| |
| |
[pagina t.o. 60]
[p. t.o. 60] | |
Frans Hens: ‘De steamer Stanley’ (potloodschets).
| |
| |
| |
Frans Hens, de eerste Schilder van Belgisch-Kongo
Het omvangrijke oeuvre van Frans Hens - hij schilderde in totaal meer dan 500 doeken, liet ongeveer 800 tekeningen en schetsen, behoudens 50 sterkwaterplaten na - ademt, als het ware, drie kwart eeuw vaderlandse geschiedenis uit.
Frans Hens, dat is vooreerst de Schelde, maar dan liefst in de omgeving van Antwerpen, tussen Burcht en de Hoek van Holland. Frans Hens, dat is de Schelde rond Antwerpen onder de regering van Koning Leopold II, met op de achtergrond het prestige van het Afrikaanse epos.
Antwerpen en Kongo, de durf en de ondernemingsgeest van de wederopbloeiende, eeuwenoude handelsmetropool, verbonden aan het verre tropische landschap, aan het avontuur over het wijde water.
Frans Hens biedt ons het vernalatigd artistiek aspect van deze uitzonderlijk bewogen, met de grootscheepse droom van een gewaagde en triomfantelijke kolonisatie-politiek bezwangerde periode, rijk aan initiatief en schitterende toekomstbeloften. Hij komt, als het ware, dit rusteloze tijdperk heiligen, het omhangen met de luister van zijn niet te onderschatten kunstenaarschap.
Het schijnbare overwicht van het louter materiële, wordt door zijn optreden verbroken en versmolten met het artistieke, naast het geestelijke element, dat er onbetwijfelbaar aan ten grondslag ligt. Hens vertolkt de idee, roept vóór ons de gedachtenwereld op, die dit alles heeft in beweging gesteld. Aldus beschouwd, vult hij het cultuurbeeld aan van de uitgang der vorige eeuw en de aanvang der huidige, in ons land en legt voor de komende geslachten getuigenis af van onze herboren grootheid.
Door en door Vlaams is zijn kunst, zowel in de kleurengloed van zijn Kongolese periode als in het wazige blauw-en-groen van zijn Scheldezichten en zijn landschappen, met hun subtiele lichteffecten. Naast zijn weergave van de natuurpracht van Midden-Afrika, staan zijn dichterlijke vizioenen van het eigen land, van de Antwerpse Kempen en de Polders, van het lokkende Noordzee-strand en vooral van zijn geliefde Scheldestroom, waaraan hij een groot deel van zijn hart had verpand.
| |
| |
Ook de bij uitstek burgerlijke levenswandel van die tijd vinden wij in zijn werken weer, vooreerst al door zijn avontuurlijke opstandigheid, door de reactie, die onfeilbaar de aanwezigheid van de actie openbaart. Vervolgens door de dromerige, melancolische vereenzaming, kenmerk van een hyperindividualisme, dat aan de basis van al zijn scheppingen ligt, maar toch nooit ontaardt in een steriele afzondering.
Zijn persoonlijkheid laat zich in zijn oeuvre in sterke mate gelden door de oorspronkelijkheid van zijn onderwerpen en van zijn visie: de Schelde en Belgisch-Kongo, de twee hoofdmotieven die zijn verbeelding hebben bevrucht en die hij aan zijn volk en aan de wereld heeft geopenbaard, in een eigen en door eenieder aanvaarde gedaante. Onmiddellijk herkenbaar is ook zijn obstinate voorkeur voor bepaalde kleuren en kleur-combinaties: het overheersende blauw naast het smaragdgroen, waarin het als het ware verglijdt. Wij zouden ook nog kunnen gewagen van een speciaal wit, dat eigenlijk geen wit is en zich toch als niets anders dan wit laat aanvaarden, in zijn indrukwekkende wolkengevaarten en in zijn waterschuim; van zijn zacht mauve, zo vol distinctie, spaarzaam doch met een onverbeterlijke trefzekerheid op de juiste plaats aangewend; van het tere rood, dat overslaat in het warme goudgeel van het ondergaande zonnelicht.
Persoonlijkheid is ook aanwezig in zijn penseeltrek, in hetgeen de schilders zelf ietwat ruw maar toch zo welsprekend ‘poot’ noemen. Aanschouw die kloeke, haast vierkante wolkenpartijen op zijn eindeloze horizonten; bemerk de zo karakteristieke haal, waarmede hij op onnavolgbare en onverbeterlijke wijze het kielzog van een vaartuig suggereert; bewonder de natuurlijke en zo waarachtige manier, waarop hij een schip op het water legt. Zo doet het alleen Frans Hens en zo is het goed gedaan.
Frans Hens werd te Antwerpen geboren, op 1 Augustus 1856, als de zoon van een slager. Hij was de tweede oudste van zeven kinderen. Zijn onderwijs ontving hij in een kostschool te Boom, waarna hij in het vaderhuis zou opgeleid worden tot een voorspoedig slager... Maar het lot had er anders over beschikt!
Na het afleveren der bestellingen en het helpen in de slachterij, wijdde Frans zijn ledige uren aan het tekenen en het schilderen. Een leraar heeft hij eigenlijk nooit gehad. Wel knoopte hij kennis aan met een ander liefhebberschilder, die hem het een en ander bijbracht, maar die erg onvolledige inwijding duurde niet lang, want de man (hij heette Jos Strijbos) stierf en toen ging Frans aanbellen bij een andere onbekende grootheid, een zekere Riancho, die hem verwees naar de Antwerpse Academie.
Daar belandde Frans Hens bij de aanvang van het schooljaar 1872-73, nauwelijks zestien jaar geworden, in de klas voor landschap- en dierenschildering van Jacob Jacobs. Naar de gevestigde traditie werden er plaatjes nagetekend, in het gemeenschappelijk atelier, onder het waakzaam oog van de leraar. Wanneer het er op aan kwam, een tak of een boom te tekenen ‘naar de natuur’, werd een twijg op een plankje vastgenageld en wanneer | |
| |
het een ‘winterlandschap’ betrof, werden er enkele vlokjes watten overgestrooid.
Na ongeveer een jaar met naarstigheid aan dit opleidingsregime te zijn onderworpen geworden, werd het de jongen te machtig. Zijn zin voor avontuur, geboren uit allerhande toevallige lectuur, dreef hem de wijde wereld in. Hij eindigde zijn studie voorlopig met een 2de prijs van uitmuntendheid, wat helemaal niet zo kwaad was op zo korte tijd, en vertrok naar Amerika, waar hij per sé de Niagara-watervallen wilde zien!
Op nauwelijks zeventienjarige leeftijd onderneemt hij de verre reis moederziel alleen en keert weer in de klas van Jacobs, alsof er niets gebeurd ware, midden in het volgende schooljaar. Hij krijgt het gedaan, dat een eigen atelier tot zijn beschikking wordt gesteld, dank zij de toegevendheid van de toenmalige directeur Nicaise De Keyser.
In 1875 wordt Frans Hens tot ‘primus’ van de Academie uitgeroepen. Nog in hetzelfde jaar debuteert onze schilder met een paar doeken op een tentoonstelling te Brussel. Het betreft een tweetal landschappen, maar onmiddellijk voltooit hij drie Scheldezichten. Deze allereerste doeken vallen op door een zekere mate van kleurloosheid, overheersend grijs, met zwart en wit. Dat was ongetwijfeld het resultaat van het bloedloze academie-onderricht uit die dagen.
Na een tweede reis naar de Nieuwe Wereld, in 1876, waar de internationale tentoonstelling van Philadelphia hem lokte, richt Frans Hens plots in 1877 een brief aan de vermaarde ‘Association Internationale pour l'Eploration et la Civilisation en Afrique’, pas in September van het vorige jaar te Brussel door Koning Leopold II gesticht, met het doel bestendige posten in Midden-Afrika op te richten, om het land beter te leren kennen, er vrede te doen heersen en er de Europese beschaving te verspreiden. In zijn brief verzoekt onze ondernemende schilder om de eer, deel te mogen uitmaken van de eerste Belgische expeditie, die juist was uitgerust om naar Kongo te vertrekken. Om zich goed rekenschap te kunnen geven van de ongewone durf, waarvan Hens hiermede blijk geeft, is het misschien voldoende even in herinnering te brengen, dat H.M. Stanley pas in 1871 Livingstone had weergevonden nabij het Tanganyka-meer en dat hij pas in de loop van hetzelfde jaar 1877 zijn beruchte reis van Zanzibar naar Boma, dwars door het zwarte vasteland, als eerste blanke zou voltooien, waarbij hij de benedenloop van de Kongo-stroom ontdekte.
Het is begrijpelijk dat Hens een weigering opliep. Voorlopig werd er nog niet aan gedacht, een schilder mee naar Kongo te nemen. Maar behoudens zijn zin voor avontuur leert zijn aanvraag ons nog wel iets anders, in meer direct verband tot zijn kunst: onze schilder wilde weg uit zijn atelier, de wijde wereld in, de natuur schilderen in de natuur en dan liefst dààr waar hij vermoedde dat zij het rijkst en het weelderigst was.
Gewis had Hens zijn eigen weg nog niet gevonden en zocht hij ver van honk, wat hij dichterbij kon vinden; maar zijn drang naar schilderen in | |
| |
de open lucht, op dit moment, verdient onderstreept te worden. Het werd hem niet door anderen bijgebracht. Hens vond het diep in zichzelf, en nochtans is hij kenmerkend geworden voor een generatie, over geheel Europa. Wie deze drang onderging en er aan gehoorzaamde, was een volwaardig kind van een andere, van een nieuwe tijd, waar een frisse levensvreugde was ingevaren.
Intussen vindt hij gelegenheid te over, rondom Antwerpen, om in 't vrije te schilderen en zijn productie van 1878 leert ons, dat hij die kans niet heeft onbenut gelaten en dat de Scheldewind stilaan zijn muffe academie-reminiscenties wegvaagt, zijn eigen persoonlijkheid doet opklaren.
In hetzelfde jaar treedt hij in de echt met Clara Johanna Aerts. Er volgen een paar rustige jaren van intens werk, waarbij de kunstenaar aan technische bekwaamheid wint, met bijval exposeert te Antwerpen, te Brussel en te Gent, maar helaas geen kopers vindt. Weldra kreeg echter de lust tot reizen hem weer te pakken en bood hij opnieuw zijn diensten aan bij de ‘Association Internationale’. Hij richte zich ook persoonlijk tot Koning Leopold II met het onthutsende voorstel in Kongo een buffel te vangen en enkele negers mee te brengen voor de aanstaande wereldtentoonstelling te Antwerpen in 1885. Hens bleek van geen klein gerucht vervaard. Hij beschikte over een sterk lichaam, was een flink turner, een sportsman ‘avant la lettre’, die vóór zijn huwelijk een tournée met een reizend circus had meegemaakt als acrobaat.
Bij al dit uiterlijk vertoon was hij echter het tegenovergestelde van ruw. Zijn fors gebouwd athletenlichaam, zijn gespierde hals, schraagden een prachtig hoofd met innemende gelaatstrekken en een eerlijke, open en doordringende blik. Van inborst was hij eerder zacht, maar ook openhartig, vierkant, kordaat. Zijn karakter, zoals het ons duidelijk uit zijn oeuvre tegenstraalt, was eerder poëtisch en belust op eenzame overpeinzing, op schemerlicht en atmosfeer, wat trouwens niet in tegenspraak is met zijn onblusbare zucht naar avontuur.
Met zijn voorstel aan de Koning had Hens al niet meer geluk dan met zijn voorgaande poging: het werd voorlopig onuitvoerbaar geacht. Maar onze waaghals gaf zich niet gewonnen: hij wendde zich tot een Duitse expeditie, die weldra onder leiding van Dr Oskar Lens naar Midden-Afrika zou vertrekken. Ook hier liep hij een weigering op.
In zijn werk, dat hij geen ogenblik onderbreekt, stijgt inmiddels zijn zelfzekerheid, vergroot zijn technische kunde. Op de wereldtentoonstelling van 1885 exposeert hij geen buffels en geen negers, maar wel een ‘Overzetboot van het Vlaams Hoofd’, op doek wel te verstaan, die er veel bijval geniet, maar door niemand wordt aangekocht.
Als man van de daad is hij nu het wachten moe en schept zelf zijn eigen gelegenheid: in 1886 scheept hij in op de ‘Sint Thomé’, een stoom- en zeilschip, dat hem op eigen kosten naar Kongo voert, als allereerste Belgische toerist die op persoonlijke middelen naar Afrika reist. Zo past het ook beter | |
| |
bij zijn onafhankelijk karakter en weet hij tegen heug en meug, zijn koppige wil door te drijven.
In Kongo schildert hij de ‘Kreek van Banana’, de ‘Stad Boma’, zichten op de eilanden Boelikoko en Mateba, die hij heel alleen, met enkele inlandse pagaaiërs, in een prauw rondvaart. Dit was toen een echte ontdekkingstocht, die nooit voordien door een blanke was volbracht. De schilderijen uit Kongo vallen op door een grotere verscheidenheid van kleuren, door een rijker koloriet dan hij tot dan toe had aangewend.
Een paar zichten op Matadi en op Banza Matheka vullen zijn eerste Kongo-reeks aan, die plots afgebroken wordt door onvoldoende uitrusting en geldgebrek. Hens aanvaardt de terugreis, met weemoed in het hart, maar beladen met een verzameling Kongolese wapens en gebruiksvoorwerpen, vergezeld van een stel uitheemse dieren, waaronder talrijke papegaaien en een levende slang.
In Maart 1887 is hij weer te Antwerpen en exposeert er zijn Kongowerken. Hij schrijft onmiddellijk aan Koning Leopold en ontvouwt hem het plan van een nieuwe reis, tijdens dewelke hij een verzameling zeldzame planten wil aanleggen voor het Kongo-Museum. Weer wordt zijn voorstel afgewezen en in de maand Augustus gaat hij opnieuw scheep, ditmaal met de ‘Baron Osy’, op eigen kosten.
In Kongo woedde toen een felle strijd tegen de Arabische slavendrijvers. Samen met Lieven van de Velde, die de opdracht had gekregen bepaalde stations op de Arabieren te veroveren, drong Hens Opper-Kongo binnen, op weg naar de Stanley-watervallen. Op reis schilderde hij de watervallen van Jellala, de Unionzo-rivier, het station Lukungu, de berg M'Bidi, de Kongostroom bij Manyanga, de rivier Luasa (in Neder-Kongo) en een ‘Karavaan op weg’, nabij Lutete.
In 1888 zag hij zich verplicht naar Leopoldstad weer te keren, daar zijn reisgezel ziek geworden was en zijn taak niet kon volbrengen. Op 7 Februari stierf van de Velde aan de gevolgen van zware koortsen en lichamelijke uitputting. Het oerkrachtig gestel van onze schilder kende echter vermoeienis noch ziekte. Haast zonder zich rust te gunnen trok hij dadelijk weer op weg, onrustig en gejaagd als altijd, alleen met een paar negers naar Opper-Kongo, waar het onbekende hem lokte.
Overal waar hij een geschikte plaats vond, zette hij zijn tent uit, plantte zijn schildersezel neer en begon te werken. Hij was nu eindelijk zijn eigen baas, besliste als heer en meester over alles en kon zijn liefde voor de overdadige tropennatuur naar hartelust botvieren.
Hij bezocht tot dan toe onbekende negerstammen en toog zelfs een paar keren op olifantenjacht, samen met de beroemde Engelse jager op grof wild Deane, die hij onderweg had ontmoet en die schier onder zijn ogen om het leven kwam, het fel begeerde ivoor in de nek geplant.
Iets later ontmoette Hens een nieuwe reisgenoot: de moedige Waal Arthur Hodister, een der helden van het eerste uur, die door de Arabieren | |
| |
op afgrijselijke wijze zou verminkt en gefolterd worden, vooraleer de marteldood te sterven. Onder hun beiden trokken zij naar Bangala, waar Dhanis het opperbevel voerde in de strijd tegen de Arabieren. Hens werd bij de vechtende troepen ingelijfd; alle beschikbare armen waren welkom, vooral wanneer ze zo flink gespierd waren als die van onze schilder, in de strijd tegen een tienvoudige overmacht van fanatieke tegenstrevers.
In ‘rustiger’ ogenblikken bezocht hij de beruchte menseneters, te Lusengo, en reisde met Hodister tot Mongala, als de allereerste blanken die dit verre oord bereikten. Enkele maanden later scheepte hij te Boma in naar het vaderland.
Hij reist over Lissabon per spoor weer naar Antwerpen, waar hij in December 1888 toekomt, door koorts ondermijnd en verrast door de bijtende winterkoude. Ditmaal heeft hij een merkwaardige collectie vissen en planten meegebracht, die talrijke tot dan toe onbekende exemplaren bevat, welke naar de koene reiziger werden genoemd. Dit was immers het doel dat hij zelf aan zijn reis had gegeven. De vissen verkocht hij aan het British Museum te Londen, de planten aan de natuurkundige musea van Antwerpen, Brussel, Londen, Kiev, Leiden, Zurich en Lissabon.
Hij vestigt zich definitief te Antwerpen. Het stormachtig en avontuurlijk gedeelte van zijn leven is nu voor goed achter de rug, al doet hij achteraf ook nog zoveel moeite om er opnieuw de gang in te krijgen. Ware het niet voor zijn vrouw en kinderen geweest, voorzeker zou hij nog een derde maal naar Afrika getogen zijn en er misschien voor altijd zijn gebleven.
Zoals de zaken nu stonden, bleef hij voorlopig thuis en dit voorlopig werd voor altijd.
De verdere loopbaan van Frans Hens verloopt rustig en kalm te Antwerpen, waar hij tot zijn oude liefde weerkeert en opnieuw de Schelde schildert. Hij exposeert zijn tweede reeks Kongo-werken te Brussel, op de feesten die aldaar ter ere van Stanley worden ingericht, wordt voorgesteld aan de Koning, aan Stanley, aan Coquilhat en aan Thys, maar de officiële erkenning van zijn verdiensten als Kongo-schilder blijft uit.
Wanneer er opdrachten uit te delen zijn om Kongo-landschappen te schilderen, worden zij toevertrouwd aan kunstenaars, die Afrika alleen maar uit hun verbeelding kennen en Hens wordt over het hoofd gezien...
Met ongeschokt zelfvertrouwen werkt hij echter in stilte verder, bewust van zijn waarde en van zijn steeds groeiend meesterschap, dat nu tot volle ontplooiïng komt. Hij wordt een van de voorlopers van het Impressionisme in België, onmidellijk na Hendrik De Braeckeleer.
De grote tentoonstellingen volgen elkaar op en bevestigen zijn talent, niet alleen in het binnenland, maar ook over de grenzen. In 1891 exposeert hij te Antwerpen als lid van de ‘Groep der XIII’, samen met Verhaert, Larock, Mertens, Claus, Luyten, De Jans, Jan Stobbaerts, de Duitser Max Liebermann en de Fransman Degas. In de jaren 1892, 1893, 1895 en 1897 | |
| |
brengen exposities waar het werk van Hens zij aan zij hangt met dat van Verwee, Meunier, Carrière, Jacob Israëls, Baertsoen, Sisley, Breitner, James Ensor, Laermans, e.a. Alleen exposeert hij in 1897 te Brussel, in 1898 te Barcelona, in 1899 weer te Brussel en te Gent en in 1900 weer te Brussel en te Parijs.
Af en toe komen de laatste stuiptrekkingen van zijn lust naar avontuur hem nog plagen: in 1896 wil hij de Gerlache volgen op zijn tocht met de ‘Belgica’ naar de Zuidpool, maar er is geen plaats meer aan boord. Later bewerkt hij hemel en aarde om mee te mogen opstijgen in de luchtballon van de destijds vermaarde luchtvaarder André, maar het gelukt hem niet van Antwerpen weg te komen.
In 1898 tekent Hens de aandelen voor verschillende Kongo-Maatschappijen. Intussen volgen talrijke meesterlijke doeken elkander op, met een voorbeeldige regelmaat. Zij worden aangekocht door de Musea van Antwerpen, Brussel en Gent en door verschillende verzamelaars.
Wat het openbaar leven van Hens betreft, wij willen enkel memoreren, dat hij in 1919 benoemd werd tot leraar aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen, waar de ‘dierenklas’ onder zijn leiding werd gesteld. Deze benoeming had in zo ver invloed op zijn werk, dat van dit ogenblik af, ook enkele dieren, meestal paarden of koeien, op zijn schilderijen verschijnen en dat het aantal landschappen stijgt, ten overstaan van zijn Schelde-vizioenen. Hij toont ons nu meer van de Kempen en de Polders en schildert ook de kust. Deze wijziging betekent meteen een verrijking van zijn uitdrukkingsmiddelen, die zich in de verscheidenheid van subtiele kleuren en delicate halve tinten doet gelden.
Na zijn oppensioenstelling, in 1923, schildert hij met onverminderde werklust verder en zet de onafgebroken reeks van zijn tentoonstellingen voort, die zijn doeken bekend maken te St. Louis, München, Venetië, Buenos-Ayres, Berlijn, Bern en Madrid.
In 1926 behaalt hij de ‘Prijs Navez’. In 1927 richt hijzelf een grote retrospectieve van zijn eigen werken in, eerst te Antwerpen en daarna te Brussel. Dit werd het eerste groot financieel succes van zijn loopbaan...
Omringd door de warme genegenheid van zijn familieleden, scheen hij geroepen om een hoge top te scheren. In de aanvang der Meimaand 1928 vatte de 72-jarige ijzersterke man echter ernstig koude en overleed, ondanks de beste zorgen en zijn eigen kranig verweer, in de nacht van 10 op 11 Mei 1928.
Het heeft hem tijdens zijn leven zeker niet aan roem en eer ontbroken. Toch kunnen wij ons niet ontmaken van de indruk, dat zijn erkenning te laat kwam en dat deze grote kunstenaar ook thans nog niet naar zijn juiste waarde wordt geschat. Wellicht geldt ook voor hem de bekende bewering, dat de grootsten zich pas na hun dood in de volle stralen van de glorie mogen koesteren.
Dr A. Corbet
|
|