Band. Jaargang 13
(1954)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
JorezHET mangelt de hoofdstad van de Kolonie niet aan tentoonstellingen van werk van eigen bodem. Dit werk is niet steeds van dien aard dat het enig commentaar zou wettigen in de pers. De loftuigingen waarop het hoort telkens weer Jorez' tentoonstellingen te onthalen, zijn echter niet van alle goede gronden ontheven. Zijn productie staat inderdaad niet alleen geheel buiten de lijn van wat hier doorgaans voortgebracht wordt, waardoor zij in een sociëteit als de onze alleszins als baanbrekend mag beschouwd worden, maar is tevens niet van zekere kwaliteiten gespeend. Jorez komt ongetwijfeld de verdienste toe, wellicht als eerste en ook lange tijd als enige in dit land, naast technische ook geestelijke problemen in zijn werk te hebben aangedurfd. De plaatselijke omstandigheden in acht genomen is dit geen te onderschatten onderneming. De ‘copiëerlust des dagelijkschen levens’ waaraan het realisme van de 19de eeuw nog niet helemaal is doodgegaan, zoals blijkt uit de doorsnee locale productie, is gebannen uit het werk van Jorez, waarin een geest leeft die zowel aan zijn genrestukken inhoud verleent, als een ziel aan zijn landschappen. Jorez' kijk op de mensen wil meewarig-ironisch zijn. Hij heeft zich voorgenomen hun gebreken aan de kaak te stellen en te tuchtigen zonder nochtans te zondigen tegen de deugd der verduldigheid of blind te zijn voor een zekere grootsheid die steeds in alle menselijke ellende geborgen zit. Alhoewel in dit moraliserend opzet het gevaar schuil gaat pedant te worden en in de caricatuurtekening te vervallen, blijven zijn pogingen niet steeds onbeloond. Een werk als de ‘Ridders van de Tafelronde’ ontsnapt, door zijn intrensieke kwaliteiten, aan de hinderlagen van het didactisch opzet. De donkere figuren van de haveloze bende kroeggangers geschaard rondom de witte tafel waarvan de weerkaatsende klaarte de duistere gezichten van onder uit verlicht tot groteske maskers, stijgen majestatisch uit boven hun morele en materiële miserie. Zij groeien tot een plechtige vergadering, beraadslagend, zou men zeggen, over het lot der mensheid. Deze transcenderende eigenschappen zijn wellicht niet in alle werken aanwezig zodat deze | |
[pagina 194]
| |
niet boven het anecdotische uitstijgen maar niettemin op één lijn mogen gesteld met wat gepresteerd wordt door andere op dit gebied gekende namen, in casu Gus Bofa, met wiens tekeningen zij heel wat gelijkenis vertonen. Men kan trouwens de vergelijking met andere hedendaagse Franse illustrators, zoals Grau Sala, niet van zich afzetten bij het bekijken van sommige warmtonige en overigens ver van onaardige prenten als ‘Prestige du Cirque’ en ‘Le Carrousel’. Alhoewel Jorez' verwrongen landschappen en stadsbeelden interessante proeven kunnen zijn van mise en page, kan men zich toch afvragen of hij het hier bij het rechte eind heeft wat kleur- en vormgeving betreft. Veel meer poëzie en atmosfeer blijken de eenvoudig gekleurde en schijnbaar simpele landschappen te bevatten. Samen met enkele tekeningen die een poging behelzen in de richting van het surrealisme behoren zij tot het beste van Jorez' verdienstelijk oeuvre. | |
Andre BillenIn weerwil van de thans overvloedig voorkomende en voor kunstuitgaven doorgaande boekdrukken waarbij de illustraties eenvoudig bedoeld zijn als plaatjes bij en buiten de tekst, bestaat er goddank nog, zij het dan op steeds meer beperkte schaal, de cultus van de typographie en de boekversiering waarbij de illustratie één ondeelbaar lichaam vormt met de tekst en samen met hem een onverbreekbare eenheid uitmaakt met de bladspiegel. Deze cultus beoefent André Billen, leerling van Joris Minne aan het Hoger Instituut voor Decoratieve Kunst, met talent en gezag. Het resultaat van verschillende jaren arbeid stelde hij ten toon te Leopoldstad. Het medium dat zijn voorkeur geniet is het houtblok dat van natuur uit en door de aard van zijn bewerking nauwer verwant is met de typographie dan enig ander reproductiemiddel en een innigere wisselwerking mogelijk maakt tussen tekst en illustratie. Zijn verzameling drukexperimenten bestaat dan ook hoofdzakelijk uit mono- of polychrome typographieën aangevuld met houtsneden waarbij niet alleen een poëtische interpretatie in beeld van de tekst betracht wordt maar eveneens een harmonische aanpassing van dit beeld aan de letter. Hier scheppen de lichtblauwen en grijzen de poëtische atmosfeer voor impressionnistische dichtstrofen, daar bloedt de vuurrode kapitaal tussen het rouwend zwart van de tekst en het houtblok. De gracie van de vergezellende drukletter legt daarbij blijkbaar aan de houtsnijder eerder een sierlijke bewerking en lijnvoering op dan een stevige wit en zwart werking. De proeve van illustratie van Houtekiet (G. Walschap) paart nochtans aan dit delicaat graphisme een krachtiger vlakverdeling terwijl de illustraties bij Nuit de l'Enfer (A. Rimbaud) in dit opzicht de volmaaktheid nabij streven. | |
[pagina 195]
| |
Waar de kunstenaar zich toelegt op de linosnede, bereikt hij, door de aard van de materie tot een grovere lijnvoering gedwongen, grootser en strenger rhythmen die hem voeren in de nabijheid van de uiterste regionen van de figuratieve kunst. De compositie met de stoelen en die met de zon getuigen inderdaad van een strengere geestelijke ascese en een strekking om de voorstelling van de werkelijkheid los te maken, op zoek naar de eigen poëzie van vlakken en lijnen. Het lijdt geen twijfel dat een verder zoeken in die richting met dankbare resultaten zal beloond worden. In 1946 zegde André Billen, naar hij zelf beweert, vaarwel aan de houtsnede om zich te wijden aan de schilderkunst. Dit vaarwel blijkt echter niet wederzijds geweest te zijn. Het graphisme van de houtsnijder is hem hardnekkig trouw gebleven ook in zijn schilderijen. De vroegst gedateerde doeken staan onder de onmiddellijke invloed van de grote Franse constructivisten wat vormgeving en compositie betreft. De schilder wordt in deze doeken echter onmiddellijk achterhaald door de houtsnijder die zijn stift haalt door de dun opgelegde verflagen en de ondergrond in sierlijke lijnen bloot legt. Alhoewel deze methode de zwaardere contouren van de compositie verlevendigt en zeer aantrekkelijk, soms al te aantrekkelijk werkt, blijkt een zekere tweeslachtigheid hierbij niet steeds onvermijdelijk terwijl de natuurlijke inspiratie wel eens overstelpt wordt door een teveel aan dit kunstig vakmanschap. Deze lijnbezetenheid brengt de schilder er bovendien wel eens toe, de kleur, niet zozeer als kleur maar wel als materie te verwaarlozen waardoor sporadische dode vlekken ontstaan in overigens uitstekend geborstelde doeken. Oefenen de vroegste schilderwerken van André Billen een onweerstaanbare charme uit door het samengaan van een krachtig natuurlijk instinct voor stevige constructie met een geraffineerde stilisatie en een verfijnde behandeling van de materie, dan zijn integendeel de vier grote werken van latere datum aangrijpend van structuur en visionaire kracht. In De Oorlog, Het Beest, de Harlekijn en de Harlekijn met Kentaur wordt Billen meester over de xylographische invloeden in zijn techniek, houdt hij hun werking binnen welbepaalde grenzen en zwaait hij in apocalyptische taferelen de scepter over licht en duister, over vorm en lijn, over geest en stof. Van alle merkbare invloeden bevrijd is Billen hier, evenals in de hoger vermelde lino-sneden, op weg naar de verovering van een eigen stijl en uitdrukkingswijze die hem zal toelaten de volle maat van zijn kunnen te geven. En dit nog wel op eigen bodem, want Leopoldstad is eindelijk een waarachtig modern kunstenaar rijk. | |
Luc PeireHet is geen luttele prestatie sant te zijn in eigen land en ook daarbuiten. De tijd dat het vruchtbare Vlaanderen zonder ophouden zijn zonen uitzond tot meerdere roem en glorie van het vaderland ligt ver in het verleden. | |
[pagina 196]
| |
Juichen wij daarom over de weerklank die het werk van deze reizende afgezant vindt buiten ons cultuurgebied waar, voor zover het ons mogelijkerwijze bekend kan zijn, enkel de naam van Ensor en Permeke, onder de modernen althans, de nodige vermaardheid genieten. Eduardo Westerdahl, een van Spanje's meest gezaghebbende kunstcritici, wiens stem niet enkel gehoor vindt in en om het Iberisch schiereiland maar ook in 'n groot deel van de nieuwe wereld, wijdde een studie aan Luc Peire, wiens werk en persoonlijkheid aan de lezers van ‘Band’ voldoende gekend zijn sinds zijn rondreis in de kolonie en de geschriften van zijn hand die in dit tijdschrift werden gepubliceerd. De ondervindingen opgedaan tijdens de Kongo-reis blijken doorslaggevend te zijn geweest voor de verdere ontwikkeling van Peire's oeuvre. Tijdens een langdurig oponthoud op Spaanse bodem verwerkte hij zijn Kongolese indrukken in een reeks belangrijke doeken, die de consecratie zijn van een nieuwe en hogere wending in zijn kunst en tevens de aanleiding voor Westerdahl tot het schrijven van dit boekje. Dank zij Westerdahl's alomvattende blik over de moderne kunst en zijn degelijke kunstphilosophische onderlegdheid is dit essay even diepgaand in zijn navorsing naar het meest eigene in Peire's kunst als ruim in het behandelde vergelijkingsmateriaal. Het geeft een precies en verantwoord beeld van al wat dit werk bindt aan de algemene artistieke evolutie van onze tijd en ook van al wat het daarvan scheidt en het aldus zijn eigen meerwaardige plaats verleent. Het samengaan van dit peilen naar de ziel en de betekenis van het besproken oeuvre met de poging tot situering in het algemeen tijdsbeeld maakt van deze studie een document van uitzonderlijk belang zowel voor de kennis van de moderne Vlaamse kunst als voor die van het huidig universeel artistiek leven. Het zeer verzorgd uitgegeven werk dat naast acht en twintig keurige afbeeldingen in wit en zwart ook vier uitstekende kleurenreproducties bevat, kan besteld worden op de redactie van ‘Band’Ga naar voetnoot(1).
Erasmus. | |
[pagina t.o. 196]
| |
Verwachting (houtgravure) André Billen
|
|