Band. Jaargang 13
(1954)– [tijdschrift] Band– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
Dicht en Proza IVVAN de dichter der ‘Twee Vaderlanden’ Achilles Mussche, verscheen een tweede druk van zijn tweede grote bundel ‘Koraal van de Dood’ bij Elsevier te Brussel. Mussche versoberde hierin zijn stijl en zijn zegging, al blijft zijn zware, hartstochtelijke harteklop in deze ietwat sombere, statige verzen, goed voelbaar. De bezinning over leven en dood is één der voornaamste mobiliën van zijn inspiratie:
‘En toch, geen één weet zo den tomelozen tover
van 't leven, als wie rillend scheerde langs den dood,
en ieder uur buigt van al 't schoon der uren over:
o laatste roos misschien, o mijn doorlucht Kleinood.’
Mussche laat in zijn poëzie geen kans voor schwärmereien, zij is tot het ontstuimige bloed en de overgevoelige zenuwen doorvoeld, vandaar haar rijkheid aan verrukking en extase voor al wat leeft en dat getekend is met het merkteken der vergankelijkheid, tegen de achtergrond van de almachtige, onbekende God.
‘Wij zoeken U achter alle kimmen,
Van eeuw tot eeuw, van uur tot uur;
Wat zijn wij, dan wat zwarte schimmen,
Verglijdend tegen Uw hoofd van vuur?
Van Julia Tulkens verscheen bij dezelfde uitgeverij ‘Na het Bruidslied’ een heruitgave van sommige harer eerste bundels, waarmede zij naam maakte, vermeerderd met drie nieuwe gedichten. Nu zij in de Zomer van haar leven is getreden, is deze bundel ons van harte welkom. De dichteres van de liefde, van kind tot vrouw, van moeder tot kind, maar voornamelijk van de vrouw tot de man, bekleedt, met haar eenvoudig doch ontroerend vers, een voorname plaats in onze Vlaamse letteren. De roes van de Lente ging aan haar voorbij, nu wordt ze rijper, inniger, ingekeerder.
De Koekoek roept in onze bossen
een toekomstdroom, een dode naam
O Lief, ik wil U nog niet lossen...
De velduil fladdert aan het raam.
| |
[pagina t.o. 224]
| |
Lente Frans Lamberechts
| |
[pagina t.o. 225]
| |
De Politieke Gevangene Frans Lamberechts
| |
[pagina 225]
| |
De dood, de dood sluipt om ons henen.
Nog ben ik uw verdwaasde bruid.
Ik hoor onz' eigen doden stenen...
Ach, morgen is ook alles uit.
Nog slaap ik in Uw wijd omarmen.
Nog ben ik vrouw en vreugd en daad.
Nog ben ik onder Gods erbarmen
het uur, dat bloeiend opengaat.
Van een andere, veel jongere dichteres, Liane Bruylants lazen wij ‘Grensstation’ - in eigenbeheer uitgegeven - Ik meen beter werk van haar gelezen te hebben. Haar onderwerpen uit vorige bundels heeft ze hier en daar hernomen; maar ze overtuigt mij thans minder dan vroeger. Haar zegging is op vele plaatsen niet tot poëzie gekristaliseerd. Een mooi vers nochtans is dit:
De vers-omploegde grond, de vogels in de bomen,
Een kleine, witte wolk hoog aan de lucht;
Een bloeiende sering en het aanhoudend stromen
Van de rivier langsheen het stil gehucht:
Dit zijn de tedere dingen, waarvoor men kan leven,
Een wilde rozelaar, een bloesemende tuin,
De speelse vlinder, die niet heen wil zweven,
Wankel van licht, ontrezen aan het puin.
Een spotziek dichter is Walter Mets. In zijn jongste bundel ‘Een huis gelijk een ander’, Colibrant, Lier, wordt die spot wel eens sarcasme. Mets is een rare vogel, een genieter van het leven, wars van alle conformisme.
Het staat niet net,
Maar 't leven is een sigaret
Die altijd maar verkort,
Doe toch als ik:
Trek ieder ogenblik
En gooi de asse op uw bord!
Hij rijmt vlot en onopvallend en zijn vers is steeds levendig en piquant. Geen idealen zitten hem in de weg. Hij zingt zoals de vrijheid hem gebiedt. | |
[pagina 226]
| |
In wat de gelouwerde en bekroonde Gaston Burssens ons ooit zal nalaten, zal zijn bundel ‘Elegie’ - De Sikkel, Antwerpen - ons wellicht het dierbaarst blijven. Na al wat ik van hem gelezen had was deze poëzie van hem - geschreven na de dood van zijn vrouw - een revelatie. Al de finesses van zijn vaak omstreden schrijfwijze heeft hij hier aangewend om uit te spreken het bijna onuitspreekbare...
En toen haar hartslag aan haar slapen
Zo aarzelend zijn laatste slagje sloeg
Was 't mij alsof de dood zijn hand zou gaan betreuren
Ach even maar alsof hij dit betreuren reeds betreurde
Te laat ofwel te vroeg.
De meeste gedichten, die als het ware één lang gedicht uitmaken, heb ik met een kruisje gemerkt, om later nog dikwijls te herlezen, spijts het onderwerp dat geenszins opwekkend is... Maar luister, luister, naar deze mens:
Ach, maar hoe zal men ooit verklaren
Hoe schoon het is te sterven in de herfst
Ofschoon de herfst de dood is voor wie sterft
En voor wie sterven heeft gezien
Zo waarlijk dat hij zelf een weinig is gestorven...
Luister naar deze poëzie der innigste innigheden, in haar vrijheid gebonden aan het uitgedrukte.. de liefde van het bloedende hart. Zulke poëzie wordt te zelden geschreven, dan dat wij ze hier niet onvoorwaardelijk zouden loven. Haar resonans is onontkoombaar. Zij vervolgt U, ze laat U niet los. Het is moderne poëzie, recht uit het hart en daarom zal zij blijven. Daartegenover is de jongste bundel van Remy C. Van de Kerckhove ‘Veronica mijn medelijden is een traan in twee gespleten’ - De Sikkel, Antwerpen - mijn inziens nog te cerebraal. Van de Kerckhove kan zich moeilijk ontbolsteren. Al schrijft hij: ‘Ik ben de bedwelmende droefheid der slapende struiken ontgroeid’. Beeld na beeld wordt in deze bundel opgestapeld, verward en zuiver, maar wat hij te zeggen heeft blijft vaak babylonisch geheimzinnig. Enkele verzen hebben ons getroffen:
Lazarus
prins der ontbinding
prins pest
tooi
van schors
en schimmel
| |
[pagina 227]
| |
bevrijdt ons van de nacht
bevrijdt de wereld
van dit masker
........................
Vertwijfeling angstige gezel
Die mij tot drinken nodigt
In deze hitte
Sombere gezel
Die vlucht
Mijn bevend beeld
Mijn stuwend stof
Onthullend heimwee
Mijner voorvaderen.
‘Een huis dat tussen nacht en morgen staat’ van Hugo Claus - De Sikkel, Antwerpen - bevat zeer verdienstelijke moderne poëzie. Eerst is men wat onwennig in zijn wat broeierig klimaat... men maakt als het ware de afzondering mede van de edelste ertsen in de smeltkroes van de jonge wereldberoemde dichter-alchimist... dokwerker, globetrotter, avonturier. Maar hij is een artist met ongemeen verbale kracht. Een jonge Permeke van het woord, heidens in zijn levensdrift en onverzadigbaarheid. Een jonge God in 't diepst van zijn gedachten... een brok muziek, een brok schilderkunst, een brok bruisend leven, dat zoekt naar kristalisatie... dat hier en daar reeds kristaliseerde tot een gaaf geheel:
Eens zijn
De druppels tegen de huizen uitgetikt
De tekens van de regen uitgedroogd
De kaarsen van de verjaardagstaart geslonken
Eens zal de doodgraver gestorven zijn
En met hem mee de mol en de meikever en de mei
Eens vallen de daken als kapotte schelpen
Net naast de huizen neer
Eens stuikt de kiosk met de Zondagsmuzikanten verenigd ineen
Eens zullen de seizoenen onherroepelijk worden
Maar wij zullen er nog zijn
..............................
‘Muizenissen’ van Gaston Dumez - eigen beheer, Mechelen, - aarzel ik niet in deze bijdrage even te vernoemen. Pretentieloos, zelfs integendeel, dient het zich aan. Maar niet alle gedichten in dit bundeltje zijn het werk van een vlotte rijmelaar. En wie zal zeggen dat de anecdotische poëzie geen | |
[pagina 228]
| |
reden van bestaan zou hebben Omdat zij bij ons nog zo zelden als een witte raaf is? Dumez parodieert graag gekende meesters; maar met zijn originele kijk op de dingen komt hij zelf onder de vleugelen der poëzie:
Ik ben een papieren bootje
Gemaakt uit een oude krant.
Ik kan tegen niets. Eén stootje,
Mijnheer, en je maakt mij van kant.
....................
Ik leef maar enkele minuten,
De tijd van een kinderspel.
Dan lig ik doorweekt te sterven.
Maar ik schrei niet en troost mij wel.
Er zijn inmiddels ook nog andere bundels poëzie verschenen van o.m. Adriaan De Roover (‘Woordschurft’), van Hubert Van Herreweghen (‘Gedichten’) van Jos. De Haes, van Frank Meyland (‘Aendachtigh), van Lieven Rens ‘Zeven Eclogen’Ga naar voetnoot(*), van Albe ‘Scheppingsgedicht’, ‘De eeuwige mens’ van E.P. Marcel Braems, welke wij nog niet ter bespreking ontvingen. Wij bespreken hier dan nog tot besluit ‘Uw adem in de Wind’ van Miel Kersten en een bibliofiel-uitgave van Zeven Gedichten door Pol Le Roy. Miel Kersten, journalist en criticus, is een vroom dichter, een zanger uit het hout gesneden van een Gezelle. Zijn thema's: de liefde tot de vrouw, tot de evenmens, maar vooral tot God.
Dit lied - en stil gebed
In Uw bestendig waken,
Klinkt zachter dan de dood
Die in de bomen pijpt: -
Zo wil mijn ziel, o God,
Uw diepste wezen raken
't Mysterie van Uw min
Dat in mijn wezen rijpt.
Me-zelven niets, ben ik
Door U het Kind gebleven,
Dat door de dagen zingt
Dit lied van zorg en nood.
Ik ga mijn laatsten tocht
En 't is naar 't Eeuwig leven
Oneindig in Uw vreugd
En boven tijd en dood.
Innige, stille, ontroerende poëzie voor wie als de dichter, ootmoedig luisteren naar Zijn adem in de wind... en als het ware aan de grenzen van het vergankelijke wereldse leven, het andere leven betrouwend tegemoet zien. | |
[pagina 229]
| |
Heeft Pol Le Roy ons ontgoocheld met zijn bundel ‘Lucifer’, des te meer verrast hij ons thans met zijn privé-uitgave van zeven gedichten, waarvan het laatste gedicht een hartstochtelijke bede tot de lezer, waarin de uiterste vervoeringen en de meest levendige essenties van het dichterschap voelbaar worden. Ik aarzel niet te verklaren dat dit één der schoonste gedichten is, welke ik in de jongste jaren heb gelezen. Ik zal het hier niet over drukken. Het krijgt een betere plaats onder de hoofding Nieuwe Verzen. De andere gedichten zijn wel is waar niet van dit bijzonder rijk gehalte, maar verdienen zeker onze lof en onze aandacht. Bidt voor de dichters, die nog zo hartstochtelijk voor hun zaak kunnen pleiten, die nog niet door het moderne woordschurft zijn geplaagd, die de primauteit van de geest op de stof nog als een Credo belijden. Pol Le Roy is één van die dichters. Wij zijn hem dankbaar.
A.K. Rottiers |
|