Door die prachtvertolking hebben de acteurs ons teruggebracht in dat ongekunsteld leven van het oud-Vlaamse midden, met drie symbolische, arme figuren van Visser, Schaapherder en Landloper, Ruwe zwakkelingen evenwel, godslasteraars, zedenschenners en dieven op hun manier, die, hoewel misvormd door een sterk bijgeloof aan duistere machten, in het diepste van hun hart de vroomheid van hun kinderjaren bleven bewaren.
Met de typische uitbeelding van de drie hoofdrollen, hebben de akteurs ons een brok toneelkunst voorgeschoteld, dat torenhoog boven het gewone stond.
Door de opvoering van het stuk van Timmermans werd bewezen, dat de Vlaamse Kring haar deur kan openen voor een breder, meerzijdig kultureel leven.
De toneelgroep hoopt hiermee de voet tussen de deur gestoken te hebben, om eindelijk te beginnen aan een hogere taak, die tot op heden misschien te veel werd verwaarloosd, in een stad en provincie, waar ook een Vlaamse Elite leeft, die geen voldoening kan scheppen in een passief meeleven op lange afstand. In een land, waarheen een gedeelte van een volk verhuisde, maar dat zijn schatten meedroeg in zijn rijke volksaard en zijn vitaliteit, dat zich tot nu toe, en soms met reden, vervreemd voelde tussen de vreemden, kan en moet een eigengeaard Vlaams leven herboren worden.
Wanneer meer Vlamingen zullen begrijpen dat voor hen ook in de Kolonie een taak werd weggelegd, zal een nauwere aaneensluiting mogelijk worden, om vanuit de schoot van Vlaamse Kringen, hier te verwezenlijken, wat ons volk sinds eeuwen in Vlaanderen verwezenlijkte, niet alleen aan toneel, maar ook aan literatuur en beeldende kunsten in alle vormen.
Wij vinden het hierom de taak van de Vlaamse Kring, te zorgen dat het Vlaams-kultureel leven in Elisabethstad een werkelijkheid wordt. Men blijft niet gesust met het zoeken naar mogelijkheden. Het kan en mag niet blijven bij enkele goed geslaagde toneelopvoeringen. Het is hoog tijd dat er ook flink aangepakt wordt met andere uitingen van geestesleven, met andere opvattingen van volksontwikkeling.
Wij weten talenten, die alles wat in onze stad reeds werd ten toon gesteld, minstens evenaren. Zal het verders ook blijven bij één enkele voordracht per jaar? Kunnen wij ook hier niet aanvangen met een volkshogeschool, onder welke vorm dan ook? En zou, meer algemeen, een aktiever Kringleven er niet toe bijdragen, om dat slopend minderwaardigheidsgevoel er uit te krijgen? De tendenz om-het-maar-zo te laten, om genoegen te nemen in het herkauwen van wat we meekregen uit het moederland, is bepaald verachterd, willen we de Vlamingen en vooral onze jeugd in de Kolonie op gelijke voet houden met onze tijdgenoten in Vlaanderen.
De toneelgroep schoof de voet tussen de deur. Laat ons nu binnengaan.
D. Muylle