| |
| |
| |
De Acteurs van het Nationaal Toneel reizen naar Kongo
HET oude gebouw van de K.N.S., waarin Koning Boudewijn dit jaar de eeuwfeestvoorstelling bijwoonde, ligt in een Zomerse namiddagzon te stoven. Binnen heerst er koele rust en stilte. Op het toneel droomt een grillig decor voor de Komediantenrevue van het fantastisch lichtspel, dat er heden avond feestelijke kleuren zal over waaieren. In de artistenfoyer zitten de Kongolezen, een klein groepje mensen, die in Augustus een twintigtal vertoningen in de kolonie zullen spelen: tien van het plezierige successtuk ‘Het Hemelbed’, zes van de thriller ‘U spreekt met uw Moordenaar’ en vier van de ondeugende comedie ‘Eens in de honderd Jaar’. Er heerst een verlofstemming, niet alleen in de sfeer van de stofferige foyer, maar ook bij de acteurs, die de Kongotournee als een verrassend-mooie verlofreis beschouwen. De reeds lang vertrouwde gezichten, die souvenirs aan heerlijke toneelavonden in ons oproepen, glunderen als van schoolkinderen bij een prijsuitdeling, als we met hen over de grote reis spreken. We weten echter dat men in Kongo ook met enige spanning uitkijkt naar de mensen die komen zullen en we willen trachten, via een paar vragen een foto van de bezoekers te ontwikkelen.
Paul Cammermans behoort reeds tot de vertrouwden. Hij gaat dit seizoen voor de derde maal naar Kongo. Hij is in de kolonie zowat ‘de vedette’ geworden, begrijpelijk trouwens, want de talentvolle en sympathieke acteur is ook te Antwerpen een van de lievelingen van het publiek.
| |
Paul Cammermans
Paul Cammermans is afkomstig uit Berlare bij Dendermonde en werd bij zijn geboorte met het Vaderlands lied verwelkomd, want die heuglijke gebeurtenis viel juist op de Nationale Feestdag van het jaar 1921. Hij had eigenlijk schilder willen worden, hoewel hij uit een gezin stamde waarin noch zijn ouders noch zijn oudere broer en zuster artistieke aspiraties hadden. Paul liep academie te Dendermonde en te Gent, had weinig of geen toneel zien spelen en dacht er niet aan acteur te worden, tot hij op zekere dag, om een cent te verdienen, zich liet engageren als korist in de Brusselse Folies-Bergère. Het was een eerste stap in een milieu dat hem langzamerhand was beginnen boeien en Paul dacht daarmee het middeltje gevonden te hebben om er binnen te geraken.
In ‘Wenerliefde’ deed hij zijn debuut en moest voor 't eerst zingen op de scène, alhoewel hij weinig of nooit zangles gekregen had. ‘Toen het | |
| |
doek openschoof, zo vertelt hij, moest ik ook mijn mond opendoen, maar er kwam geen klank uit van danige trac.’ Dat belette niet dat hij in de volgende stukken reeds een rolletje mocht spelen. Dat was onder de directie Verijck en het is Gust Borgers geweest, die Cammermans geëngageerd heeft. Wellicht was de man toen niet bewust dat hij de carrière opende van iemand die later een talentrijk acteur van het Nationaal Toneel zou worden.
Vier stukken heeft Cammermans gespeeld, toen kwam hij op het conservatorium terecht, waar hij Gust Maes en Herman Teirlinck als professors leerde kennen. Na drie à vier maanden vroeg Maes, die toen mededirecteur was van de schouwburg te Brussel, of hij niet op de K.V.S. wilde komen. Natuurlijk nam Paul het voorstel aan en hij deed zijn eerste optreden in Shakespeare's ‘Hamlet’, niet als titelvertolker maar wel als Guildenstern. Dat gebeurde in 1941, toen het gezelschap hoofdzakelijk bestond uit jonge mensen.
‘Ik speelde kleine rolletjes tot in het seizoen 1943-1944 toen ik een grote kans kreeg met de hoofdrol in het romantische drama ‘De Rozenkrans’.
‘Ge hebt tijdens de oorlog dus altijd comedie gespeeld?’
‘Ja, en wel het beste op het ogenblik dat de Gestapo me heeft aangehouden, zegt Paul. Dat gebeurde veertien dagen voor de bevrijding. Gelukkig heb ik toen een aardig leugentje kunnen verzinnen en dank zij de kameraadschappelijke hulp van een bereidwillig collega, die kwam getuigen dat ik op tournee naar Duitsland moest vertrekken, kon ik aan de opleiding ontsnappen en in Brussel de bevrijding afwachten.’
Na de oorlog behaalde hij op het conservatorium een eerste prijs met grootste onderscheiding en met dat perkament op zak was Paul kant en klaar om in Februari 1945... soldaat te worden. Hij werd te Antwerpen gekazerneerd maar werd toen in plaats van op applaus, op vliegende bommen onthaald. Door een gelukkige beslissing, waarbij al degenen, die hogere studies gedaan hadden, afgedankt werden, kon hij als oud-student van de academie en het conservatorium na acht maanden afzwaaien en terug naar de K.V.S. te Brussel gaan, waar voor hem de succesperiode zou inzetten. Hij kreeg alles te spelen, tot dertig rollen op één jaar, tot hij in 1950-51 bij het Nationaal Toneel te Antwerpen geëngageerd werd.
Met zijn eerste rol in de comedie ‘Ik ben getrouwd’ veroverde hij het hart der Sinjoren en bijna met de snelheid van een vliegende bom veroverde hij een ereplaats in het gezelschap.
‘Ik bracht wellicht een verrassing bij de Antwerpenaren, zegt Paul, maar hun plotse en overwelidigende sympathie was een even grote verrassing voor mij’.
Op dezelfde wijze veroverde hij Kongo. Paul kwam, zag en overwon... Hij gaat nu reeds voor de derde maal naar de kolonie. ‘Ik doe het graag zegt hij, omdat ik van reizen hou. Zelfs als ik met de trein van Antwerpen naar Brussel rijd, een weg die ik op mijn duimpje ken, kan ik niet nalaten om voortdurend door het raampje te kijken...’ In Kongo veroverde Cammer- | |
| |
mans de harten van de toeschouwers met de eerder antipathieke rol van weliswaar sympathieke deugniet in de ‘Erfgename’. Nu vertrekt hij als leider van het gezelschap en zal zelfs twee van de drie stukken regisseren.
‘Hebt u ambitie voor regie?’
‘Heel veel. Ik deed het reeds in maatschappijen te Antwerpen en te Brussel en zou er graag mee voortgaan...’
Maar niet alleen op het toneel, ook in de Vlaamse Televisie en zelfs in de filmstudio's is Paul geen onbekende meer. In de jongste Vlaamse film ‘Hop Marianneke’, die in September zal uitkomen, speelt hij de hoofdrol. Als we vragen of dat meegevallen is, antwoordt hij ons: ‘Het is de regisseur die een film maakt, de acteur is slechts een dienstbaar element in zijn handen.’
We achten het bijna overbodig te vragen of hij van zijn beroep houdt en toch klinkt het antwoord enigszins onverwachts: ‘Het schilderen lag me nauw aan het hart... Zelfs nu nog, voel ik me, bij de reuk van verf, als een paard dat zijn stal ruikt.’
Als we Paul naar zijn hobby's vragen, zegt hij dat hij vroeger vaak voetbal speelde en dat hij nog een echte liefhebber is van deze sport. We waren echter niet zo onbescheiden te vragen voor welke ploeg hij ‘supportert’.
Aan de luidop-dromende bakvisjes kunnen we melden dat Paul nog celibatair is. Hij woont nog bij zijn moeder te Brussel, maar verblijft meestal te Antwerpen. Cammermans is nog jong en heeft reeds heel wat veroverd en we betwijfelen of hij het daarbij zal laten. Het zou ons zelfs niet verbazen moest hij zijn geluk nog elders gaan zoeken...
| |
Fanny Winkeler
In de ‘Komediantenrevue 1954’ lanceert Fanny Winkeler het revuelied. een ode aan Antwerpen. Men had moeilijk die opdracht aan iemand beter kunnen toevertrouwen dan aan deze door en door Antwerpse artiste. Daaraan moesten we denken, toen ze voor ons zat en zonder de minste pretentie in een gezellig Antwerps taaltje vertelde dat ze dolgraag naar Kongo vertrekt. Fanny zoals de collega's haar vertrouwelijk noemen, houdt geweldig veel van reizen en wil natuurlijk graag Kongo leren kennen. In Europa zal er voor haar trouwens niet veel meer vreemd gebleven zijn. Fanny, die nog over de guitigheid van de jeugd beschikt en door haar levenslust ieder gezelschap kan opvrolijken, heeft haar zelf nochtans als ‘de moeder’ van de kleine troep voorgesteld, wat door al de overigen met enthousiasme werd aanvaard. We willen haar echter wat over haar carrière horen vertellen en daarom vragen we haar:
‘Van waar dateert eigenlijk uw liefde voor het theater?’
‘Ik veronderstel dat die zowat uit de familie stamt. Mijn grootvader, Klaas Winkeler, die 50 jaar redacteur op het ‘Handelsblad’ geweest is, publiceerde in de tijd een artikel onder de titel ‘Mijn eerste theaterkus’. Daarin werd verteld hoe hij die kus aan de bekende actrice Cath. Beersmans moest geven. Ik herinner me echter niet meer in welk stuk. Het zal waar- | |
| |
schijnlijk in een liefhebberskring geweest zijn, want beroepsacteur was hij niet. Hij was werkzaam in het onderwijs, hij schreef ook een paar prijsboeken, trouwens in onze familie tellen we nog al wat rijmelaars.’
Als we enigszins verbaasd opkijken en beleefdheidshalve vragen of ze niet ‘dichters’ bedoelt, dan schijnt ze geen behoefte te voelen die correctie bij te treden. We laten haar voortvertellen over haar toneelaspiraties.
‘Ik ging veel naar de cinema en thuis bootste ik na wat ik gezien had. Ik verkleedde me en ik schminkte mijn lippen tot aan mijn oren, opdat ze maar groot genoeg zouden zijn...
‘Ik ging naar school aan de St-Jacobsmarkt. Toen ik 14 jaar was, zag ik aan het conservatorium een aankondiging van het toelatingsexamen voor de klas der toneelspeelkunst. Zonder de toestemming van thuis af te wachten liep ik binnen, loog een jaar voor mijn ouderdom en liet me opschrijven. Ik herinner me nog hoe fier ik was deze klas te kunnen volgen. Ik volgde solfègeles bij meester Schrey, les die te 5 uur eindigde en op hetzelfde uur begon de toneelklas. Er was practisch geen tijd nodig om van het één lokaal naar het andere te gaan, maar om me te laten opmerken, als aspirant-actrice, vroeg ik Schrey om een kwartier vroeger te mogen uitgaan. De volgende les zag ik er de noodzakelijkheid niet meer van in; ik vergeet echter nooit de bromtoon waarop Schrey me toen een kwartier voor tijd buitenstuurde met de woorden: ‘Allé, Sara Bernhard!’.
In de toneelklas had ik Dr Sabbe en Mevrouw Dillis als professors. Toen deze laatste op pensioen ging heeft Mevrouw De Gruyter haar opgevolgd. Het laatste leerjaar heb ik onder haar leiding doorgemaakt.
Daarna begon het zoeken naar een engagement. Maar noch te Antwerpen, te Gent of te Brussel waren er plaatsen vrij.
Ik ben dan in liefhebberskringen opgetreden, o.a. bij de Violieren, in de Burgerkring, de Mertensvereniging en bij de club Fraternel, waar ik in het Frans en in het Vlaams repertoire speelde. Met Netty Hart ben ik op tournee geweest in Nederland.
Na mijn huwelijk had ik het toneel vaarwel gezegd. Mijn man had niet graag dat ik nog optrad en ge begrijpt gedurende de wittebroodsweken worden er vaak dure eden gezworen..., maar ja, als ge eenmaal de lucht ingeademd hebt, dan blijft ge er door aangetast. Onder de oorlog ben ik door toedoen van mijn zuster, de zangeres Mia Vigneul, enkele malen opgetreden in cabaretnummers.
Voor het Volkstoneel speelde ik in ‘Mariken van Nieumeghen’ de rol van de Moeye, onder leiding van Jenny Van Santvoort. Daardoor was het duiveltje weer wakker geworden en in 1944, toen De Ruyter directeur werd en ik wist dat er enkele krachten zouden ontbreken, ben ik naar hem gegaan en werd ig geëngageerd. In ‘Toontje heeft een paard getekend’ speelde ik een klein rolletje, maar na 3 weken engagement moest ik reeds Suzanne spelen in ‘Figaro's Bruiloft’. Ik stond daar tussen al de groten; Mevr. Allaert, Mevr. De Coen, Remy Angenot, Gaston Vandermeulen, e.a. en ik voelde | |
| |
me zo nietig, zo onbeholpen... Ik kwam schreeuwend naar huis omdat ik voelde dat het te zwaar voor me was. Van mijn man kreeg ik dan natuurlijk te horen ‘Plezant hé, dat toneelspelen!’ - Ik had van alles durven wensen opdat ik die rol toch maar niet zou moeten spelen. Maar ja, de vertoning kwam en de kritiek was gunstig, maar ik wist wel dat het niet alles was. Ik zou de rol nu graag opnieuw spelen, ik denk wel dat het heel wat beter zou gaan.’
‘Sindsdien hebt u al heel wat weg afgelegd op de K.N.S.?’
‘Gedurende het tweede seizoen heb ik Smeraldina in ‘De Knecht van twee Meesters’ gespeeld, waaraan ik een mooie herinnering bewaar. Verder ‘De Koopman van Venetië’ (de rol van Nerissa) en Maria in ‘Driekoningenavond’, onder leiding van Johan De Meester. Het liefst denk ik terug aan Jo uit ‘Op Hoop van Zegen’. En in een meer recente periode: de titelrol in het prettige blijspel ‘Ninotchka’ en in het laatste jaar ‘De Sloep zonder Visser’.
‘U hebt ook werkelijk aanleg voor dramatische rollen.’
‘Dat heeft men mij meer gezegd. Maar ik speel ook heel graag karikaturen.’
Die bekentenis verbaast ons enigszins omdat dergelijke rollen nu precies niet de vrouwelijke ijdelheid strelen, maar Mevr. Winkeler schijnt daaraan niet te lijden.
‘Buiten uw acteertalent schijnt u ook met de geheimen van de danskunst vertrouwd te zijn en ook een coupletje kunt u met veel charme voordragen. Welke leerschool hebt u daarvoor doorgemaakt?’
‘Met het zingen moet u niet te hoog oplopen. Ik doe wat ik kan, maar veel stem heb ik niet. Ik heb op dat gebied een en ander aan mijn zuster te danken. Wat het dansen betreft: ik heb lang samen met Jenny Van Santvoort de lessen gevolgd van Lien Engelen. Ik heb enkele jaren les gegeven in turnen en bewegingsgymnastiek. Als ik mijn oud-leerlingen soms ontmoet, ben ik voor hen nog altijd: ‘ons juffra!’.
‘Buiten toneelspelen, wat doet u dan het liefste?’
‘Ik hou veel van reizen... van zwemmen, lezen en ook van lekker lui in de zon te liggen!’
| |
Cary Fontijn
Als het de beurt is aan Cary Fontijn, die ons heel de tijd wat schuw heeft zitten aankijken en op een zeer voorzichtig toontje commentaar heeft gemaakt op de tribulaties van haar collega's, tracht ze bescheidenheidshalve terug te krabbelen. Zij houdt niet van interviews en vindt dat er over de spelers van de K.N.S. veel te veel goroddeld wordt. Maar als we haar trachten te overtuigen dat het voor Kongo is en niet voor een Antwerpse krant mogen we haar enkele onbescheiden vragen stellen en is ze bereid een en ander te vertellen.
Cary Fontijn kan niet bepaald zeggen waarom ze het beroep van actrice gekozen heeft, Ze heeft altijd comedie willen spelen en is reeds begonnen bij | |
| |
het Kindertoneel, dat was in Borgerhout, waar ze in haar jeugd gewoond en gerakkerd heeft. Rakkeren klinkt wel wat gek voor dit eerdere schuchtere meisje, dat de wereld enigszins ironisch schijnt te beschouwen en zeer stilletjes en bescheiden over haar leven vertelt. Ze was nochtans reeds vroeg een persoonlijkheid, want toen ze in een onderwijsinstituut het onlogische en absurde van een punt uit het schoolreglement besefte, zou ze het gewoon negeren, met het gevolg dat haar vader haar uit het milieu kwam bevrijden, toen ze de gevolgen van haar persoonlijk inzicht dragen moest.
Dat ze kleine kinderen lief en aardig vindt, kunnen we onmiddellijk geloven, daarom ging ze naar de Fröbelnormaalschool en ook, voegt ze er ondeugend aan toe, omdat ik dan op drie jaar een diploma kon behalen en de voorbereiding voor dat beroep geen al te grote inspanning vroeg. Op de Normaalschool werd er natuurlijk ook comedie gespeeld. Daarna bezocht ze de toen pas gestichte school van Odiel Daem en Joris Diels: ‘Het Hoger Instituut voor Toneel en Regie’ en in 1943 werd ze in de Antwerpse K.N.S. geëngageerd waar ze tot op heden bleef, enkel onderbroken door een reis naar Zuid-Afrika, die zes maanden duurde. Zelfs over die reis wil ze niet veel vertellen, juffrouw Fontijn heeft een hekel aan Amerikaanse publiciteit, wij zijn immers geen filmsterren zegt ze, en de mensen zullen ons op de scène wel leren kennen. Ze schijnt haar leven en haar beroep als iets doodgewoons te beschouwen waarrond geen bloemetjes moeten geweven worden.
Als we haar vertellen dat we de titelrol uit de subtiele comedie ‘De Engel in het Pandjeshuis’ als haar mooiste rol beschouwen, is ze met ons accoord. Ik heb die ook zeer graag gespeeld zegt ze. Jammer dat zo'n mooi werkje, waarin poëzie en melancholie dooreen geweven werden, niet in een Kongotournee kan vertoond worden, gezien de te grote bezetting.
Zoals ze daar voor ons zit, is ze wel de gedroomde ingenue, maar als we haar vragen of ze graag de rol van het onschuldig meisje speelt zegt ze, zich beter thuis te voelen in een personnage dat een beetje ondeugend is, zoals het jongste uit ‘Eens in de Honderd Jaar’ dat ze op de tournee spelen zal.
Speciale hobby's heeft Cary Fontijn niet, tenzij dan theater onder alle vormen: zien, spelen, lezen, studeren. Ik heb dit seizoen altijd gespeeld, zegt ze, en een groot deel van de tijd in de bus doorgebracht waarmee het Nationaal Toneel de provinciesteden bezoekt.
En Cary is blij als die vervelende interviewer haar met zijn onbescheiden vragen met rust laat.
| |
Maurits Goossens
Maurits Goossens is een Borgerhoutenaar, die pas enkele maanden oud was toen de eerste wereld-oorlog in 1914 uitbrak. Na die vier rampzalige jaren liep hij school te Antwerpen, tot hij met zijn ouders te Gent ging wonen waar hij de handelsschool volgde. Later werd hij letterzetter, drukker en lithograaf en toen hij zestien jaar was, woonde hij terug te Antwerpen, werd lid van de Scouts en begon in die jeugdvereniging voor 't eerst toneel te | |
| |
spelen. Tot dan toe was bij hem de liefde voor het toneel steeds onderdrukt geworden door zijn ouders omdat ze zelf... van het vak waren. Zowel moeder als vader waren artisten en zoals dat meer gebeurt, meenden ze hun zoon buiten dat verwenste beroep te houden. Het heeft echter niet veel geholpen, want Maurits had het verlangen al vroeg te pakken. Hij voelde zich vooral aangetrokken door de romantische zijde van het vak.
Na de Scoutsperiode belandde hij in de maatschappijen, moeder had ondertussen het toneel vaarwel gezegd en was een kaashandel begonnen, waarin Maurits een hand moest uitsteken.
Samen met de leider van de Scoutsgroep, Jos André, was hij in de kring Patria beland en via die kring zou hij voor 't eerst kennis maken met de planken van de Antwerpse K.N.S. De leden van de kring gingen in het theater figureren en het geld dat zij er bij verdienden, werd in de kas van de maatschappij gestort. Goossens waagde het, om toen reeds aan Diels een contract te vragen. ‘De directeur vond me echter te mager om comediant te worden’, zegt de bescheiden en oprechte acteur.
Kort daarna werd ‘Het Hoger Instituut voor Toneel en Regie’ gesticht, waar Cary Fontijn ook leerlinge geweest is. Al de leden van Patria boden zich aan voor het ingangsexamen. ‘Er werd slechts één postulant toegelaten, zegt Maurits, en dat was ik, niet omdat ik de bekwaamste, maar wel de jongste was. Na het eerste studiejaar werd ik in het Jeugdtheater geëngageerd, want voor de K.N.S. was ik nog altijd te mager. En ieder jaar herhaalde ik mijn vraag en kreeg ik vanwege Diels hetzelfde antwoord: te mager...
In 1945 werd mij door Directeur De Ruyter een contract aangeboden als hulpregisseur en om af en toe een klein rolletje te spelen. Ik weigerde, maar het volgend jaar was ik van gedacht veranderd en toen ik voor de zoveelste maal om een contract vroeg werd ik aangenomen. Ik verliet het Jeugdtheater, kwam aan de K.N.S. en ben er gebleven tot op heden. Het verwijt van Diels is me echter als een obsessie bijgebleven en telkens ik een rol moet spelen waarover in de brochure te lezen staat dat het een dik personnage is, heb ik geweldig de trac. Ik kan me nog steeds niet als ‘een dikke’ zien’.
Wie Goossens kent, zal zijn oprechte bekentenis graag geloven, want zijn figuur leent zich werkelijk moeilijk tot het uitbeelden van een corpulent figuur, wat niet belet dat hij reeds heel wat mooi werk op zijn actief heeft. Met veel genoegen denkt hij zelf terug aan de sympathieke oude man, die hij in ‘De Engel uit het Pandjeshuis’ speelde. Goossens is echter ook sterk in het uitbeelden van volkse typen en als we hem vragen waar hij daarvoor de stof haalt, antwoordt hij: ‘Op de straat. Als we zo iemand ontmoeten, onthouden we het model om het eventueel in het een of ander stuk te kunnen gebruiken.’
‘Welk genre speelt ge het liefst?’
‘Een acteur weet niet altijd wat voor hem het beste past.’
| |
| |
‘En buiten het toneel, wat doet ge dan graag?’
‘Pijpen smoren’, voegt Cary er ondeugend tussen, maar Goossens zegt, dat hij graag detectieve-romans leest.
Als we vragen waarom hij graag naar Kongo gaat, is het weer Cary die er tussen komt: ‘Om hier weg te zijn’, lacht ze schalks. ‘Ik zou wel eens een stukje van de wereld willen zien’, zegt Goossens.
Maurits Goossens is een rustige man, hij heeft geen prettige jeugd gekend en daarom wellicht filosofeert hij graag over het leven. Thans leeft hij echter tevreden en is terecht fier op zijn twee schattige kinderen. Ook zijn echtgenote speelt toneel in de maatschappijen, zij is de dochter van de bekende acteur Pol Burry en heeft in de liefhebberswereld als actrice reeds een mooi palmares verworven.
| |
Jos Mahu
Jos Mahu werd geboren en woont nog steeds te Berchem. Hij zal zijn vier-en-dertigste verjaardag vieren tijdens de tournee in Kongo.
Als we deze kordate jonge man horen vertellen, zouden we beginnen vermoeden dat hij uit de familie van Achilles stamt, want Mahu heeft reeds een paar maal de dood in de ogen gezien zonder het minste letsel op te lopen. Een eerste keer in 1943, tijdens het bombardement op Mortsel, waar zoveel slachtoffers vielen en waar Jos Mahu de bommen om hem heen hoorde vallen. ‘Ik ben dan naar huis gelopen, heb twee bierglazen vol cognac leeggedronken en ben nog nooit zo nuchter geweest’, zegt hij. Carry Fontijn herinnert zich dat hij ook eens verdronken is in de vaart van Schoten... ‘bijna’, zegt Jos Mahu.
Toneel is hij beginnen spelen van zijn zevende jaar af, in een jeugdgroep van het Stanislascollege te Berchem. In 1940 is hij voor een jaar naar het conservatorium gegaan, maar kon er niet blijven omadt hij op het bureel, waar hij zijn brood verdiende, tot zes uur moest werken. Na de bevrijding is hij echter terug gegaan en in 1946 deed hij zijn eindexamen met ‘Peer Gynt’ en ‘Philoktetes’, maar was toen reeds een jaar geëngageerd op de Antwerpse K.N.S. als toneelmeester.
Jos Mahu is er sindsdien gebleven, heeft een aantal jaren eerder kleine rollen gespeeld en is uiteindelijk weer toneelmeester geworden, een beroep waarvoor hij zeer veel ambitie heeft. Ook de regie interesseert hem en hij betreurt het ten zeerste dat er voor het emplooi, dat hij vervult, eigenlijk geen practische opleiding bestaat.
Als we Mahu vragen of hij geen speciaal hobby heeft, begint hij te vertellen over lichtstanden en toneelgordijnen en is fier dat hij het zware werk bij Bernanos' drama ‘Dialoog der Carmelitessen’ tot een goed einde heeft gebracht. ‘Het was een stuk met 37 taferelen, 70 verschillende lichtstanden en een twaalftal fonoplaten die een dertigtal keren moesten draaien...’
| |
[pagina t.o. 280]
[p. t.o. 280] | |
Een beeld uit Jan de Hartog's ‘Het Hemelbed’, zoals het te Antwerpen met Hector Camerlinck en Hélène Van Herck werd opgevoerd. In Kongo zal dit stuk vertoond worden met Pol Cammermans en Fanny Winkeler.
| |
[pagina t.o. 281]
[p. t.o. 281] | |
Harlekijn André Billen Cfr. Kunstkroniek ‘Band’, Jg 1954, nr 5, Mei, blz. 194.
| |
| |
Met Jos Mahu in het gezelschap zal de technische kant van de vertoningen in Kongo aan veilige handen toevertrouwd zijn, terwijl hij bovendien een rol in ‘U spreekt met uw Moordenaar’ zal spelen. Hij neemt echter node afscheid van zijn beide kindjes, maar... zo'n mooie reis is ook iets waard.
| |
Gaston Vandermeulen
Het kleine gezelschap, dat ondertussen duchtig gerepeteerd heeft, is echter niet compleet. Gaston Vandermeulen, de regisseur van ‘Hemelbed’ ontbreekt. Hij is momenteel op rondreis voor de Welfare in Duitsland, waar men Gaston Martens' ‘Het Dorp der Mirakelen’ vertoont. Wij hebben niet de tijd op zijn terugkomst te wachten. We menen echter dat Vandermeulen, zelfs in Kongo, geen onbekende meer is. Zijn reputatie: ‘een van de beste acteurs van het Nationaal Toneel’, moet stellig tot in de kolonie doorgedrongen zijn. Onvergetelijke prestaties bracht hij in de titelrol van ‘De Dood van een Handelsreiziger’, als Faust in Goethe's drama, om maar de eerste te noemen die ons te binnen schieten, want een volledige opsomming van al de successen uit zijn rijke carrière zou te veel tijd vergen. Vandermeulen zal samen met Cammermans de hoofdrollen spelen in ‘Eens in de Honderd jaar’ en in ‘U spreekt met uw Moordenaar’, terwijl hij voor ‘Hemelbed’ de regie voert. We zijn overtuigd dat men ook in de kolonie zijn veelzijdig en genuanceerd talent zal waarderen. Gaston Vandermeulen is trouwens een acteur, die met evenveel succes een comedie als een drama vertolkt en zelfs in een komisch type maar zelden geëvenaard wordt.
Gaston Vandermeulen is afkomstig uit Mechelen, waar hij in 1904 geboren werd. Hij speelde in liefhebberskringen, was verbonden aan de Antwerpse K.N.S., aan de schouwburg te Gent en te Brussel, werkte een aantal jaren voor het N.I.R. en belandde terug in het gezelschap te Antwerpen, waar hij nu, sinds 1940, onafgebroken verbonden is geweest.
Jammer genoeg kunnen we hem zelf niet aan het woord laten.
Het gezelschap dat dit jaar in Kongo een aantal interessante en meestal prettige vertoningen brengt, is kwalitatief van onberispelijk gehalte.
J. Pauwels
|
|