Band. Jaargang 13
(1954)– [tijdschrift] Band– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |
Stanley DocensWIJ zouden open deuren ingooien, indien we als een nieuw ontdekte waarheid verkondigden, dat de Angel-Saksische ontdekkingsreiziger die een halve eeuw geleden stierf, een man was met een ongewone karaktersterkte, begiftigd met een meer dan normale werkkracht en, tot grote woede van de meerderheid van zijn medewerkers, in het bezit van een uitgesproken zin voor tucht. Het ligt daarom slechts in onze bedoeling, aan de hand van onuitgegeven geschriften, enige staaltjes te geven van Stanley's opvattingen en meningen over de taak van chef en over de houding tegenover ondergeschikten. Onze inlichtingen hebben we gevonden in de correspondentie van een tijdgenoot, Charles CallewaertGa naar voetnoot(1). Deze Antwerpenaar, geboren op 26 December 1855 en overleden te Gent, de 13de September 1945, was drie jaar in dienst van het Comité d'Etudes du Haut-CongoGa naar voetnoot(2). Bij herhaling wordt Augustus 1880 geciteerd als begindatum van de Kongolese loopbaan van CallewaertGa naar voetnoot(3). Onzes inziens kan er geen twijfel mogelijk zijn dat Callewaert slechts het jaar daarop is vertrokken. We hebben immers een schrijven van Strauch, gedagtekend 16 Maart 1881, waaruit dat onomstootbaar blijkt: ‘Par suite du contrat passé entre nous le 1er mars dernier, vous êtes entré au service du Comité d'Etudes du Haut Congo’Ga naar voetnoot(4). Callewaert ontving daarop het bevel de 19de Maart 1881 te vertrekken uit Liverpool met de ‘Corisco’, met de kust van West-Afrika als bestemming. In Kongo was Callewaert als rekenplichtige en als handelsagent bedrijvig; hij had eveneens zijn aandeel in het oprichten van de post Kimpoko, op de Stanley Pool. Na zijn driejarig verblijf, reisde Callewaert over Portugal en Spanje, naar het vaderland terug, alwaar hij op 3 Maart 1884 te Brussel door Strauch en Thys in gehoor werd ontvangenGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 139]
| |
De correspondentie tussen Stanley en Callewaert is er natuurlijk ene van zakelijke aard: de toon is kort, de tekst voor zo ver het behandelde thema het toelaat, wordt beknopt gehouden, de bevelen luiden klaar en ze zijn niet te wederspreken. Zo krijgt Callewaert, die te Vivi verblijft, als ‘agent of expedition’, vanwege Stanley de volgende opdracht in een schrijven uit Leopoldstad, 4 Mei 1883: ‘Give me an account of the white men at Vivi. Those destined for up-river send them up without delay & do not let them drivel their time away at Vivi.’ Vivi was toentertijde het uitgangspunt van de penetratie langs de Westelijke kust. Hier begon de beruchte karavaanweg en meteen verdween ook alles wat nog naar materieel welvaren en comfort zweemde. Daarom zal het wel niet onnodig geweest zijn dat de grote chef het personeel waarop zo lang met ongeduld gewacht werd, tot bekwame spoed aanzette. Alhoewel de briefstijl van Stanley steeds bondig gehouden is, toch mag men zeker zijn dat alle hem voorgelegde kwesties aangeroerd worden. Wij kunnen dat nagaan uit een antwoord dat hij geeft aan Charles Callewaert, naar aanleiding van een dispuut dat gerezen was tussen deze laatste en de Duitser Lindner. De zaak wordt vooreerst door Callewaert uiteengezet in een schrijven aan Stanley, d.d. 3 Februari 1882Ga naar voetnoot(6). Toen August Sparhawk nog chef van het station Vivi was, had deze aan zijn helper Callewaert bevel gegeven niemand tot de opslagplaatsen toe te laten. Op de 2de Juli 1881 kwam Lindner met een Zanzibariet het dépôt binnen om wat smeer te hebben teneinde zijn geweren in te vetten. Callewaert gaf hem de raad olie te gebruiken, aangezien smeer zeldzaam was. Groot gevolg van deze alledaagse oorzaak: een hooglopende discussie met wederzijdse verwijten. Na het vertrek van Sparhawk echter, vervulde Lindner de rol van chef van Vivi en nu klaagt Callewaert in zijn hierboven gemeld schrijven van 3 Februari 1882, dat hij niet meer ‘second’ is te Vivi, maar wel een soort ‘door-keeper’, dat hij niet meer op de hoogte gebracht wordt van wat er in het station omgaat, kortom dat zijn nieuwe chef wraak zoekt omwille van het vroegere incident. Lindner deelt zelfs zijn ondergeschikte vlakaf mede dat hij zich gerust naar Banana kan begeven en dat een vervanger gemakkelijk kan gevonden worden. Zo beklaagt zich Callewaert aan Stanley: ‘I really I can (sic) not fancy what I have done to Mr Lindner to receive such an advice. That it is german vanity, which brought him to say that or was it only by pure revenge?’Ga naar voetnoot(7). | |
[pagina 140]
| |
Naar aanleiding van die moeilijkheden, wenst Callewaert van Stanley te vernemen, hoe een tweede in rang zich eigenlijk te gedragen heeft tegenover zijn hiërarchische overste. De volgende kwesties worden opgeworpen: mag de tweede in rang het personeel bestraffen tijdens de afwezigheid van de chef? Is de chef verplicht zijn helper de palabers met de inboorlingen te laten bijwonen? Dient de helper op de hoogte te zijn van de bezoldigingen en van de extra-betalingen van het personeel en van de inboorlingen? Heeft een ‘second’ het recht iedere factuur of rekening in te zien of moet hij genoegen nemen met de globale comptabiliteit van een station? Men merkt het, de gestelde vragen zijn van belang voor het plaatselijk beheer van een post. Alhoewel belast met het beredderen van de ganse ‘Expédition du Haut-Congo’, wenst Stanley op de hoogte te zijn van wat er in de verschillende stations gebeurt en hij heeft over al de vraagstukken die gesteld worden zijn eigen oordeel. Ook in dit geval reageert hij. Charles Callewaert kon niet klagen over het bescheid dat hij, inzake al de opgesomde grieven, vanwege zijn chef mocht in ontvangst nemen, althans niet wat de omvang van het antwoord betreft. Op 25 Maart 1882 laat Stanley hem van uit ‘Stanley Pool Station’ een zeer lang epistel - 8 bladzijden - geworden, waarin hij enkele misvattingen van zijn ondergeschikte weer tracht recht te zetten. Rekening houdend met het licht ontvlambare gemoed van de Belgische handelsagent, vangt Stanley zijn schrijven aan met een soort captatio benevolentiae. Hij verhoopt dat Callewaert de aanduidingen die in de brief voorkomen, niet als een belediging zal opvatten, maar dat deze hem zullen toelaten moeilijkheden te omzeilen, zijn plicht te vervullen tegenover het ‘Comité’ en tenslotte - het is kenschetsend voor de eigendunk van de Angel-Sakser - de goedkeuring van zijn chef weg te dragen: ‘to merit my hearty approbation.’ De chef van de expeditie herinnert eraan, dat zowel het ‘Comité’, als hijzelf, alleen de plaatselijke chef te Vivi erkennen: ‘To assist the chief and with the view to take his place if necessary on accasions and permanently if all goes well (onderstreept door Stanley) the Comité have appointed you sub-superintendent, or sub-agent at Vivi...’ Deze sub-agent hoeft alleen te doen wat hem door zijn chef opgelegd wordt. Buitendien kan de eerste zich tevreden achten dat men niet méér van hem verlangt. We vernemen eveneens dat kapitein Hanssens, door het ‘Comité’ daartoe speciaal gestuurd, Lindner officiel zal vervangen, doch dat ondertussen deze laatste recht heeft op dezelfde vlugge en beleefde hulp die de werkelijk aangestelde chef zou mogen verwachten. Het kan gebeuren dat iemand zoals Lindner, die bestempeld wordt als een ‘capable and business man’, zich beter in staat acht sommige taken te vervullen dan zijn ‘subordinate’; daartoe dient hij over de nodige vrijheid van handelen te beschikken, zonder dat de ‘second’ zich daardoor gekleineerd voelt. Diplomatisch laat Stanley zich niet in met persoonlijke twistgevallen. Daarentegen beantwoordt hij nauwgezet, doch ook met inachtneming van zekere evasieve formules, elke door Callewaert geformuleerde vraag. | |
[pagina 141]
| |
In de eerste plaats is het beter beroep te doen op de chef wat het ‘voorrecht’ van bestraffing aanbelangt, dan zelf van dit voorrecht gebruik te maken. Dit in de veronderstelling, dat de chef meer ondervinding opdeed. De duur van afwezigheid van de chef en ook de noodzakelijkheid van de bestraffing dienen in beschouwing genomen te worden. Wat het bijwonen van de palabers aangaat, daarin mag de chef handelen zoals hij verkiest. Nochtans legt Stanley een zekere beperking op aan de chef: ‘he has no right to order the ‘second’ to with-draw from the palaver should the ‘second’ quietly take his seat without remark or interference.’ Immers, de tweede in rang, moet iedere gelegenheid tot leren benutten, maar het is wel verstaan ‘he must offer no advice unless he is asked for it’Ga naar voetnoot(8) . Wat de bezoldigingskwestie aanbelangt, ‘I answer,’ zo schrijft Stanley, dat alle inboorlingen ‘boekjes’ hebben en dat daaruit de tweede in rang, zo hij moet betalen op last van de chef van de post, zeer vlug zal leren wat uitgegeven dient te worden. De vierde vraag wordt in ontkennende zin beantwoord. Alleen de chef mag de facturen en rekeningen inzien, en dat juist omdat hij met verantwoordelijkheid is bekleed. ‘While you have no responsibilities you can claim no such ‘rights’, (onderstreept door Stanley) but if you are intelligent and industrious, and desirous of learning you might ask it as a privilege of the chief - and if the chief takes an interest in you and desires to teach you, or to relieve himself of the labor he would readily grant such a privilege, and extend every means in his power to teach, and advance you in the knowledge of the duties.’ Als mensenkenner voorziet Stanley ook het geval dat de overste vijandig staat tegenover zijn ondergeschikte. Dan, zo luidt zijn oordeel, zal de chef alles achterhouden wat enigszins mogelijk is. Zulk een vijandigheid, meent Stanley, kent menigvuldige oorzaken en kan niet door derden uit de weg geruimd worden, zelfs niet door het gezag. De beste raad echter, die Stanley aan Callewaert denkt te moeten geven, bestaat in het beoefenen van geduld. De leider van de expeditie heeft hier | |
[pagina 142]
| |
natuurlijk de practische kant van de zaak on het oog. Het werk dringt en duldt geen onderbreking of verslapping: ‘...the principal duty for the second is to get along with the chief in an amicable manner - because if both parties nourish resentment and pride misunderstandings will never be removed.’ Na deze theoretische uiteenzetting, maakt Stanley - zonder overgang - nog enige scherpe opmerkingen aangaande de boekhouding die Callewaert hem had voorgelegd. Deze opmerkingen bewijzen, dat de chef van de expeditie nauw contrôle uitoefende op het financiële beleid van zijn personeel. Tot slot spreekt Stanley de hoop uit dat zijn onderrichtingen zijn medewerker zullen aanzetten tot rijp overleg over zijn plichten van staat. De toon van dit leerschrift - want als zodanig was het bedoeld door de afzender - blijft steeds zeer gematigd. Nochtans blijkt de beheersing niet altijd een vaste karaktereigenschap van Stanley te zijn geweest. Callewaert kon er zich in alle geval rekenschap van geven, zoals blijkt uit een brief die hij vanwege Stanley ontving enkele maanden laterGa naar voetnoot(9). Wij kunnen niet nalaten ook ditmaal de lerende Stanley het woord te verlenen, al lijkt hij in onderhavig geval meer op een schoolmeester die zijn gelijkmoedigheid heeft verloren bij het onmogelijke gedrag van de hem toevertrouwde kudde. Dat hoort men al aan het exordium: ‘At last I have received your inventory but oh Heavens what a state of things is revealed to me by a glance at its contents.’ Het was vooral het onderbrengen van de goederen dat de woede van Stanley veroorzaakte. En inderdaad: kardoezen opgestapeld in de kelder en geweren onder een afdak! De Angel-Sakser kan niet nalaten aan te stippen: ‘English commercial people would never believe such an exibit’. Stanley is deze keer werkelijk boos. Hij rekent op Callewaert, die onhebbelijke toestand te verhelpen, zo niet zal hij zelf naar Vivi dienen te komen tot wanneer het Comité zal aangeworven hebben, zoals hij ze betitelt: ‘some sane men with receptive intellects who are willing to work for their wages.’ Met een cynische spotlach voegt hij daar nog aan toe ‘I have looked at the pay-list and I cannot find the name of any person who had contracted with the Committee to derange, and ruin property after this fashion’. Na deze uitbarsting, aanduiding van de remedie: Valcke is reeds te Vivi teneinde u bij te staan om allen eruit te drijven, zo nodig met gebruik van geweld. Als dat geen resultaat oplevert, dan, zo herhaalt de zelfbewuste chef, dan blijft mij slechts over in persoon te komen. Ieder gezagvoerder wijst zijn onderhorige op de grootsheid van de taak die hem wacht en tracht hem een voorbeeld aan de hand te doen. Gewoonlijk wordt dan gewezen op het exempel van iemand die door zijn afwezigheid niet meer gevaarlijk is. Die gelegenheid mist Stanley ook niet. Hij benijdt bijna Callewaert, aan wie zo'n heerlijke opdracht te beurt valt! Vivi is de voornaamste post, waarvoor reeds lang de geschikte man werd gezocht. Nu hoopt de chef in Callewaert en in Du VergéGa naar voetnoot(10) de gepaste elementen gevon- | |
[pagina 143]
| |
den te hebben: ‘I must wait to see the result. If you will not disappoint me, then I shall not disappoint you’. Het lichtende voorbeeld dat hier gesteld wordt, is Eugène Janssen, die zo rampspoedig in de Kongo verdronk. Hij was, volgens de woorden van Stanley ‘the only chief of station that I have had worthy the name’. Slechts de tuin van zijn post, Msuata, kon het voorwerp uitmaken van critiek. In dezelfde brief geeft onze zegsman een relaas van het ongeluk van Janssen, aan de hand van gegevens van Roger, die tijdelijk Janssen had vervangen te Msuata. Het wijzigt enigszins de versie als zouden Janssen en de Franse geestelijke Guyot, verrast geworden zijn door een stormGa naar voetnoot(11). Stanley geeft klaar de mening te kennen: ‘It was all the result of rashness and obstinacy on the part of Lt Janssen and Abbé Guyot who persisted in travelling in 2 small canoes while the river was a mass of waves caused by a fresh breeze that was almost a gale.’ Het verdriet bij blanke en inboorling was groot. Ook Stanley blijkt onder de indruk: ‘We all lament this accident sorely, we can do nothing but grieve, we have not even the satisfaction to bury them.’ Algemeen bekend is het leed dat dit ongeluk veroorzaakte bij Gobila, de inlandse hoofdman van Msuata. ‘Gobila grieves like a father over his lost child for poor Janssen was loved by all’, zo deelt Stanley aan zijn correspondent mede. Bij het inzien van dergelijke stukken, kan men van zich de indruk niet afzetten, dat bij Stanley de eerste en voornaamste bezorgdheid ging naar de hem toevertrouwde opdracht. Zijn personeel beschouwde hij diensvolgens in functie van de grote taak. In dit raderwerk mocht geen enkel element verkeerd lopen. Aldus kan gemakkelijk verklaard worden, dat een of ander lid van de expeditie het kapittel werd voorgelezen. Naast deze berispende en lerarende Stanley, maken we ook kennis met een mens, bekommerd om het welvaren van zijn grote familie. Liévin Van de Velde, een werkgezel van Callewaert in Afrika, noemt Stanley met vertedering ‘mijn Afrikaanse vader’Ga naar voetnoot(12). En behoort het ook niet tot de taak van een vader - zij het dan een Afrikaanse -, soms zijn telg uit te kammen en hun een bolwassing toe te dienen?
Dr M. Luwel |
|