Bij de zeventigste Verjaardag van Pater Hilarion Thans
TOEN, in 1913, de jonge Minderbroeder Hilarion Thans zijn eerste dichtbundel ‘Omheinde Hoven’ publiceerde, reisde de Limburgse dichter en declamator Jef Leijnen Vlaanderen en Holland af met een geestdriftige spreekbeurt over de jonge monnik die, stervend schier, met een wonde aan de long, op zijn ziekbed deze verzen geschreven had. Het werd voor de Limburgse poëzie een overrompelend succes. Met een beetje weemoed heeft Pater Hilarion Thans onlangs deze verre herinnering opgehaald, er aan toevoegend dat het ‘geval’ inderdaad sprak tot elk romantisch gemoed. De monnik die veertig jaar geleden gedurende maanden en jaren tegen de ziekte vocht, vierde onlangs zijn zeventigste verjaardag, vervuld met dezelfde geestdrift en met dezelfde werklust, die hem sedert zijn jeugd hebben bezield.
Een vijftigtal boeken heeft hij sedert 1913 in het licht gezonden: dichtbundels, oorlogsverhalen, reisherinneringen, hagiografische werken en toneelspelen, die van een onvermoeibaar talent getuigen. Maar het zijn in de eerste plaats zijn gedichten die mij blijven boeien en ontroeren.
Er zijn in het poëtisch werk van Hilarion Thans drie bijzondere eigenschappen aanwezig die ik zeer op prijs stel en waardeer: zijn Franciskaanse vizie op het leven en de wereld, zijn zuivere en gezonde natuurverbondenheid en ten slotte zijn universeel karakter, dat hem in staat gesteld heeft uit te groeien boven zijn tijd en boven zijn gouw.
Het poëtisch werk van Hilarion Thans werd als het ware geboren in de schaduw van de ‘Van Nu en Straksers’, ofschoon een zuiver religieus gerichte kunst reeds duidelijk op de voorgrond trad. Van meet af aan trof dit werk door zijn nieuwe vormen en zijn frisse verbeelding.
Hilarion Thans publiceerde zes dichtbundels waarvan vooral ‘Omheinde Hoven’, ‘Verloren Stroom’ en ‘Der Lieve Vrouwe’ onze volledige aandacht blijven verdienen, omdat hierin zijn persoonlijkheid het zuiverste naar voren treedt. Zijn Franciskaanse levensvizie, die nog verinnigd werd door de ziekte die hem jarenlang bedreigde, uit zich in een zachte, bijna weemoedige levensblijheid en in een voortdurende aandacht voor de natuur die als het ware vereenzelvigd wordt met de schepper aller dingen. Nauw hangt deze gezonde natuurverbondenheid samen met de religieuze krachten die hem bezielen.