Pleidooi voor het Kortverhaal
ZIJ behoren tot de witte merels, die er in slagen een uitgever er toe te bewegen novellen uit te geven’. Zo schreef Hubert Lampo onlangs in een overzicht van de hedendaagse Vlaamse romanliteratuur.
Het Nederlands-lezende publiek schijnt inderdaad de artistieke en letterkundige waarde van een boek te willen afmeten aan zijn volume, zijn gewicht, of zijn aantal bladzijden, en het heeft - als het ware - een heilige verering voor werken die als ‘trilogie’ worden aangemeld. De reputatie van ‘Het geslacht Björndal’ van Gulbransen schijnt inderdaad stevig gevestigd.
Men zal het mij niettemin wel willen vergeven dat ik in dit praatje eens een pleidooi houd voor de kleinkunst der novelle, het ‘stiefkind’ in onze Nederlandse letteren.
Toussaint van Boelaere die men wel eens de ‘goudsmid’ in onze letteren heeft genoemd, en die zelf grote waardering had voor het verhaal en de novelle als litteraire kleinkunst, omschreef destijds in zijn ‘Geur van Bukshout’ als volgt de kenmerken van het kortverhaal of ‘short story’:
‘Het kortverhaal - zo schreef hij - is een vliegtuig, snel, direct op het doel af. De roman is een luchtschip, dat met zekere koers vaart.
Sedert de eerste tijden van de menselijke spraak is in wezen het kortverhaal ons als verhaalmiddel het naast, zoals, in onze moderne tijd, het vliegtuig nader tot ons staat als het luchtschip.
Het kortverhaal is, in de prozakunst, de zuiverste zakelijkheid: u wordt alleen gegeven wat nodig is en pertinent’.
Totzover Toussaint van Boelaere die zelf uitstekende kortverhalen heeft geschreven. Benevens zijn ‘Landelijk Minnespel’ - in feite niets anders dan een novelle - kennen wij van hem nog ‘Drie rozen van den struik’, drie juweeltjes in hun genre.
Het verhaal heeft trouwens zijn eigen karakter, zijn eigen kenmerken, zijn eigen wetten, die niet ieder prozaschrijver gemakkelijk onder de knie krijgt. Beknoptheid, gebaldheid, zonder overtolligheid, zonder uitrafeling van psychologische toestanden, maar toch suggestief, spannend en geladen met atmosfeer, scherpe waarneming en rake formulering zijn litteraire eigenschappen waarover niet iedereen beschikt.
De novelle en het kortverhaal zijn bovendien letterkundige vormen die in het verleden beoefend werden door heel wat letterkundigen die thans bekend staan als grootmeesters in de wereldlitteratuur. Om te beginnen reeds met Boccaccio, die met zijn ‘Decamerone’ - een bundeling van honderd vertellingen met een losse draad aaneengeregen - wat verlichting en ver-