Band. Jaargang 13
(1954)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
Koloniale Lectuur
| |
[pagina t.o. 188]
| |
Petrus Aegidius Antwerpen, Museum
Quinten Metsijs Pl. V | |
[pagina 189]
| |
Zo ook met Nola, of liever met Mpezo Mampuya, haar toekomstige man, die schrijver laat optreden in zijn dagelijks leven van huisboy. We zijn altijd geneigd om aan die Mpezo onze eigen ondervinding met het inheems personeel te toetsen. Maar wat weten we eigenlijk af van wat er in die zwarte hoofden en harten omgaat? Wij zowel als de schrijver? F. Goddemaer is echter niet blind voor de zwakke kant van de zwarte; in die zin is de auteur realist; doch hij is naief in zijn gegeven omtrent Nola. Haar denken en handelen zijn te idealistisch voorgesteld. Het is een ideaal, doch geen werkelijkheid; een eindpunt, doch geen aktualiteit. De auteur doet Nola verbonden blijven met haar volk. Doch het is slechts een uitwendige verbondenheid, want innerlijk is niets zwart meer aan haar; het is een Europees element met een zwarte huid. En dàt is onmogelijk, want ofwel zal een zwarte met zijn volk breken uit hoogmoed (in feite blijft hij dan meer dan ooit zwart), ofwel zal hij niet breken. Een zwarte Nola is een utopie. Het is een onmogelijk thema bij een onbeschaafd volk. En toch bevat dit boek waardevolle gegevens die aktueel zijn. We denken vooral aan het leven van de boys in hun groepsverband en in hun verhouding tot de blanken; in dit opzicht is dit boek dan toch een tijdsdokument. Zo ook is de ontwikkeling van Mpezo van ‘musengi’ tot ‘évolué’ in de eerste helft van het boek zeer aannemelijk voorgesteld. In de tweede helft van het boek vinden we de figuur van Mpezo echter een mislukking. Hij bereikt helemaal niet het peil van Nola, - en als hij ‘goed van wil’ is, dan is het dank zij zijn blanke meesteres. ‘Een goed van wil zijn’ dat enigszins op willoosheid berust, en op een - in het boek psychologisch helemaal niet verantwoorde - breuk met zijn volk. Hoe zijn blanke meesteres dit niet heeft ingezien, en gemeend heeft aan Mpezo-met-deschoenen-en-met-het-stuk-zeep (alsof dit de beschaving was!) de waardige echtgenoot van Nola te hebben: dit is een sterk psychologisch tekort in dit boek. Op pag. 173 - en er zijn er in 't geheel 203 - is Mpezo nog steeds verbaasd bij het zien optrekken van een gebouw, en dit op een nog steeds even banale en ongeletterde manier als toen hij met de eerste trein kennis maakte... Zéér onwaarschijnlijk na zijn lang verblijf in dit beschaafd midden; en een tegenspreken van het oordeel van zijn meesteres, die in hem dé beschaafde zag (en dit is ook de mening van de auteur!). De konstructie van dit boek is onevenwichtig. Alleen reeds het feit dat Mpezo die zich naief koe-stom kijkt op het bouwwerk van een school, dat diezelfde Mpezo enkele weken later dit dagboek schrijft, is totaal onverantwoord! Na een aanvang als het ademhalen van een breed-armzwaaiende redenaar om zijn luisteraars tot stilte te dwingen, vervalt de stijl tot een onkritisch peil. De voorbouw van het boek is te lang om niet in konflikt te komen met zijn | |
[pagina 190]
| |
titel; want niet zozeer Nola doch Mpezo is de hoofdfiguur van de eerste tot de laatste bladzijden. Op Nola moeten we wachten tot bladzijde 115. Ook de dialoog is van een schuchtere waarde. We kennen trouwens weinig zwarte gesprekken die door blanken geslaagd werden weergegeven. Zij hebben andere belangen, een andere logika dan wij. Het einde van het boek is eerder onsamenhangend t.o.v. de boodschap van het boek. Het betoog lijkt nochtans op veel gebieden ‘sluitend’. Maar toch voelt men een leemte wegens het al te materialistisch karakter van de geschetste beschaving. De auteur laat inderdaad de morele, geestelijke en gevoelswaarden wat al te veel op de achtergrond. Het ideaal dat hij aan de zwarten wil voorhouden is een ‘proper huis met een tuintje’ en daarin een zindelijke negerin die iets afweet van koken, wassen, plassen en kinderverzorging. Inderdaad reeds een hele vooruitgang op wat we nu kennen, en de tegenkantingen die een sociale werkster, - zoals Nola er een is bij uitstek, zonder dat zij zelf het misschien weet, - ondervindt vanwege haar rasgenoten zijn zeer levendig beschreven. Toch vraagt men zich af of dat alles is wat wij de Bantu te brengen hebben en of dat wel een voldoende vergoeding is voor wat te loor ging. Anderzijds is het over het hoofd zien en het verholen aanvallen van het werk van de missionarissen al te zeer bevooroordeeld om oprecht te kunnen zijn. Omwille van zijn droom-inhoud en bedoeling is Nola echter een diepmenselijk en een schoon boek, dat zijn hoogste waarde haalt uit zijn verdediging van de noodzaak der oprechte liefde in het huwelijk: liefde die de grote steunfactor is voor de beschaving. Daarmede raakt de auteur, terecht, een van de grote sociale kwalen en wanbegrippen aan. De roman ‘Nola’ is ongetwijfeld een aanwinst voor onze nog niet al te rijke Vlaamse koloniale letterkunde. F. Goddemaer is welkom en zal dat bij een volgende gelegenheid nog zijn. Mogen we hem er in dit verband op wijzen dat men in een Vlaams werk niet schrijft: Léopoldville, Congo... maar wel Leopoldstad, Kongo! Een klein détail misschien, maar toch niet zonder belang.Ga naar voetnoot(*)
O.J. Lodewijcks |
|