Band. Jaargang 12
(1953)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Ex oriente lux
| |
[pagina 54]
| |
van mijn stadsgenoot Pierre-Romain Desfossés, oprichter en bezieler van een vermaarde school voor inlandse schilders te Elisabethstad. Deze hypothese heeft het voordeel een mogelijke verklaring aan de hand te doen van tal van Afrikaanse problemen. Het is o.a. opvallend dat het door Pater P. Tempels in zijn ‘Bantoe-filosofie’ verwerkt gedachtengoed bij uitstek Oosters is. Idem voor de symboliek die in Afrikaanse initiatieriten en magische tekens tot uiting komt. Het geheim van Zimbawne zal wellicht nog lang een geheim blijven, maar dat het hier een Oosters geheim geldt, is ontwijfelbaar. Tenslotte is daar nog het geheim der ‘Witte Dame’ uit de Brandbergrotsen in Zuidwest-Afrika. Volgens een recent krantenbericht werden op 90 mijlen van Windhoek nieuwe rotstekeningen ontdekt, die naar het oordeel van bevoegde mensen, het werk van ‘blanke’ kunstenaars zouden zijn. Waar vandaan kwamen deze ‘blanke’ praehistorische kunstenaars? Ongetwijfeld uit dezelfde ‘Oosterse’ gebieden waarmee ook onze voorouders een levendig contact hebben onderhouden. Is het de lezer reeds opgevallen hoe weinig negroide kenmerken men in de meeste figuren der Bantoe-plastiek aantreft? Zelfs bij de Bakuba-koningsbeelden, waar ongetwijfeld physische gelijkenis werd nagestreefd, zijn houding en gelaatstrekken zo weinig negers, dat niemand op het idee zou komen deze beeldjes Afrikaans te noemen, indien ze b.v. gevonden waren in Indië of Mongolië. De ‘primitieve’ plastiek uit Centraal-Afrika is in werkelijkheid alles behalve primitief. Wellicht gaat het hier om de laatste ontwikkelingstrap van een oeroude traditie waarvan de bakermat dient gezocht in de gebieden die wij het Oosten plegen te noemen: aan de Indus, de Tigris, de Euphraat of de Nijl. Wij hebben in het Westen de verkeerde gewoonte aangenomen de wieg onzer denk- en levensvormen al te uitsluitend te willen zoeken in de Grieks-Latijnse Oudheid (en dan nog vooral in dat gedeelte van de Griekse Oudheid dat wij Klassiek of Apollinisch noemen), waarop zich dan het Christendom heeft geënt. Hoe verlokkelijk ware het niet even na te sporen in hoeverre onze cultuur in haar beste uitingen niet veeleer schatplichtig is aan het gebied tussen Nijl, Indische Oceaan, Perzische Golf en Tigris, Middellandse Zee: deze draaischijf tussen Afrika, Azië en Europa? Binnen dit gebied ligt het vaderland van Mozes, Christus, Zarathoestra, Mohamed. Vandaar kwamen waarschijnlijk tot ons de vóórchristelijke mysteriegodsdiensten, het neo-platonisme, het gnosticisme met zijn vele ketterse vermommingen, de Kabala... Een indrukwekkende balans, maar ze is verre van volledig. Om het paradoxaal uit te drukken: het Westerse aandeel in de Westerse cultuur is eerder gering, het Oosten gaat met het leeuwenaandeel lopen. Men zou kunnen zeggen dat het Westen de vader is en het Oosten de moeder: zonder de moeder is de vader steriel. Het Westen schijnt alleen te kunnen ordenen en organiseren, maar het Westen heeft, om met Nietzsche te spreken, geen Chaos in zich; deze moet komen uit het Oosten. | |
[pagina 55]
| |
De leer der getallen en hun symbolische betekenis is Oosters: het Westen heeft hieruit de wiskunde gedistilleerd. De alchemie, het zoeken naar de steen der wijsheid, d.w.z. het diepste geheim van cosmos en schepping, is een kind van het Oosters gnosticisme: het Westen heeft uit de ervaringen van de alchemisten de scheikunde en de natuurkunde afgeleid. In elke oergemeenschap behoren de banden die de sociale verhoudingen bepalen tot de religieuze sfeer: het Westen heeft hieruit het neutrale Recht afgeleid dat los staat van elke religieuze binding. Ook de kunst is essentieel religieus, d.w.z. zij is in haar diepste kern spontane uiting van wat de mens verbindt met natuur en Bovennatuur: het Westen heeft haar willen herleiden tot het toepassen en in acht nemen van vaste regels en technische voorschriften. En toch is het een feit dat de Westerse cultuur, in haar geheel, de hoogste uiting is van het menselijk scheppingsvermogen dat de geschiedenis ooit heeft gekend. Hoe kan dit verklaard worden? Juist door haar voortdurend, het weze dan ook vaak verborgen contact met de Oosterse voedingsbodem. De Oosterse invloed op het Westen is oneindig veel groter dan de meeste Westerlingen geloven. Het is bekend dat de Romaanse bouwkunst, de eerste Westeuropese bouwstijl, uit het Oosten stamt: de dom van Aken ontstond, over Ravenna, in Klein-Azië. De mystiek stamt uit het Oosten. Wanneer ik het in dit verband heb over mystiek denk ik niet alleen aan de geschriften van onze Brabantse, Rijnlandse en Spaanse mystiekers, maar tevens aan de door deze mystiek geïnspireerde bewegingen die van doorslaggevende invloed zijn geweest op onze politico-sociale opvattingen en instellingen. Onze huidige maatschappij zou er totaal anders uitzien indien b.v. daar niet geweest waren: een Franciscus van Assisië, de ketterse en orthodoxe begijnenbewegingen, de Albigenzen, de wederdopers. Zij zijn de geestelijke vaders van alle politieke en sociale utopieën, en zoals men weet is de geschiedenis een aaneenschakeling van verwezenlijkte utopieën. De hoofse minnepoëzie is van Oosterse oorsprong en onze opvatting van de liefde blijkt het ook te zijn. Denis de Rougemont heeft dit mijns inziens op overtuigende wijze aangetoond in zijn mooi essay ‘L'Amour et l'Occident’. Dat Dante in zijn ‘Divina Comedia’ Oosters gedachtengoed heeft verwerkt wordt nu vrijwel algemeen aangenomen. Ook de stof van ons Middeleeuws dierenepos stamt uit het Oosten... en Goethe, de Olympiër? Men leze in dit verband het recente werk van R.D. Gray: ‘Goethe, the Alchemist’ (Cambridge University Press). Goethe's cultus voor het klassiek schoonheidsideaal blijkt slechts Olympische schmink geweest te zijn! De mystiek, de hoofse minnelyriek, het dierenepos, de mythen die aan de basis liggen veler volksliederen en ‘Märchen’, de apocriefe verhalen waaraan tal van Middeleeuwse religieuze sproken en legenden zijn ontleend, de Oosterse ridderverhalen, de ‘Roman de la Rose’, Dante, Goethe, | |
[pagina 56]
| |
‘l'amour-passion’ zoals die tot uiting komt in de moderne roman... Wat stamt er dan binnen de republiek onzer letteren wel niet rechtstreeks of onrechtstreeks uit het Oosten? Niet bijster veel... En onze plastische kunstenaars? Ook voor hen is Byzantium van in de vroegste Middeleeuwen de gouden poort geweest waaruit ideeën, motieven en stijlelementen hun weg vonden naar het barre Westen. Een verzameling van vroegmiddeleeuwse kunstgewrochten, zoals deze te Luik in het kader der tentoonstelling ‘Art Mosan’ werd bijeengebracht, is op dit gebied zeer revelerend. Een boek zoals dit van Roger Bezombes: ‘L'exotisme dans l'Art et la Pensée’ met circa 250 illustraties dat onlangs door Elsevier werd uitgegeven, moet het ongetwijfeld ook zijn. Wat nu meer bepaaldelijk de ideeën onzer Middeleeuwse schilders betreft, ben ik ervan overtuigd, dat de dag waarop zal uitgemaakt zijn wat mannen als Van Eyck, Grünewald, Bosch en Breughel den volke hebben willen diets maken of verborgen houden, men ongetwijfeld een toontje lager zal zingen over de typisch-Vlaamse of typisch-Germaanse denkwijze dezer grote schilders. Reeds zeer vroeg zijn onze voorouders naar Oostland getrokken, zij hebben het signaal der Kruistochten niet afgewacht. De schatten die zij van hun verre tochten meebrachten bleven niet beperkt tot fonkelende edelstenen en fantastische verhalen van paleizen en tuinen uit het Rijk van Duizend en één Nacht. Het Oosten is ook naar het Westen gekomen, lang vóór de inneming van Byzantium in 1453. De katharen uit Provence en Italië, wellicht ook deze uit Brabant en Vlaanderen, hielden er nauwe betrekkingen op na met de ketterse gemeenschappen uit het Oosten, met de ‘Ecclesia Burgariae’ en de ‘Ecclesia Dagunthiae’. Van de ‘Ecclesia Burgariae’ gesproken. De Provençaalse Albigenzen beschouwden deze kerkgemeenschap in de Balkan als hun moederkerk en bisschop Nazarius ging er leiding en voorlichting zoeken, zoals blijkt uit betrouwbare documentenGa naar voetnoot(1). Zouden deze ‘Burgaren’ waaraan de Franse taal het woordje ‘bougre’ te danken heeft, ook niet de etymologische vaders zijn onzer Middeleeuwse ‘bogaerden’ of mannelijke begijnen, en zouden onze begijnen of ‘boginen’ niet de taalkundige afstammelingen zijn van de de Bulgaarse ‘Bogomilen’? ‘Bogon’ is het Oudslavisch woord voor God, en de ‘bogomilos’ zijn dezen ‘over wie God zich ontfermt’. Dit speciaal ter intentie van Pater Van Mierlo S.J., de beste kenner onzer Middeleeuwse letteren, die ten allen prijze onze begijntjes wil laten afstammen van de Provençaalse Albigenzen die toch zeker even ketters waren als hun Oosterse geloofsgenoten. Maar kom! ik heb alleen willen aantonen dat de moderne Westerse kunstenaars die in de plastiek van Kongo inspiratie zochten en vonden, slechts herhaald hebben wat onze voorouders ons hebben voorgedaan: zij zijn naar Oostland gereden.
Drs E. Roos |
|