| |
| |
| |
De Industrialisatie der Afrikaanse Gebieden
Algemeen Verslag voorgedragen op de slotvergadering van de ‘Internationale Afrikaanse Studiedagen’ te Gent, door F.-M. DE POOTER, Directeur van de Economische Zaken in Belgisch-Kongo.
UIT de schitterende uiteenzettingen van de sprekers die zo welwillend hun deskundige medewerking aan deze studiedagen verleend hebben, kan men een synthese ontwikkelen van de menigvuldige psychologische, sociologische en economische problemen die gesteld worden door de industrialisatie van de Afrikaanse gebieden.
Er dient aan dit verslag te worden vooropgesteld dat de hier ontwikkelde beschouwingen uitsluitend betrekking hebben op de gebieden gelegen ten Zuiden van de Sahara.
Alhoewel het probleem in opvatting en in zijn essentiële elementen één geheel vormt, toch wordt een diepgaande invloed uitgeoefend op de oplossingen die men er aan geeft of dient te geven in de verschillende gebieden die hier besproken worden, door de oneindige verscheidenheid van de menselijke, geografische, klimatologische, geologische en botanische voorwaarden die er heersen.
De eigen aard van elk der volkeren die de zware taak op zich genomen hebben van de Afrikaanse gemeenschap deelachtig te maken aan onze gemeenschappelijke beschavingsrijkdom en aan een bredere deelneming aan de economische ontwikkeling van de wereld, drukt eveneens zijn stempel op de opvattingen in verband met de oplossing die dient gegeven te worden aan het gestelde probleem en op de middelen die daartoe zullen aangewend worden.
Ondanks de verscheidenheid van de plaatselijke omstandigheden heeft de economische valorisatie in vele van de hier besproken gebieden, zich blijkbaar volgens een gelijkaardig proces ontwikkeld, althans in zijn grote lijnen: aan de basis vinden we een handelseconomie met als hoofddoel het moederland van de nodige grondstoffen te voorzien. In de meeste gevallen was het privaat initiatief hierin het meest actief. Geleidelijk echter traden opvattingen naar voor die beter strookten met de zending die de Europese volkeren in Afrika hadden aanvaard. Van verspreide en soms zuiver mercantilistische inspanningen kwam men snel tot een ontplooiing van krachten, die planmating werden te werk gesteld tot het bereiken van doeleinden | |
| |
die èn sociaal èn economisch waren: in een tempo dat varieert volgens het klimaat en de breedteligging, verlaat Afrika het stadium ‘exploitatie’ om te komen tot het stadium van de valorisatie door en voor de autochtone volkeren. De economische ontwikkeling gaat overal gepaard met een onmiskenbare sociale vooruitgang en in 1953 zien wij, in zekere zin onder onze ogen een nieuwe wereld groeien. Dank zij het inbrengen in de gemeenschappelijke inspanning van de onmetelijke rijkdom van zijn bodem en zijn ondergrond, van de millioenen handen die zich zeer snel en met een soms verbluffend gemak aanpassen aan de meest moderne technieken, dank ook het aanwenden van de ondervinding, die in de loop van de eeuwen langzaam en soms moeizaam verworven werd door de Europese landen die niet aarzelen belangrijke kapitalen en de elite van hun mensenpotentieel ten dienste te stellen van de verwezenlijking van hun beschavingstaak, heeft Afrika in het jongste decennium een zulkdanige hoge vlucht genomen dat diegenen die nu het contact opnemen, na lange jaren van Afrika en zijn problemen onkundig te zijn geweest, ten zeerste verwonderd staan.
Oorspronkelijk was de Afrikaanse economie beperkt tot landbouw en veeteelt. De eerste contactname tussen de inheemse samenleving, georganiseerd met het oog op deze onderhoudseconomie, en de vertegenwoordigers van de Europese gemeenschap, zullen reeds van in den beginne diepgaande stromingen veroorzaken. Sommige daarvan zullen steeds sterker worden en in de Afrikaanse samenleving sociale en economische veranderingen veroorzaken van quasi revolutionair karakter.
Door het feit dat de blanke zich aanvankelijk toelegt op de oogst van de zamelprodukten en op de prospectie en de geleidelijke uitbating van de minerale rijkdom, ziet hij zich genoodzaakt beroep te doen op het mensenpotentieel van de geëxploiteerde gebieden. De industrialisatie met al de problemen die ze stelt, is geboren.
Gedurende jaren waren wij getuige van een betrekkelijk trage industriële ontwikkeling die de progressieve uitrusting van de Afrikaanse gebieden, met het oog op hun rationele valorisatie, met zich bracht: de plantages eisten fabrieken voor het verwerken en het conditioneren; het scheppen van aangepaste vervoermiddelen werd noodzakelijk als gevolg van de mijnuitbatingen; het ontstaan van Europese nederzettingen bracht met zich vooreerst de ontwikkeling van de ambachten, vervolgens van de kleine en middelmatige industrie. Het wereldconflict 1940-1945 noodzaakte Afrika ertoe zich in versneld tempo te ontwikkelen, en dit volgens beter opgevatte en grondig bestudeerde programma's.
Van dit eerste stadium van industrialisatie zijn we, in de laatste jaren, overgegaan tot veel bredere concepties: bijna overal worden Engelse, Franse, Portugese, Italiaanse en Belgische ‘plannen’ ter studie genomen of uitgevoerd, die tot doel hebben de Afrikaanse gebieden te voorzien van alle vereiste middelen voor een nationale en uitgebreide industrialisatie.
Deze middelen zijn de volgende:
1. | De systematische prospectie en de wetenschappelijke studie van de natuurlijke rijkdommen; |
| |
| |
2. | De uitrusting van de infrastructuur en de levering van goedkope energie, |
3. | De arbeidskrachten; |
4. | De kapitalen; |
5. | De markten en afzetgebieden. |
Het onderzoek van elk van deze elementen zal ons toelaten verschillende ideeën die in de loop van de debatten werden naar voor gebracht, samen te vatten:
1. - Al is Afrika in grote trekken volledig gekend, toch zijn de gedetailleerde inventaris van zijn natuurlijke rijkdommen en de schatting van zijn economisch potentieel verre van volmaakt.
De Europese wetenschap en techniek, uitgerust met de meest moderne middelen, zijn heden ter plaatse om deze nieuwe wereld, die elke dag in grotere mate deelneemt aan de ontwikkeling van de wereldeconomie, te bestuderen.
2. - Het vraagstuk van het vervoer bepaalt in zekere zin de ontwikkeling van het Afrikaans vasteland. In talrijke gebieden waren het de afstanden die voor diegenen die belang stelden in hun economische mogelijkheden, moeilijke en soms schijnbaar onoplosbare problemen daarstelden. Het is dan ook niet te verwonderen dat van in den beginne alle krachten werden ingezet om een zo volledig mogelijk vervoernet aan te leggen, zowel per spoor, te water als op de weg, rekening houdend met de mogelijkheden van het land.
Naarmate het rhythme van de ontwikkeling werd opgedreven, kwamen voortdurend nieuwe gebieden in exploitatie.
Hierdoor werd een systematische studie van het probleem noodzakelijk, niet in functie van de huidige toestand, maar in functie van een toekomst, rijk aan mogelijkheden.
In vele gevallen treedt het probleem buiten het nationaal kader en het is dan ook op het gebied van het vervoer dat men in Afrika de eerste internationale verstandhoudingen ziet tot stand komen. Hier dient de groeiende invloed van het vliegtuig te worden vermeld, dat practisch de afstanden heeft uitgeschakeld.
Naast het transportprobleem moeten we dat, niet minder belangrijk, van de energie vermelden: de ontwikkeling op grote schaal van allerlei nijverheden is gebonden aan het bestaan van een overvloedige en goedkope energie.
Alleen Zuid-Afrika en Rhodesië bezitten economisch interessante koolreserves. Systematische prospecties worden echter in andere gebieden ondernomen. Het zoeken naar petroleumbronnen wordt ook zeer actief voortgezet. Sommige landen - de Unie van Zuid-Afrika en Belgisch-Kongo - bestuderen de productie van synthetische brandstoffen.
Teneinde te voldoen aan de behoefte aan electrische energie die zich zeer snel liet gelden, deed de industrie oorspronkelijk beroep op de thermische energie. Door de stijgende behoeften en de industriële concentratie in sommige gebieden die goedkopere energie eiste, ging men vlug over tot het verwezenlijken van hydro-electrische installaties. Op dit ogenblik werkt men zowat overal aan de constructie van belangrijke dammen die in een nabije toekomst de stroom nodig voor de verdere ontwikkeling zullen leveren.
| |
| |
In sommige streken stelde zich zeer scherp het probleem van de watervoorziening, noodzakelijk element voor elke industriële expansie: dit is bv. het geval in Noord-Nigeria, in Kenya en in Zuid-Afrika. Speciale studies werden op touw gezet om deze kapitale moeilijkheid op te lossen.
3. - De industrialisatie onder al haar vormen veronderstelt een gemakkelijke toegang tot een belangrijke markt van arbeidskrachten.
De plaatselijke arbeidskrachten kunnen tot nu toe, op enkele uitzonderingen na, quantitatief als voldoende beschouwd worden. Met het oog op toekomstige uitbreidingen heeft zich een wijze tendens naar besparing geuit die zich concretiseert in een meer en meer doorgedreven mechanisatie en rationalisatie, telkens dit materieel te verwezenlijken is. De moderne industrie neigt trouwens naar een substantiële vermindering van de werkkrachten nodig voor haar activiteit.
Wat de kwaliteit van de arbeidskrachten betreft, stelt het probleem zich op zeer verschillende wijze. Bij de aanvang van de Afrikaanse economische expansie, volstonden de vormingsmethoden eigen aan elke maatschappij, aan elke industrie, klein of groot, om aan de behoeften te voldoen. De vermenigvuldiging der activiteiten, de verscheidenheid der technieken, hebben zeer vlug en op een gevoelige wijze de dringende noodzaak van over een voldoende elite van technisch geschoold inheems personeel te kunnen beschikken, doen beseffen: het probleem van het beroepsonderwijs werd aldus in zijn geheel gesteld. Op het huidige ogenblik is men dan ook actief bezig om dit probleem zijn definitieve oplossing te geven die een intensieve industrialisatie moet mogelijk maken.
Er zal onvermijdelijk een conflict oprijzen tussen de landbouw, de voorvaderlijke economische bedrijvigheid bij uitstek, en de overrompelende industrie, die er toe leidt het platteland van zijn meest actieve elementen te beroven. In het welbegrepen belang van beide bedrijfstakken is het wenselijk tot een evenwicht te komen. De industriële ontwikkeling moet inderdaad gepaard gaan met een systematische uitbreiding van de landbouw.
Dit conflict geeft echter aanleiding tot diepgaande sociale storingen die ons niet onverschillig mogen laten. Storingen in de gewoonterechtelijke gemeenschappen en sociale problemen in de buitengewoonterechtelijke gemeenschappen die in een zekere zin ontstaan zijn als gevolg van onze tegenwoordigheid en van onze activiteiten.
Sedert jaren reeds vormt het lot van de arbeider, zijn physisch welzijn, zijn huisvesting en de algemene verbetering van zijn levensvoorwaarden, een van de voornaamste bekommernissen van de regeringen en van de leiders der industriële ondernemingen: zonder het risico te lopen van in dwalingen te vervallen kan men bevestigen dat de industrie niet gefaald heeft in één van haar essentiële taken: de technische en sociale vorming van de menselijke factor die zij niet kon ontberen.
Een noodzakelijke voorwaarde tot elke vooruitgang en tot elke efficiëntie is wel dat de arbeider een juist begrip moet krijgen van de rol die hem is toebedeeld: verre van er een technisch volmaakte robot van te maken, moet
| |
[pagina t.o. 416]
[p. t.o. 416] | |
Ba-Teke vaatwerk.
| |
[pagina t.o. 417]
[p. t.o. 417] | |
Eerste stadium bij het vervaardigen van Ba-Teke-vaatwerk: ‘Vormafdrukken’.
Eens de basis gedroogd wordt de pot bijgewerkt door het over en op elkaar leggen van klei-worsten.
| |
| |
men er een mens van maken die in staat is de plaats die hij inneemt in het industrieel complex naar juiste waarde te schatten.
In afwachting van het in werking treden van het apparaat dat op doorlopende manier het onmisbaar technisch personeel moet vormen, zal de industrie verder, tegen hoge kosten, beroep moeten doen op Europees personeel. Nog lang zal de economische ontwikkeling vereisen dat Europa zijn beste techniekers naar Afrika zal sturen als kaderpersoneel. Uit deze langdurige contactname tussen de blanke en neger-elite moet de oplossing voor de toekomst groeien, als de verhoudingen die ze zullen scheppen behendig geleid en aangepast worden: de volledige en vrije samenwerking, rekening houdend met de technische hiërarchie is denkbaar, wenselijk en verwezenlijkbaar.
4. - Industrialisatie veronderstelt kapitaal. Met uitzondering van Noorden Zuid-Afrika die reeds in een veel verder stadium van ontwikkeling verkeren, moeten wij in de overige Afrikaanse landen twee verschijnselen vaststellen:
a) De onmisbare kapitalen voor de ontwikkeling van Afrika zijn practisch volledig van vreemde herkomst;
b) De Afrikaanse gebieden verkeren zelf nog in de onmogelijkheid een substantiële bijdrage te leveren aan de ondernomen taak, onder vorm van kapitaal-aanbrengsten. De regeringen van de moederlanden aarzelen niet de noodzakelijke budgetten uit te trekken voor de industriële ontwikkeling van de Overzeese Gebiedsdelen.
Deze kapitaalaanbrengst is, in de loop van de laatste jaren, nog intenser geworden in het kader van de reeds hoger vermelde ‘plannen’. Het groeiend economisch belang van Afrika heeft de U.S.A. er toe gebracht belangrijke kredieten ter beschikking te stellen voor de ontwikkeling van de natuurlijke hulpbronnen, dit in het kader van het Punt IV en van het Marshall-plan.
Het belang dat de private sector hecht aan de investeringen in Afrika, varieert met de landen en met de beoogde activiteit; het is onloochenbaar dat dergelijke investering, door haar aard zelf, zeer reële risico's loopt.
Laten we echter opmerken dat vele gebieden hun economische uitbreiding te danken hebben aan het privaat initiatief.
De noodzakelijkheid te verhelpen aan het in gebreke blijven der Afrikaanse landen inzake vorming en inbrenging van kapitalen, werd door de Europese naties niet over het hoofd gezien: alles wordt in het werk gesteld om de koopkracht van de inlander te verhogen en aldus een belangrijker nationaal inkomen te scheppen.
De uitbouw van een reeds meer actieve en steeds levendigere binnenlandse markt is inderdaad een essentieel element van de economische ontwikkeling.
Sommige naties hebben in de formule van de gemengde vennootschappen het beste middel gezocht om de Afrikaanse gebieden te voorzien van het nodige kapitaal. Dat is namelijk het geval met Frankrijk, België en Engeland, waarvan het laatste beroep heeft gedaan op de formule van de ‘Industrial Development Corporations’.
| |
| |
België heeft, naar het voorbeeld van hetgeen in andere landen is geschied, niet geaarzeld een speciaal lichaam op te richten, met het doel de kleine industrie en het blanke- en negerkolonaat te bevorderen. De reeds bekomen resultaten zijn zeer bemoedigend.
5. - De industriële ontwikkeling postuleert tenslotte het bestaan van voldoende afzetgebieden: worden de minerale en landbouwgrondstoffen over het algemeen zonder veel moeilijkheden aan de man gebracht op de wereldmarkten, de oprichting van sommige industrieën hangt zeer dikwijls af van de afzetmogelijkheden op de binnenlandse markten. Deze laatsten zijn helaas in de meeste gevallen nog uiterst beperkt: het geleidelijk opdrijven van de koopkracht der inboorlingen in het kader van een algemene en harmonische ontwikkeling, moet een van de essentiële doelstellingen zijn in Afrika.
De ‘plannen’, waarvan de meeste de vijf punten opnemen die we komen te bespreken, hebben een reëel belang omdat ze in zekere zin de omlijsting vormen waarin de economische ontwikkeling van een land verloopt. Zij vertolken de vaste overtuiging van de Europese naties die een rationele valorisatie van het industrieel potentieel noodzakelijk achten voor de harmonische ontwikkeling van Afrika: een geleidelijke actie is onontbeerlijk om de economische structuur van deze jeugdige landen te schragen. De relatieve instabiliteit van hun economie zou trouwens in geen geval een systematische en te ver doorgedreven industrialisatie verrechtvaardigen.
Als wij de gang van de industriële ontwikkeling van de Afrikaanse gebieden beschouwen, dan staan wij aanvankelijk voor ontginningsindustrieën, die uitgebreide rijkdommen brengen aan de algemene economie, een belangrijke rol vervullen en aan de basis liggen van soms groots opgevatte, private en publieke investeringen inzake vervoer, productie van energie, enz. Hiermee gaat een ontwikkeling gepaard van de landbouwindustrieën die, aanvankelijk opgericht ter verwerking van plantageproducten, eindigen met zich uit te rusten voor kwaliteitsverbetering en perfekte conditionering. De Europese bezetting en de ontplooiing van sommige grote centra geven aanleiding tot het ontstaan van een ambachtswezen dat er toe strekt ter plaatse aan de steeds stijgende behoeften van een voortdurend groeiende bevolking te voldoen.
In een volgend stadium zijn wij getuige van de vestiging van bevoorradingsindustrieën, die ter plaatse de vruchten van de Afrikaanse bodem verwerken: suikerfabrieken, bloemmolens en brouwerijen horen bij deze categorie. De textielnijverheid neemt haar vlucht en verwerkt in de spinnerijen en weverijen de Afrikaanse katoen, om uiteindelijk de grote confectieateliers te bevoorraden.
De Europese bezetting en de industrialisatie zelf liggen aan de basis van een bouwnijverheid, die gaat van steenbakkerijen tot cementfabrieken van grote capaciteit, en die zich inspant om de plaatselijke markt in de best mogelijke voorwaarden te voorzien van de onmisbare materialen.
Naarmate de economische ontwikkeling verder schrijdt, zien wij in uitstekend uitgeruste streken grotere industriële complexen oprijzen (Katanga | |
| |
vormt hiervan een prachtig voorbeeld) en zijn wij getuige van de progressieve ontluiking van industrieën die des te talrijker zijn naarmate de algemene economische ontwikkeling van het land verder gevorderd is: het Europees kapitaal vertoont immers gemakkelijker belangstelling voor investeringen waarbij het risico tot een minimum herleid is.
Sommige van de nieuwe industrieën waarvan de oprichting in Afrika mogelijk is zullen een betere benuttiging van het bestaande potentieel toelaten en in grote mate bijdragen tot de economische valorisatie van het gebied: dit is het geval met de bosbouwindustrieën, de cellulose-industrieën en de fabrieken van synthetische brandstoffen.
De localisatie van de industrieën van alle aard, mag niet afhankelijk zijn van type-oplossingen: tussen de grote geïntegreerde gehelen en de verspreide oprichting is er plaats voor een oneindige reeks oplossingen waarbij men zich hoofdzakelijk moet laten leiden door de plaatselijke omstandigheden: in zake industrialisatie is feitelijk een zeker pragmatisme noodzakelijk.
In de meeste gevallen zal deze localisatie zich trouwens richten naar de normen die de natuur zelf oplegt. De mijnen zijn gebonden aan de geologische structuur, de landbouwindustrieën zijn gebonden aan de aard van de bodem, het klimaat en de bestaande bevolking, de secondaire industrieën gehoorzamen aan de economische richtlijnen bepaald door de te bewerken markten.
Ons lijkt nochtans dat men er geen groot belang bij heeft de industrie te concentreren in de nabijheid van de centra, maar dat het integendeel wenselijk zou zijn de vestiging in industriële groeperingen aan te moedigen in die streken waar de onvruchtbaarheid van de grond dikwijls gepaard gaat met een belangrijke bevolkingsdichtheid.
De moederlanden hoeven niet te vrezen dat de vestiging van een grote verscheidenheid van nijverheden in Afrika een verlies van markten met zich zal brengen: er zal zich enkel een wijziging voordoen in de onderlinge economische verhoudingen tussen de gebieden, maar deze zullen steeds interessant blijven voor de Europese landen, die in Afrika het benodigde materieel zullen kunnen leveren en de eventueel beschikbare kapitalen in nieuwe speculaties zullen kunnen beleggen.
Een industriële ontwikkeling van een zekere omvang is niet denkbaar zonder een daarmee gepaard gaande algemene en sociale ontwikkeling in een bepaald land: het zou geen zin hebben te trachten een hiërarchie vast te leggen tussen de verschillende elementen van deze ontwikkeling die alleen de waarde zou hebben van een opvatting.
We hebben reeds hoger gewezen op het belang van de verhoging van de koopkracht der inlanders: hun massa is in veel gevallen de beste afzet voor de plaatselijke industrieën. Het is daarom dat wij hier met klem de dringende noodzaak bevestigen een inlandse middenstand in het leven te roepen en aan de autochtonen alle faciliteiten te verlenen om er toe op te klimmen.
De industrialisatie in zijn diverse aspecten vereist soms een internationale samenwerking: er zijn reeds talrijke voorbeelden van overeenkomsten die tot stand kwamen met het oog op het gemeenschappelijk verwezenlijken van econo- | |
| |
mische en sociale doeleinden en talrijk zijn de instellingen waar gezamenlijk de problemen van internationaal belang besproken worden of zullen worden.
De contactnamen en overeenkomsten kunnen slechts de moederlanden en de overzeese gebieden ten goede komen.
Deze internationale samenwerking kan zich nog op een tastbare manier uiten door de belegging in Afrika van kapitalen van allerlei herkomst. Daar de belegging van private kapitalen onmisbaar is voor een valorisatie van een zekere omvang, moet men de investering van Europese kapitalen in de Afrikaanse gebieden met sympathie beschouwen.
De in opbouw zijnde Europese gemeenschap zal ongetwijfeld van groot belang zijn en zal een vruchtbare samenwerking tussen de twee continenten in de hand werken. Wij zijn de mening toegedaan dat men niet onmiddellijk het lot van de Afrikaanse gebieden moet binden aan een organisatie die nog haar sporen moet verdienen op het Europees plan. De evolutie van de Europese landen, veel verder doorgedreven en gestabiliseerd, verschilt fundamenteel nog te veel van deze der Afrikaanse gebieden die in volle evolutie zijn.
Een oprecht toegepaste politiek van de open deur en de afwezigheid van discriminerende maatregelen zijn ongetwijfeld het best geschikt om in Afrika een snelle en harmonieuse economische en sociale ontwikkeling tot stand te brengen.
Talrijke naties die belang hebben bij de ontwikkeling van de Overzeese Gebiedsdelen, hebben door het ondertekenen van de Keure van San-Francisco, de formele verbintenis aangegaan de primauteit van de rechten der inlanders te herkennen: alhoewel het verlangen om deze rechten uitdrukkelijk te waarborgen in sommige gevallen gewetensconflicten zou kunnen opwekken. Wanneer het gaat om de beslissing nopens de economische orientering van een Afrikaans gebied, zal het nooit onmogelijk zijn die oplossing te vinden die voldoening zal schenken én aan de inwoners van het gebied én aan de volkeren die toegang wensen te krijgen tot de rijkdommen die het voortbrengt. Het zou inderdaad betreurenswaardig zijn, indien de industrialisatie van de Overzeese Gebiedsdelen zodanig werd gericht dat de andere naties geen toegang meer zouden hebben tot de grondstoffen die er worden voortgebracht.
Deze laatste mogen aan de andere kant niet uit het oog verliezen dat elke industriële vooruitgang in Afrika, zij het op gebied van landbouw of mijnbouw, dikwijls langdurige ‘plannings’ vereist en dat de uitvoering ervan slechts zal tot stand komen indien de producent vóór zich de mogelijkheid ziet van toegang tot een vaste afzet, tot markten die een redelijke prijs bieden. Zonder de waarborg van een relatieve stabiliteit der prijzen, zal het kapitaal aarzelen zich op onzeker terrein te wagen, of zal het weigeren verder te gaan in een richting die voor hem noch belang, noch aantrekkingskracht biedt.
Als wij zouden pogen enkele essentiële conclusies te trekken uit de voorgaande uiteenzettingen, dan zouden wij het volgende aanhalen:
1. - Voor alle Europese naties die zich bezig houden met de ontwikkeling van de Afrikaanse gebieden, maakt de progressieve industrialisatie noodzakelijk deel uit van een programma van harmonische en totale valorisatie, dat zij als een plicht beschouwen:
| |
| |
2. - De industriële ontwikkeling kan en moet gepaard gaan met een ontwikkeling van de landbouw, onontbeerlijk voor de plaatselijke bevolking. Is het conflict landbouw-industrie onvermijdelijk, dan zal men een oplossing dienen te vinden zonder het toepassen van dwangmaatregelen, in het kader van een degelijk opgevatte algemene politiek.
3. - De industrialisering moet gevoerd worden op een wel-doordachte wijze, rekening houdend met de toestand van relatieve instabiliteit die nog steeds kenschetsend is voor de Afrikaanse gebieden. Een te ver doorgevoerde actie levert grote gevaren op en zou kunnen leiden tot het ontstaan van onevenwichtige verhoudingen.
4. - Industrialisatie moet samengaan met sociale vooruitgang. Het moreel en materieel welzijn van de inlanders moet, samen met hun productiviteit, worden verbeterd. De winsten, opgeworpen door deze verhoogde productiviteit, moeten op een rechtvaardige wijze verdeeld worden tussen de verschillende elementen die een rol spelen bij de valorisatie van het land.
5. - Daar sommige industrieën slechts kunnen tot stand komen op voorwaarde dat er een binnenlandse markt bestaat met voldoende koopkracht, mag geen enkele inspanning, die deze laatste zou kunnen verbeteren, verwaarloosd worden. De verscheidenheid in de nijverheden zal daardoor opnieuw mogelijk worden, en zal voor het land waar ze opgericht worden, een merkwaardig element van economische stabiliteit uitmaken.
6. - De industrialisatie postuleert het aanwezig zijn van sommige elementen: vervoer, energie, arbeidskrachten, kapitalen en afzetgebieden. Het opstellen van programma's, van plannen blijkt dan ook gerechtvaardigd en noodzakelijk te zijn. Het ligt in de rol van de regeringen te zorgen voor de uitvoering van werken van algemeen nut; de private sector moet het initiatief nemen tot investeringen in het kader van de aldus omschreven algemene politiek.
7. - De industrialisatie van Afrika hoeft geen conflicten te doen oprijzen met het moederland.
Uit een verstandige aanpassing van de twee economieën kunnen integendeel economische betrekkingen groeien die voordelig zijn voor beide partners.
8. - Een goed opgevatte internationale samenwerking kan het zoeken naar oplossingen voor de dikwijls zeer complexe problemen die in onze Afrikaanse gebieden oprijzen, vergemakkelijken.
Deze samenwerking kan trouwens de meest verscheidene vormen aannemen: de systematische prospectie van Zwart Afrika is nauwelijks aangevat; de uitbating van zijn economisch potentieel verkeert in een beginstadium. Op het gebied van Wetenschap en Techniek liggen ontelbare mogelijkheden die trouwens niet onopgemerkt zijn voorbijgegaan: verschillende internationale organismen werden reeds opgericht met het oog op de studie van de Afrikaanse problemen.
Van meer onmiddellijk practisch belang kunnen we reeds met oprechte voldoening het tot stand komen van een opbouwende samenwerking begroeten: wij citeren de Frans-Belgische akkoorden over het gebruik van de electrische energie van de Djoué-dam; de akkoorden getroffen tussen de industrieën | |
| |
van Katanga en de gebieden van Rhodesië eveneens in verband met de levering van electrische stroom; de contacten die werden genomen tussen de Belgische en Engelse regeringen in betrekking met de eventuele verlenging, in de richting van Kongo van de spoorweg die wordt aangelegd in Uganda, via Kampala.
9. - De internationale hulpverlening die uitgaat van die landen die een marge hebben tussen hun productie en hun behoeften, sluit in zich de verplichting vanwege de landen die er van genieten, in de mate van hun mogelijkheden mee te werken aan hun eigen economische ontwikkeling en te waken over de veiligheid van de belegde kapitalen. Vanwege de landen die hulp verlenen omvat ze de verplichting de economische stabiliteit alsmede de afzet van het overschot der productie van de geholpen landen te vergemakkelijken. Dit kan gebeuren door een verscheidenheid van middelen, waaronder, volgens de gevallen, contracten op lange termijn, compensatiekassen enz...
10. - De Afrikaanse gebieden, grote voortbrengers van grondstoffen, moeten deze logischerwijze leveren aan de verwerkende landen: deze laatste dienen echter te begrijpen dat alleen de continuïteit van de afzet en de relatieve stabiliteit van economisch interessante prijzen zowel de instandhouding van bestaande faciliteiten als de uitbreiding ervan en het oprichten van nieuwe activiteiten kunnen waarborgen.
Afrika is een werelddeel met een buitengewoon economisch potentieel, dat al zijn rijkdommen nog niet heeft ontsluierd.
Zijn goed geleide industrialisering kan, door de tussenkomst van die landen die de verantwoordelijkheid op zich genomen hebben de Afrikaanse gebieden meer actief aan de wereldeconomie te doen deelnemen, aan de buitenwereld de toegang verschaffen tot de belangrijke hulpbronnen die zijn economisch potentieel uitmaken.
|
|