| |
| |
| |
Dicht en proza
II Poezie-oogst 1952
Van de in het Waasland geboren en getogen dichter Jan Vercammen verscheen ‘Verbroken Zegel’ (bij Elsevier, Brussel).
Over het groen goud van de milde meitijd
En zijn blank zilver deed helle verblijding
Haar intrede in zijn hart, niet meer verbeid,
Want hij voltrok de lente der ontwijding.
Alle kleuren kregen een diepere toon,
Zelfs de hemel werd blauw als Venus' ogen
Waarin Botticelli keek, en zijn woon-
Dak ging blozen als een kind dat gelogen
Heeft en zulks nu moeizaam bekennen moet.
Zo vangt dit grote bezinningsgedicht van Jan Vercammen aan, de dichter is veertig geworden, en
Wie veertig wordt kent iets van zijn verleden
Telkens ten koste van duur leed en zwaar leed-
Wezen, maar zichzelve minder dan ten tijde
Vercammen spreekt tot zijn lezer als tot een vertrouwde vriend in een zeer rijke en genuanceerde taal en het is eensdeels de schone natuur die hem niet loslaat, anderdeels zijn filosofische kijk op de dingen, die hij in een rustig gedragen vers evoceert. Ik ken niemand bij ons die de gang der seizoenen op zulke aangrijpende tonen heeft verklankt, die zijn landschap zo heeft gekleurd, hartstochtelijk fel, die zijn landschap zo heeft gezien. Grote romanticus die hij is, is hij bovendien een impressionist van het zuiverste gehalte:
Het riet wast tot tegen de gipsen kim,
in het rimpelloos water drijven parelgrijze
zomerwolken volmaakt, waarin de nim-
fen nog immer slapen sinds de tijd der wijzen
In de stilte van hetzelfde landschap (dat hij soms zo luid weet), in de eenzaamheid, maakt hij als dichter een balans op van wat hij aan wijsheid heeft gewonnen:
| |
| |
In deze nacht, die hij van ver ontwaarde,
Doorschouwt hij al zijn weemoed van een kind,
En al zijn heimwee dat alweer verjaarde.
Maar nu geheel vervuld van het bewustzijn
Zijner vruchtbaarheid in onbeperkt aanvaarden.
Niet het aanvaarden van de schone schijn
Der dromen, wel van de werkelijke waarden,
De zekerheden van zijn godgewijde staat,
Die hij na nieuwe jaren kon verwerven.
Anderzijds komt de dichter tot het besef:
Alleen in onrust kan hij diep beminnen.
Tot zeer duidelijk geformuleerde conclusies komt de dichter niet. Ons insziens ligt de zwaartekracht van dit groots opgevat en verwezenlijkt werk dan ook in de vervoerende natuurevocaties, die van een classieke grootheid zijn en waaruit Vercammen's hartstochtelijk levensverlangen meer spreekt dan in de geponeerde waarheden.
Zijn verhouding tot God laat zich aldus bepalen:
Sinds ik voor u, God, geen naam meer vind,
slechts u zoek (en gij zijt de geest die dronken
maakt van leven, gelijk van zon en wind
de boom dronken is en in zichzelf verzonken),
Vercammen's ‘Verbroken Zegel’ werd met achttien zeer expressieve illustraties van Rik Slabbinck, één onzer echtste schilders van tegenwoordig, verlucht. Een zeer mooie en bezitwaardige uitgave.
Albert Westerlinck heeft zonder overdrijving Anton Van Wilderode de meest talentvolle jongere dichter van het ogenblik genoemd. Van Van Wilderode verscheen thans bij de ‘Nederlandse Boekhandel’ te Antwerpen: ‘Het Land der Mensen’.
Landschap der ziel, nog nauwelijks betreden
wanneer men dertig jaar is en tehuis;
de dingen naadren als met zachte schreden
zich noemende: het brood, de herfst, het huis.
Uit het domein der eerste tederheden
loopt men het leven blindelings tegemoet
totdat men delvend in zichzelf, begroet
ziels eeuwig land, gereed gelijk een reede.
| |
| |
Van Wilderode is eveneens een Wasenaar en het Land van Waas is zijn arcadia, waarin hij droomt van het oude Hellas en het christelijke Rome.
Want alle reizen zijn benaderingen
van iets onvindsbaar liefs dat in de bocht
halfweegs het leven, als de dierste dingen,
verscholen blijft en tevergeefs gezocht.
Hij is priester en leraar aan het Klein Seminarie te St-Niklaas; een wat weemoedige natuur, treurend om verloren schoon, beklemd door de schoonheid van de geboortestreek. Hij is een eenzame in het Avondland, de trouwe zoon van het vergeten goed daartussen Schelde en Durme. Hij is de zuivere romantieker.
Hem smart hoe onvolmaakt en schamel de dingen
zich voordoen en hoe wijd de ruimte na den blik;
Sinds lang poogt hij zich uit de knel van dit zachtmoedig heimwee te bevrijden, maar het blijven pogingen, die ons telkenmale weer getuige laten zijn van een tedere, subtiele poëzie, die én de dichter én de lezer met een gevoel van onvoldaanheid achterlaat. In zijn jongste bundel werden verschillende gelegenheidsgedichten opgenomen, geschreven tijdens een reis naar Rome (in het Heilig Jaar), naar Spanje en naar Sicilie.
Een minder individualistische toon klinkt uit de verzen op en zij behoren zeker tot de beste die hij ooit gepubliceerd heeft. Ik denk hierbij vooral aan ‘Vader van de Una Sancta’, waaruit ik hier de eerste en de laatste strofen licht:
Vader der Una Sancta, zachte Herder
die in het dal der zeven heuvelen weidt
de kudden die Uw zorg bevolen werden:
wij zijn Uw heerde binnen Vlaanderens bermen,
vanouds de keur van Uwe Christenheid,
maar thans gehavenden en deelgenoten
aan het verdriet dat in Europa wies...
Zegen dit land, luid van riet en stromen,
dat ruisende neerligt in den dag en waar
ons hart weer steigert wild en niet te tomen
als paarden zuidwaarts op den weg naar Rome
waar Gij ons heenroept in dit heilig jaar.
In deze bundel werden ook opgenomen ‘Ivoor en Brood’ en ‘Najaar van Hellas’, twee gedichten waarmede iedere poëzieliefhebber in Vlaanderen vertrouwd is geraakt. ‘Het Land der Mensen’ hebben wij met grote dankbaarheid gelezen.
| |
| |
Nic Van Beeck is eveneens een in zichzelf gekeerde, weemoedige natuur, maar tevens een verbitterde:
In een verwarde wereld zoekt hij de waarheid
En vindt in woorden slechts het paradijs.
Gedichten geeft hij aan de openbaarheid
En aan de wereld slechts met weerzin prijs.
De gehele gemoedstoestand van de dichter is in deze regels opgesomd. Desniettegenstaande liet hij bij ‘De Sikkel’ te Antwerpen een bundel gedichten verschijnen ‘Elegisch Etmaal’. Het is eigenlijk een groot gedicht in vier delen. Het zijn beschouwingen gemaakt des morgens, op de middag, en des nachts, bij het leven en het werk van de dichter. Twijfel en angst, wanhoop blijven hem over, en zijn boeken:
En toch: zijn hand streelt bedachtzaam de ruggen
van de eenzame boeken op het regaal.
- Alleen verlangen en droom overbruggen
soms even (maar ook dit wordt fataal)
verwarring en angst met de stugge
gespannenheid van de taal.
Van Nic Van Beeck meen ik vroeger beter werk gelezen te hebben. Minder persoonlijk, minder bitter. Hier en daar heeft hij wel een heel mooi beeld, een fraaie afgewerkte zin, het vers vloeit soepel voort, maar men vraagt zich eigenlijk af waarom? Waar is de schoonheid in het oproepen en het zich vermeien in een zelfgevoed levenspessimisme? Dichters zelf kunnen dit misschien wel aanvoelen, maar de lezer zeker niet. De schuld ligt natuurlijk niet helemaal bij de dichter. Angst en onzekerheid schuilen momenteel overal en de positie van de kunstenaar wordt al benarder en benarder. Van deze angst en onzekerheid zijn deze verzen een scherpe weergave. Als zodanig zijn zij een tijdsdocument. Deze elegisch bedoelde verzen zijn klacht en aanklacht geworden. Ten onrechte behandelt Emiel Janssen, S.J. in de ‘Vlaamse Linie’, deze bundel in een geschrift gewijd aan onze experimentele poëzie. Daarvoor is zijn vorm te evenwichtig, te regelmatig, te classiek. Qua inhoud kan er van geen experiment sprake zijn. De dichter laat zich alleen maar door zijn eigen verbittering op sleeptouw nemen, een voorbijgaande zwakheid waaraan de meesten van ons wel eens hebben gezondigd of nog zondigen, wanneer het leven hen te sterk wordt.
Met Gaston Burssens en Herman Van Snick laten wij ons meetronen naar de ‘taveerne’, naar de classieke pleisterplaats, naar de literaire pleisterplaats, waar over levenskunst en dagelijkse levenswijsheid gefilosofeerd wordt. De neue-sachlichkeit is hier niet verbannen en er is plaats voor een doodgewoon rijmend vers, al kan 't wel eens verkeren. Hoor naar Gaston Burssens bijvoorbeeld, het is niet delicaat gezegd, het is niet verheven, het | |
| |
is niet verfijnd, het is niet vernuftig, het is geen gladde poëzie, maar het is gemeend, het is oprecht, het is volks-verbluffend:
Men moest niet altijd spuwen
En niet met ellebogen duwen
Maar ja wat kan het ons nog helpen
Van haar die wij bekennen
Van on- en overzadigd wennen
Want wie zijn aangezicht wil schennen
- Een lot aan elk van ons beschoren -
Spuwt de figaro op zijn kwast
(Tenzij men electrisch wordt geschoren)
Men heeft hem wel eens voor een epigoon van Van Ostayen versleten, maar Burssens weet wel beter, vereerder van Van Ostayen is hij toch zijn eigen weg gegaan. Zijn vers buitelt eerder nonchalant overal binnen en buiten, met zijn maker, een lustige, ironische kwant, wie het leven reeds dikwijls roet in het eten gegooid heeft en zich daarover niet meer verwondert, maar ons er voor waarschuwt dat het leven nog wat anders is dan sterren lezen en dromen bij zachte muziek. Maar, hij is hier en daar wel eens spitsvondig en geen blaadje voor de mond nemen wil nog niet zeggen dat alles wat men oprecht meent oirbaar is. Burssens is vaak wel eens blasé, en zeker in ‘Pegasos van Troja’, uitgegeven door ‘De Sikkel’ te Antwerpen.
Herman Van Snick is minder omslachtig, minder gecompliceerd. Zijn verzetsgedichten zijn kort en bondig, de formulering van wat zijn hart en hoofd hem ingaven tenoverstaan van de ontwaarding aller waarden. Veel bedenktijd liet hij zijn inspiratie niet. Ook hij streeft niet zozeer naar de schoonheid dan wel naar de waarheid, en op zijn tocht door deze wereld
Was ik een dichter? Kon ik zingen?
Woord en zinnen zijn mij wars,
Onmacht werpt met tandgeknars
't Laatste pogen op de lijkbaar
| |
| |
Inniger, maar even aards, klinkt zijn toon in:
Mijn vrouw, ons kind behoort je meer,
gewiegd in zware, trage schreden
je hebt vannacht vooral zozeer
voor zijn bestaan geleden.
Je voorhoofd op de kille ruit,
de blik en lippen wee-verwrongen,
wijl door je klamverweekte huid
tot pijn gekrampte nagels drongen.
En nu het in mijn armen ligt
is je gelaat naar mij gericht
en zegt: het is jouw jongen.
Uit ‘Het Gesloten Hek’ - De Sikkel te Antwerpen.
Ook het anecdotisme, het luchthartige, het speelse, het nonchalante vers verwant aan het volkslied en de volkswijze uitspaken noteren wij sinds enkele decennia in onze Vlaamse poëzie.
Gebed om bekoring
een meisje waar ik naar verlang:
Heer, laat mij die bekoring.
Wie in dit vers aan het woord komt, schrijft, dicht, zingt, neuriet, lacht en weent, uit de volheid van zijn hart. Hij weet het leven om de hoek hem wenken, het eenvoudige, het lichte, het kinderlijke, het zorgeloze. Maar het is als een wolk, het drijft gemakkelijk af, het is broos, het is gauw voorbij. Een bloem, een vrouw zet zijn hart ‘van buskruit’ in lichtelaaie, hij dicht als een fotograaf die er overal op uittrekt om het leven, om de wonderen van het leven, met een knip vast te leggen. Luc Van Brabant heeft als dichter daarbij nog de kwaliteiten van de fotograaf, die hij in het werkelijke leven is. Behalve het vastleggen op de film is er ook de afwerking van de foto. Behalve de inspiratie, is er bij hem ook de vakkundige afwerking van zijn vers, zijn als het ware het in relief zetten van het frisse, onvervalste, spontane beeld. Het vers van Van Brabant heeft iets van de prilheid van elke Lente, iets van de aarde en iets van de hemel, als bijvoorbeeld in volgend Moederschap, ik citeer de laatste strofe:
Zij staat in bloei, zij staat in bloei,
En loom, maar 't is haar of ze zweeft,
Zij heeft de groei van 't moederschap
Reeds uur voor uur beleefd
En telt niet af: zij telt de dagen op.
| |
| |
In ‘Hart van Buskruit’ ontbreekt de ernstige Van Brabant ook niet. Hij is ons daarin minder bekend, maar daarom niet minder bemind, want om zijn diepmenselijke toon, zijn kunstige formulering, zijn wij hem dankbaar, om verzen als:
Ballade van de evacuatie
Kinderen ziet nog eens goed de kleine kamer rond;
Jaagt bitterheid angstvallig uit uw jonge mond,
En weest slechts om de schoonste herinnering begaan,
Want als gij misschien morgen heel alleen zult staan
Moet gij wat meer nog weten dan uw eigennaam.
Hier leefden wij en hier was er voor elk geluk;
Wist gij, mijn kind, dat lamp en tafel, stoel en kruk,
Zo maar ons hart niet lossen bij de eerste ruk,
Maar daar gegroeid staan als een boomstam met zijn vrucht?
Heer, sla 't in gruis, als 't moet, maar hoed ons op de vlucht.
‘Hart van Buskruit’ is alleen te verkrijgen bij de auteur: 290, Zeelaan, Koksijde.
Bij Colibrant te Lier verschenen er verschillende dichtbundels in zakformaat, zeer keurig uitgegeven, uit een sierlijke lettercorps gedrukt, op goed papier. Men kan het deze uitgeverij aanzien dat zij de poëzie en de dichters genegen is en dat zij ook aan de lezer heeft gedacht. In deze reeks zijn verschenen: ‘Recitatief’ van J.-L. De Belder, die verleden jaar de Guido Gezelle-prijs verwierf, ‘Xenia’ van Renaat De Vos, en ‘Interiora’ van dezelfde, ‘Lucifer’ van Pol Le Roy, ‘Achter de Blinden’ van Andries Dhoeve.
De Belder, die met Lode Badts, een bijzonder geslaagde Nederlandse vertaling bracht van Oscar Wilde's ‘Ballad of Reading Goal’ uitgegeven vijftig jaar na Wilde's afsterven en gepubliceerd door ‘De Eenhoorn’ te Lier, kennen wij als een elegisch dichter. Zo toont hij zich weer in ‘Recitatief’.
| |
| |
En intimist:
Nu komt de avond traag de deuren sluiten
De deuren van het licht en van de trage dag.
Dra zullen beiden wij, vermoeid, onz' ogen sluiten
En zwijgen gaat nu ook het heimwee in ons hart.
Terwijl de regen tokkelt op de ruiten
En hier de warme innigheid der lampe brandt
Verzinkt de aarde in het natte duister,
Vergaan het huis, de verten en het land.
De Belder's verwoording is zeer zuiver en eenvoudig, zoals zijn gevoelens zijn en zijn gedichten. Hier spreekt alleen een hart, zoals het hart vroeger ook wel eens heeft gesproken, het brengt niets nieuws, maar het spreekt en daarom alleen reeds moeten wij de dichter dankbaar zijn.
Renaat De Vos is een nieuwkomer van na de tweede wereldoorlog. Een intimist eveneens, in merg en been, plastischer dan De Belder, maar minder lyrisch, minder gedragen, minder verheven. De Vos brengt lente-tonen in zijn muziek, kinderlijke verwondering om het kleinste ding. Heel zijn bundeltje ‘Xenia’, waarvan de meeste verzen hebben behoord tot het manuscript dat destijds bekroond werd door ‘De Gids’, bevat niets dan stemmingspoëzie:
In ‘Interiora’ tracht hij nog plastischer te zijn, maar de verzen van De Vos zijn niets meer dan schetsen, losse krabbels, hier en daar een gaaf deel, hier en daar een gaaf geheel:
mensen, planten en bomen,
| |
| |
Het is of de dichter zich niet bloot wil geven:
ontdaan, altijd zorgeloos
mijn hart heeft ingenomen.
Maar al zijn het dan ook schetsen, een rijk hart komt aan het woord.
Pol Le Roy die vroeger ondermeer ‘De Zalige Roede’, ‘Getuigenissen’, ‘Vuur zingt’ en ‘Modulaties’ publiceerde, wordt in de Colibrantuitgaven vertegenwoordigd door ‘Lucifer’. Laat ik onmiddellijk zeggen dat ik niet de helft heb begrepen. Zijn vers stroomt vooruit, ik zou bijna zeggen stoomt vooruit, met zich meevoerend beelden en beelden, die niet uitgewerkt, die niet opgelost worden in het geheel.
In die verschrikte wolken vloog
de weerschijn van uw aangezicht
nu gij ter nachtzij van 't heelal
de speren wierpt van het rebelse vuur
wijl gij ter dagzij stond te wenen
waar gij verbijsterd en versmart
en van geluk verzwaard om beurt,
waar uitgeleverd vrij en naakt
en 't schitterend en verscheurend vuur
Verstillend echter tot regels als deze, waarvoor men dan niet anders kan dan in bewondering staan:
Nu ben ik oud en reeds met veel
en wisselend wee begaan geweest,
aan vele bronnen heb ik mij
gelaafd met waarheid en met waan,
veel bitters uit mijn eigen hand
gekauwd en schande aan mijzelf
geoogst en uit verval en schuld
veel wijsheid in mijn hart gepuurd:
een harde en strenge wijsheid is 't
die sprookjes en legenden weert
en naakt mij en vereenzaamd stelt
voor 't Zijn in 't onbekend verschiet,...
Wij wachten met groeiende nieuwsgierigheid zijn volgende bundel af.
En dan is daar Andries Dhoeve. Hij is een andere loot van dezelfde boom. Een levensmoede boom, een geknakte boom.
| |
| |
En alles werd gezegd en alles werd geschreven:
de zon is nog de zon, de maan is nog de maan
- ons rest niets meer dan dit: aan deze grond te kleven
gelijk aan 't vijvervlak een lamgevlogen zwaan.
Wij verwonderen ons daar niet over. De tweede wereldoorlog is nog zo lang niet achter de rug en zijn naweeën werken, vernielen nog iedere dag. Begaafde kunstenaars en aspiranten gaan er aan ten gronde wanneer zij in zich de kracht niet vinden of niet gebruiken om uit het leed uit te groeien. Dhoeve heeft vast en zeker grote kwaliteiten maar in zijn bundel ‘Achter de Blinden’ biedt hij ons de negatieven van de poëzie die hij ons kan brengen. Ook die hebben hun betekenis: zij laten ons binnenkijken in een door velen niet vermoede wereld, een wereld van vrees, een wereld van leed, waaraan wij allemaal wel een beetje schuld hebben.
Hier van Dhoeve een vers dat een schoon resultaat mag genoemd worden:
Ik kan U nooit genoeg beminnen,
Ik kan U nooit genoeg belaên
Met zoenen en met zoete zinnen,
Met liedjes uit de malle maan.
O Liefste! Kom, en hoor van binnen
Uw hart hier in het mijne slaan
- Ik kan U nooit genoeg beminnen,
Ik kan U nooit genoeg verstaan...
En moest gij mij derwijze minnen,
Dat al mijn dromen U volstaan,
Dan zou ik altijd herbeginnen
En zou nog dit verdriet bestaan:
Ik kan U nooit genoeg beminnen!
‘Het Antwoord’, door Frans De Wilde. Keur uit eigen dichtwerk 1919-1949, Uitgave Vlaams & Vrank, Antwerpen 1951, waarover Remi De Cnodder het volgende heeft geschreven:
‘De dichtbundel ‘Het Antwoord’ van Frans De Wilde brengt een verzameling gedichten uit vroeger verschenen bundels o.m. uit ‘De vluchtende Schone’ (1930), ‘Dichter en Burgerman’ (1935), ‘Droef Dagboek’ (1937), ‘Het eenzaam Hart’ (1939), ‘In Memoriam’ (1941) en ‘De Verloren Zoon’ (1945), aangevuld met twee cyclussen, ‘Ongebundelde Verzen’ en ‘Korte Kommentaren’.
Deze dichter is hiermede aan zijn elfde publicatie. Zijn plaats in onze dichtkunst is eerder onopvallend, maar zijn oeuvre is er niet minder waarachtig en zuiver om. De titel ‘Dichter en Burgerman’ releveert in feite het innerlijke klimaat van deze poëzie. De Wilde is geen hoog opwiekende dichter, hij is in wezen de burgerman - evenals ook Elsschot de burgerman in onze literatuur is - maar die de realiteit ervaart op een verrassende wijze en die haar haast nuchter en schroomvallig verwoordt en alles transponeert met een eigen charme, met een eigen bekoring.
| |
| |
Frans De Wilde is evenwel geen dichter die niet door het leed, de weemoed en de liefde wordt beheerst. Het zou onwaar zijn dit te schrijven want zijn poëzie is de gelouterde stem van liefde en realiteit.
Deze verzamelbundel ‘Het Antwoord’ biedt enerzijds een beeld van de juiste evolutie van dit dichterschap, anderzijds is het een bewijs van de diepe ader der ontroering die geen opgeblazen taal van node heeft om direkt en aangrijpend te zijn.’
A.K. Rottiers
NOTA VAN DE REDACTIE: Dit overzicht van de poëtische oogst der jongste maanden zou onvolledig zijn indien we hier de nieuwe bundel ‘Slijk der Aarde’ van A.K. Rottiers zelf niet vermeldden. Deze typographisch zeer verzorgde uitgave kwam immers enkele maanden geleden van de pers bij ‘De Sikkel’ te Antwerpen. Zij brengt ons meteen de bevestiging van de zeer ruime mogelijkheden van A.K. Rottiers, die zijn in vrije vesrvorm gegoten poëzie zeer sober en zeer zakelijk weet te houden. In tegenstelling met de meeste jongeren die graag rhetorisch doen, - en vaak zelfs ronkend bombastisch, - is A.K. Rottiers een gans tegenovergestelde richting ingeslagen die eerder aansluit bij de surrealisten. Uit volgend gedicht, - niet het beste uit de bundel, maar o.i. wel een der meest karakteristieke om de vernieuwing bij Rottiers te illustreren, - moge blijken hoe het alleszins merkwaardig talent van deze jonge dichter, reeds tot een rijke ontplooiïng gekomen is:
Misschien is het wel voorbarig om reeds van een nieuwe Paul Van Ostayen te gewagen. Wat er ook van zij, wij zien zeer benieuwd uit naar nieuw werk van A.K. Rottiers, in de hoop dat het de bevestiging zal brengen van de meer dan rijke belofte die ‘Slijk der Aarde’ bevat, zowel naar inhoud als naar vorm.
|
|