terug, gerustgesteld door de overtuiging dat zij mij begon te herkennen.
‘Komt U maar binnen, Jozef. Wij hebben elkaar een hele tijd niet meer gezien, is het niet?’
Ik antwoordde dat ik er geen idee van had hoelang het eigenlijk wel geleden was sinds ik dit huis voor het laatste had betreden. Terwijl wij weer, net zoals vroeger, in onze enorme leunstoelen gingen zitten, vroeg ik:
‘Woon je hier nu helemaal alleen, tante?’
Zij knikte.
‘Wat is er van de meid geworden? Hoe heette zij ook weer?’
‘Julia’ antwoordde tante Magdalena, op een toon alsof zij reeds eerder deze vraag had verwacht.
‘Julia is dood’, vervolgde zij. Een hele tijd, die mij een eeuwigheid leek, bleven wij zwijgend zitten. Het verwonderde mij dat tante steeds maar vóór zich uit in de richting van de tuin bleef kijken, alsof zij mijn blik wilde ontwijken. De vreemde, onnatuurlijke stilte werd mij ondragelijk. Daarom zei ik:
‘Ik ben sinds enige tijd in dienst bij notaris P. Toevallig kwam ik hier voorbij, zodat ik meende dat het je misschien wel zou verheugen indien ik even binnenliep’. Ik zweeg.
‘Het verheugt mij zeer, Jozef, je weer te zien. Heus, het verheugt mij zeer!’ Zij sprak traag en haar stem had een onwezenlijke klank, alsof zij met haar gedachten ver van hier verbleef.
‘Weet je nog tante, hoe je mij sprookjes vertelde? Hier, op dezelfde plaats, achter het raam in die hoge leunstoelen.’
Zij knikte. Ik begon mij onrustig te voelen en vroeg mij af of de eenzaamheid in dit grote, kille huis, tante Magdalena niet mensenschuw had gemaakt. Of was Julia's dood er misschien oorzaak van geworden dat tante leed aan geestelijke afwijkingen? Ik keek door het raam naar buiten.
‘De tuin met zijn doolhof van kronkelpaadjes ligt nog altijd onveranderd. Weet je nog, tante, hoe ik met het autopedje dat je kocht voor mijn verjaardag, over de paadjes rende?’
‘Zeker, Jozef, weet ik dat nog. Ik heb je toch zelf geleerd hoe je met het autopedje diende om te gaan.’
Ik keek haar onzeker aan. Ik was verrast door deze tegemoetkoming na de tamelijk ontwijkende antwoorden die ik tot nog toe van haar had ontvangen. Het was natuurlijk een schromelijke vergissing van tante Magdalena, want niet zij, doch Julia, de meid, had mij geleerd hoe ik met het autopedje in de tuin diende om te gaan. Ik herinnerde mij duidelijk dat tante altijd met een zekere angstvalligheid de tuin had vermeden - waarom wist ik eigenlijk niet - zodat zij er zich toe bepaald had mij van uit haar leunstoel, achter het raam, gade te slaan en mij aan te moedigen. Ik wachtte mij echter wel haar op deze vergissing opmerkzaam te maken, omdat ik tot de overtuiging begon te komen dat er geestelijk toch iets niet in orde met haar was.
‘Heb je dat autopedje nog, tante?’ vroeg ik haar. Een kinderlijk