Gij zegt dat er een natuurlijk evenwicht is dat niet kan en mag verbroken worden, maar hoe kunt gij, christen, die al achttien eeuwen ijvert de mens te verbeteren, vrezen dat het zal verbroken worden door een redelijker en zedelijker mens die geen oorlog meer voert? En, tussen haakjes, uw ‘rien ne se perd, rien ne se crée’ is sinds lang onjuist gebleken.
Alhoewel wij over machines beschikken, zegt gij, die het werk van honderden mensenhanden doen, beschikken wij over niet meer vrije tijd dan de middeleeuwse klerken, maar gij vergeet dat wij daardoor, met honderd man minder, honderd maal meer doen dan de middeleeuwse klerken en dat, terwijl de massa geleverd werk stijgt, de werkuren verminderen en de vrije tijd van de werkers toeneemt, want uw middeleeuwse klerk werkte meer dan 48 uren.
In mijn toespraak leest gij niet duidelijk wat ik onder letterkunde versta. Dit heb ik duidelijk gezegd in een vroegere toespraak, gehouden in dezelfde academie en getiteld: ‘Wat is letterkunde’. In de tekst die gij gelezen hebt bedoel ik met letterkunde natuurlijk de geschreven, gedrukte en uitgegeven letterkunde en dit kondt gij gemakkelijk zelf uitmaken, want als ik ook de gesproken letterkunde had bedoeld, zou mijn onderwerp zijn neergekomen op de vraag of de mens altijd zal blijven spreken.
Gij verwacht dat in de toekomst aan het wezen van de letterkunde niets zal veranderen, wel echter aan de vorm, de themas en de genres. Dit is precies wat ook ik verwacht en ik ben blij het tenminste op dit punt met U eens te kunnen zijn.
Eens wil ik het ook graag zijn met uw existentialistische verklaring van het kunstenaarschap als uitdrukking van vreugde om het zijn en smart om het niet-zijn, maar het heeft volgens mij geen verband met ons onderwerp.
Gij gelooft niet dat de letterkunde met het sterven van de generatie waarvoor zij werd geschreven een essentieel element van haar schoonheid verliest en gij haalt Shakespeare, Faust, Antigone en de Divina Comedia aan. Welnu die vier voorbeelden bewijzen dat juist treffend. Shakespeare heeft het minst aan schoonheid ingeboet, alhoewel ook hij vervelend is met zijn onnozele woordspelingen die, nota bene, voor zijn tijdgenoten waarschijnlijk de mooiste passus waren, maar Faust, Antigone en de Divina Comedia, als ge nu niet in een klas zit voor leerlingen die ge het mordicus moet doen schoon vinden, geef dan onder vier ogen toe dat het drie schone, maar stierlijk vervelende werken zijn voor een modern mens. Geef toe dat ge meer contact hebt met een veel minder schoon voor U geschreven boek, dat gij liever ‘Het kindeke Jezus in Vlaanderen’ en ‘Jeugd’ leest, al weet gij dat zij niet zo hoog staan. Dat nu wat gij vindt in een minder goed werk van uw tijd, dat noem ik de intieme verbondenheid met de mens en die vergaat, die kunt ge niet terugvinden in Faust, Antigone en de Divina Comedia. De substantie blijft en na eeuwen komt er een nieuwe schoonheid bij, de patine van de tijd, maar niets vervangt de intieme verbondenheid met de tijdgenoot, zeer essentieel element van de artistieke schoonheid.
Gerard Walschap.