde, en vooral niet van hen die in onze colleges en athenea belast zijn met het onderwijs in de geschiedenis der Nederlandse letteren. G.A.M. VertommenGa naar voetnoot+ |
|