| |
| |
| |
De vorming van fictieve patrilineaire verwantschapsgroepen bij de Balega
KUNGWA ntuna wakwidè nté wèikaléla ku mugéli wa lusolo:
Zo gij vaststelt dat gij niemand hebt om u een lavement te zetten dan steekt gij uzelf maar een korrel peper op.
Dit wil zeggen: hebt gij niemand om u te helpen, dan trekt gij maar alleen uw plan, of anders: kies uw eigen weg, zo persoonlijke ondervinding er u toe aanzet.
Het onderwerp waarover wij het zullen hebben is minder abstract dan de titel vermoeden laat. Het gaat er om de ontleding van zekere structurele adaptaties, die een bepalende invloed hebben uitgeoefend op en een regulerende waarde hebben gehad voor de organisatie en de ontwikkeling van de Lèga-gemeenschap. Bijzonderlijk heb ik dit onderwerp uit de honderden mogelijke uitgekozen om er te kunnen op wijzen hoe, bij de beoordeling van primitieve gemeenschappen en cultuur-complexen, niet al te sterke nadruk mag gelegd worden op een enge, rigiede, wel-omschrevene en onontkoombare orde die het leven in die gemeenschap grondig bepalen zou. Het is om die reden ook dat ik hoger Lèga-citaat aanhaalde. Veralgemenende en simplistische uitlatingen als ‘het individu staat helemaal onder het gezag van zijn clan; de clan sluit alle persoonlijke vrijheid, alle individuele keuze, alle privaat-initiatief uit; of: de individuën van de gegeven gemeenschap staan volledig onder de knoet van het patriarchale gezag enz.’, zulke uitlatingen hebben onze kennis omtrent primitieve gemeenschappen vervlakt en alle grondige penetratie ervan besnoeid.
De Balèga - een volk dat meer dan 200.000 zielen telt, leven verspreid in drie Gewesten van de Bukavu-Provincie, nl. de Gewesten Mwenga en Shabunda in het Kivu-Zuid District en het Gewest Pangi in het Maniema District. Omwille van historische, linguistische en culturele criteria past het tot het Lèga-complex zulke groepen te betrekken als: de Babèmbè (Gewest Fizi), de Banyanga en Ba-Kano (Gewest Masisi), de Bavira (Gewest Uvira), de Bainyéndu (Gewest Mwenga) alsook aanzienlijke fragmenten van groepen thans bij de Basongola (Gewest Kindu) ingelijfd. Hoewel minstens drie grote culturele stromingen binnenin het Lèga-complex moeten onderscheiden worden, toch is er een grote homogeneïteit waar te nemen en de meeste instellingen, hoewel niet morphologisch dezelfde, zijn minstens naar hun plaats en hun functie in de cultuur identisch.
| |
| |
Het ligt niet in mijn aard veralgemeningen te maken omtrent instellingen of sociale eenheden - veralgemeningen die, samen met ongecoördineerde vergelijkingen van niet-vergelijkbare dingen, maar al te vaak een discrediet hebben geworpen op de ethnologie. Meer nog, het komt mij voor dat allerbelangrijkste studies te maken zijn omtrent de oneindige, zij het ook soms subtiele, variaties die in de werking en de structuur van een gegeven instelling voorkomen en dat niets lonender is om de ontwikkeling van instellingen na te gaan dan de eindeloos variabele factoren na te sporen die de afwijkingen en de verschuivingen in instellingen hebben teweeg gebracht.
Daarom zal ik u vandaag spreken over een wel-omschreven Lèga-groep, meer bepaald deze van het Gewest Pangi, en in het bijzonder van de Beiagroep.
Moest de tijd het ons toelaten dan zou ik de werking van dezelfde structurele tendenzen als wij heden zullen nagaan, bespreken voor alle verschillende Lèga-groepen, alle bijzonderheden ervan beschrijven, de determinerende factoren en het spel van krachten er voor nagaan, en tenslotte een comparatieve studie er van maken. Want hierin juist ligt een der bijzonderste kenmerken van de wetenschappelijke ethnologie, die ten strengste onderscheiden moet worden van amateurisme: in de veelzijdige ontleding van een gegeven institutie. Hiermede bedoel ik dat wetenschappelijke ethnologie er naar streeft om niet enkel geographisch en cultureel een gegeven studieobjekt nauwkeurig te omschrijven, maar ook om het na te sporen in zijn bijzonderheden en afwijkingen, in de oorzaken die er aan ten grondslag liggen en in de wisselwerking van variabele krachten. Wetenschappelijke ethnologie begeeft zich niet aan de grootdoenerij van goedkope hypothesen of gewaagde interpretaties en zeker is het niet haar eerste bedoeling aan philosophie te doen of naar het opstellen van theoremata of postulaten te streven. Zij beschouwt haar taak als schitterend geslaagd wanneer zij, na grondige analyse in de diepte, geraakt tot het opstellen van in sociale systemen waarneembare regulariteiten, er de verklaringsoorzaken van vindt en de bijzondere adaptaties van instellingen aan particuliere omstandigheden en systemen verantwoorden kan. Wetenschappelijke moderne ethnologie is geen philosophische, noch historische wetenschap; zij werkt essentieel experimenterend hoewel niet statistisch. Bij de studie van een gegeven instelling stelt de ethnoloog zich niet op één gegeven standpunt, doch wel ontleedt hij ze van uit meerdere gezichtspunten, dit wil zeggen van uit het oogpunt van de velerlei subjekten die in mindere of meerdere mate deel nemen in de gegeven instelling. Een systeem van waarden, een systeem van uitwisselingen van goederen mag bv. nooit uitsluitend ontleed worden vanuit het standpunt van een mannelijk subjekt, doch eveneens vanuit de gezichtshoek van een vrouw (gehuwde en ongehuwde vrouw), van een kind en van een ouderling, van een hoofdman of dignitaris als van een gewone enkeling, van een groep als van een individu. Enkel aldus is het dat wij de juiste draagwijdte, het juiste karakter van een cultuurelement zullen kunnen bevroeden. Is het bv. niet merkwaardig dat de Balèga in vitale omstandigheden van de levens-cyclus van een individu, 7
| |
[pagina t.o. 136]
[p. t.o. 136] | |
BRUGGE DIE SCONE
Heilig-Bloedspel (Apotheose)
Cliché: Dienst voor Toerisme - Brugge
| |
[pagina t.o. 137]
[p. t.o. 137] | |
BRUGGE DIE SCONE
Groene Rei
Begijnhof
Cliché: Dienst voor Toerisme - Brugge
| |
| |
groepen moederlijke omen onderscheiden wanneer het gaat om een man, enkel 5 groepen wanneer het een gehuwde vrouw betreft en niet meer dan drie groepen moederlijke omen erkennen voor een ongehuwde vrouw? Bloedschande anderzijds kan veroorloofd zijn en zelfs opgelegd binnenin een dynastische groep, doch blootstaan aan de allerstrengste sancties binnenin groepen van gewone enkelingen. Een kind zal vrije toegang krijgen tot geheime mannen-initiaties, waar een volwassene indringer zich aan een gevoelige wedervergelding zou onderwerpen, enz.
Doch laten wij alle verdere beschouwingen daar en keren wij terug tot het vooropgestelde onderwerp: De vorming van fictieve patrilineaire verwantschapsgroepen bij de Balèga.
Het systeem van afstamming volgt bij de Balèga unilaterale princiepen, dit is de afstamming wordt gerekend, in dit geval, in de vaderlijke lijn. Het lidmaatschap van een bepaalde verwantschapsgroep wordt aldus bepaald door een afstamming die enkel mannen erkent als verbindende schakels. Twee individuën behoren aldus tot een zelfde verwantschapsgroep omdat ze tot eenzelfde mannelijke voorzaat opklimmen langs convergerende, collaterale of parallele rijen van mannen. Een dergelijk stelsel noemen wij een systeem van patrilineaire of agnatische afstamming. Dit moet ten stelligste onderscheiden worden van een patriarchaal systeem. Patrilineair wijst enkel op de speciale manier van verwantschapsbepaling, terwijl patriarchaal essentieel op een bijzondere gezagsregeling duidt. De term patriarchaal behoort tot die groep van veel gebruikte, doch tevens misbruikte en verkeerd geïnterpreteerde concepten die verantwoordelijk zijn voor veel gestichte verwarring. Patriarchale systemen zijn zulke waar alle regelingen onderworpen zouden zijn aan het vaderlijk gezag, de patria auctoritas van de Romeinen. Doch zulke systemen zijn uiterst weinig bekend. Een der classieke voorbeelden van patriarchale systemen bv., dat der Teutonen, mist voldoende historische bewijsgronden om aanvaardbaar te zijn, in zulkdanige mate dat sommige specialisten hebben beweerd dat het Teutonisch systeem even goed matriarchaal zou kunnen zijn geweest. In het merendeel van de bekende Afrikaanse regelingen bezit de vader geenszins alle gezag noch kracht van beschikken. Doch wel stellen wij er een pluraliteit van krachten en machten vast, die controle over elkander uitoefenen en alle buitensporigheid van een streng beperkt gezag kanaliseren. Binnen de patrilineaire groep kunnen grootvaders, kleine vaders of oudere broeders een even hoog gezag uitoefenen en deelgenoten zijn aan even veel ontzag en eerbied als een vader en in talloze situaties zien wij het conflict tussen de tegengestelde tendenzen van die verschillende machten tot uiting komen. Meer nog, het gezag is niet enkel tot leden van die groep beperkt in een massa afrikaanse culturen, doch komt ook van buiten. De mannelijke afstammelingen van aanverwante groepen, vooral moederlijke omen of zusterlijke neven oefenen zeer sterke contrôle uit op de autoriteiten van de patrilineaire groep en talloos zijn de voorbeelden waar hun gezag sterker werkt. Bij de dood van een man of een uitgehuwde vrouw wordt, bij de Balèga, zijn of haar patrilineaire verwantschapsgroep | |
| |
(uitgebreide familie of afstammingsgroep met kleinste spanne) collectief en solidair verantwoordelijk gesteld door zijn of hare moederlijke omen voor het verlies van werkkracht. De patrilineaire groep moet dan overgaan tot de uitwisseling van een aanzienlijk getal goederen ten bate van die moederlijke omen, wil hij de goede betrekkingen met hen onderhouden en hen niet tot gewapende wedervergelding drijven. Verder kan een man zich bv. nooit in een oorlog begeven zonder de toestemming van die moederlijke omen, op wie hij ten andere in alle lastige levensomstandigheden rekenen mag.
De verwantschapsgroepen (clans, sub-clans, afstammingsgroepen gaande van grootste tot kleinste spanne, uitgebreide families, samengestelde en elementaire families) bij de Balèga zijn dus patrilineair gevormd en opgebouwd. Elk individu is met een ander van zijn groep genealogisch verbonden of verbonden gedacht bij middel van rijen mannelijke voorzaten. Men bemerkt dadelijk de tweevoudige speling: verbonden of verbonden gedacht. Wij zullen het dadelijk hebben over dit hoofdthema. Doch laat mij vooreerst nog een paar punten aanstippen.
Denken wij niet dat in een patrilineair systeem het hele complex van sociale activiteiten, van rechten en plichten, van voorschriften en vrijheden, van verwantschapsbetrekkingen, kortom denken wij niet dat het hele sociale mechanisme dat ordelijk leven in een gegeven gemeenschap mogelijk maakt en groter solidariteitsgroepen in het leven houdt, enkel werken zou binnen de grenzen van deze patrilineaire verwantschapsgroepen. Deze complexen, dit mechanisme werken veeleer binnenin een veranderlijke serie van naar oorsprong en struktuur zeer verschillende groepen. Met andere woorden, een patrilineaire groep is noch de uitsluitende, noch de altijd-dominerende groep bij de regeling van een massa socio-politieke of andere activiteiten die zich in een cultuur als die der Balèga voltrekken. Dit wil zeggen dat effectieve verwantschap en een aanvaard systeem van unilaterale afstamming geenszins identisch zijn. Bijzondere rechten op uitwisselingen van goederen bestaan dikwijls binnen de gelocalizeerde groepen, die geenszins uniform en homogeen zijn of uitsluitend gegrond zijn op de patrilineaire verwantschapsgroepen. Bij de meeste uitwisselingen van goederen zijn altijd verscheidene groepen, andere dan de patrilineaire, betrokken, bv. (zie diagram):
I. de broeders of hun mannelijke afstammelingen van mijn moeder.
II. de mannelijke afstammelingen van de broeders van moeders moeder.
III. de mannelijke afstammelingen van de broeders van moeders moeders moeder.
IV. de mannelijke afstammelingen van de broeders van vaders moeder.
V. de mannelijke afstammelingen van de broeders van vaders vaders moeder.
VI. de mannelijke afstammelingen van de broeders van vaders moeders moeder.
VII. de mannelijke afstammelingen van de broeders van moeders vaders moeder.
| |
| |
| |
| |
VIII. de zonen en hun mannelijke afstammelingen van mijn zuster, van vaders zusters, van grootvaders en overgrootvaders zusters.
IX. de broeders en hun mannelijke afstammelingen van mijn vrouwen.
X. de mannelijke afstammelingen van een vrouw die oudere of jongere zuster was van mijn moeder (buninabo).
Verder bestaat er onder de verscheidene segmenten van een verwantschapsgroep een structurele hiërarchie die in elke situatie de schaal van collectieve rechten bepaalt.
De patrilineaire tendenzen gegeven zijnde kunnen wij ons nu afvragen hoe een verwantschapsgroep er naar zijn innerlijke structuur bij de Balèga uitziet. Met dit probleem hangt nauw samen volgende vraag: bestaat er in een systeem waar een individu bij geboorte tot een gegeven patrilineaire groep behoort, waar het aldus verplicht is zich te onderwerpen aan een reeks regelingen opgebouwd naar een systeem van verwantschap op grote schaal, bestaat er in zulke systemen een mechanisme dat hem toelaat, bij gebeurlijk conflict, de patrilineaire band te verbreken, een nieuwe verwantschapsgroep te kiezen? Met andere woorden kunnen een individu of een groep individuën zich in een andere verwantschapsgroep laten opslorpen, waarvan zij bij middel van een structurele en conventionele adaptatie volwaardige leden zullen worden? Het antwoord is ja! Het schijnt klaar gegeven te zijn in zulke culturen, zoals die der Bashi, Bafulero of Banyéndu, waar de residentiële eenheden niet de lijnen volgen van de segmentatie van verwantschapsgroepen, doch waar individuën of families zich gaan vestigen bij andere waarmede zij niet verbonden zijn door een unilaterale band, maar waarmede zij zich verenigd voelden omwille van een bloedpakt, van een gemeenschappelijk statuut of functie, van een oude aanverwantschap, enz. Deze vrije beschikkingsmogelijkheden schijnen ook duidelijk in een geval als dat der Banyanga waar uitdrukkelijk tot een mwami bij zijn intronisatie gezegd wordt: Angisombo bea mbu hari babè na nti babè, kies niet uw mensen, zeggend er zijn er die de uwen zijn en die niet de uwen zijn.
De toestand schijnt enkel ogenschijnlijk duisterder in een geval zoals dat der Balèga of Babèmbè, waar gelocaliseerde groepen voor een goed deel verwantschapsgroepen weerspiegelen en een massa sociale activiteiten in functie zijn van de locale patrilineaire groep.
De Balèga zelf onderscheiden de leden van een patrilineaire groep in twee categorieën:
a) de categorie van de tuménéméné, de ware leden door lijnrechte bloedband van de gegeven verwantschapsgroep, die de onvervangbare bana ba késé, kinderen van het land, vormen.
b) de categorie van de beidandè: de individuën of groepen die niet tot de lijnrechte en zuivere afstamming behoren, doch erin opgeslorpt werden, ermede vereenzelvigd en versmolten werden, er een onscheidbare eenheid zijn mede gaan vormen.
Het vraagt veel tijd, veel geduld, veel methode en meer nog, veel ver- | |
| |
trouwen vanwege de informateurs om de ware oorspronkelijke structuur van een Lèga clan te achterhalen. Deze structuur is dan de volgende:
a) een patrilineaire kern, van individuën die door een systeem van afstamming in de vaderlijke lijn verbonden zijn: de tuménéméné.
b) een aanzienlijke massa van geïncorporeerde, kleinere of grotere segmenten, gekristaliseerd rond de kern van echte agnaten en vereenzelvigd naar rol en statuut met hem: de beidandè.
Tuméneméné en beidandè samen vormen de ware clan-gemeenschap. Dit gaat zo ver dat een clan zonder ingelijfde beidandè groepen niet meer als volledig en normaal wordt beschouwd door de Balèga: Een clan, zeggen zij, vier haarden en de kidandè, of: de kidandè is de nier van de clan.
De wijze waarop, de omstandigheden waarin, groepen zich als beidandè laten inlijven of worden ingeschakeld, zijn zeer verschillend en onderhevig aan het spel van meerdere factoren. Stippen wij vooreerst aan welke soorten van personen vooral worden ingelijfd:
1) De afstammelingen van bakobè, van personen dus die door oorlogsexpedities lijfeigenen geworden waren van een of andere groep of van een of andere aanzienlijke patriarch. Langzaam zijn zulke personen vereenzelvigd geraakt met de patrilineaire kern die ze opslorpte. Nooit zijn ze als afzonderlijke groepen, met inferieur statuut, gaan voortleven. Dit hangt nauw samen met de politieke structuur van de Balèga. Echte politieke hoofden van een grote en sterk gecentraliseerde staat hebben zij nooit gekend. Hun samenleving was, gewoonterechtelijk, sterk gesegmenteerd en politiek gezag was enkel rudimentair ontwikkeld. Het bestond enkel in functie van het verwantschapssysteem en was beperkt tot een smalle afstammingsgroep met kleinste spanne. Slaven werden aldus het bezit niet van een hoofdman of van een dynastische groep, maar van een kleine verwantschapsgroep, die door inlijving van vreemde elementen zich trachtte te bestendigen.
2) Werden zeer veel opgeslorpt zusterlijke neven of hun mannelijke afstammelingen, die wegens conflict hun patrilineaire groep spontaan hadden verlaten om zich bij hun moederlijke omen te vestigen. Ik moet hier in het kort uitweiden over wat de Balèga bedoelen met moederlijke omen, beter gezegd met bamwizio, wat letterlijk ‘mannelijke moeders’ betekent. Met bamwizio bedoelen zij niet enkel moeders broeders, moeders half-broeders of moeders geclassificeerde broeders, maar ook hunne mannelijke nazaten, dit is: hun zonen, kleinzonen, achterkleinzonen enz. tot zes en meer generaties diep. Dit wil zeggen dat het concept moederlijke omen bij de Balèga nooit eindigt en dat door een structurele fictie en een sociologische conventie de hele groep van mannelijke verwanten van moeder als een eenheid, als een uniforme en homogene groep van aanverwanten wordt aangezien. Daarenboven worden niet enkel al deze agnaten van moeder als bamwizio erkend, maar ook alle agnaten van moeders moeder, van moeders moeders moeder, van moeders vaders moeder, van vaders moeder, van vaders vaders moeder en van vaders moeders moeder.
| |
| |
Een groep individuën die geclassificeerde zusterlijke neven zijn van een dier zeven soorten bamwizio kunnen zich in het dorp van om het even welke categorie moederlijke omen gaan vestigen. Het tegenovergestelde is ook waar waarbij zulke moederlijke omen zich gaan vestigen bij zusterlijke neven.
3) Zijn vaak geassimileerd geworden de afstammelingen van arme individuën die het dorp hadden gezocht van een machtig nènèkésé, heer van land.
4) Of de afstammelingen van mannen die hun uitgehuwde zuster waren gevolgd.
5) De nazaten van mannen die het dorp van hun sociologisch vader (pater) verlieten om verblijf te kiezen in dat van hun biologisch vader (genitor). Sociologisch en biologisch vaderschap moeten in primitieve culturen immer onderkend worden. In het leviraatstelsel, het stelsel waarin broeders elkanders vrouwen erven, kan een gegeven individu kinders krijgen bij een vrouw met wie hijzelf er nooit voortbracht, maar met wie zijn jongere broeder er in zijn naam en na zijn dood blijft voortbrengen. Het niet-onderscheiden van de begrippen pater-genitor kan leiden tot valse noties omtrent opgelegde bloedschande in dynastische groepen. Bij de Banyanga moet een mwamihoofdman twee zusters (dochters van zijn vader of vaders broeder) en twee kinderen (dochters van zijn oudere of jongere broeders) als vrouwen nemen. Met sommigen dezer kinders en zusters bestaat er een ware bloedband, zodat er ten rechte van bloedschande sprake kan zijn; met anderen echter is de band enkel sociologisch, daar de vrouw in kwestie door een vreemdeling in naam van de regerende mwami werd voortgebracht. In dat geval kan er geen sprake zijn van ware bloedschande of van ‘in-breeding’. Bemerken wij echter dat, in tegenstelling met onze concepties, voor de Banyanga bloedschande met een sociologische zuster even sterk, zo niet sterker, is als incestueuse betrekkingen met een biologische zuster.
6) Zijn ingelijfd geworden de nazaten van mannen die zich vestigen bij een broeder, kind van eenzelfde moeder maar van een ander vader.
7) Of afstammelingen van mannen die zich gingen neerzetten bij de zonen van een oudere of jongere zuster van hun moeder.
8) Of de nazaten van mannen die zich samen vestigen na het sluiten van een bloedpakt.
9) Kinderen uit overspel van een dochter van de patrilineaire groep geboren en byalubunga genoemd.
10) Bij sommige Balèga groepen moest een vrouw vooraleer uitgehuwd te worden eerst een of twee kinderen voortbrengen in het dorp van haar vader door een betrekking die niet als overspel werd beschouwd. Die kinderen werden altijd met de kern van agnaten geïdentifieerd.
Structureel gesproken stellen wij vast dat de kidandè-groep op het niveau wordt geplaatst van het segment dat hem inlijfde. Was dit segment bv. een subclan, dan zal de ingeschakelde groep ook in de genealogische opbouw als | |
| |
een sub-clan worden gerekend. Ook wordt meestal de vrouwelijke verbindende verwant weggelaten en vervangen:
hetzij men een zoon in haar plaats stelt;
hetzij men de stichter van het segment dat de kidandè opslorpt een fictieve vrouw toekent die moeder zou zijn geweest van de voorvader van de ingelijfde groep. Gewoonlijk worden deze beidandè dan gelijkgesteld met jongste broeders.
Hoewel de aldus opgeslorpte groepen in velerlei opzichten het statuut gaan genieten van de opslorpende agnatische kern, dit wil zeggen alhoewel theoretisch hun rechten en privilegiën dezelfde gaan zijn, toch zijn er zekere bijzonderheden die aan de observatie van de aandachtige vorser niet ontgaan kunnen.
Het gaat niet om in deze bijdrage aan geappliceerde ethnologie te gaan doen of om de resultaten van onze nasporingen te toetsen aan administratieve regelingen, toch kan ik hier laten opmerken dat vele interne politieke conflicten en opposities die levend zijn binnenin de Hoofdijen en de Sectors het rechtstreeks gevolg zijn van het niet-erkennen of, beter, van het nietkennen, van het onderscheid tussen echte en fictieve patrilineaire verwantschapsgroepen. Individuën behorend tot een kidandè-groep zijn aldus bekleed geraakt met aanzienlijke politieke functies van sector-hoofd of notabele. Gewoonterechtelijk raakt zulk een individu enkel tot beperkte politieke functies binnenin zijn eigen kidandè-groep, waar hij volledig in zijn rechten werd erkend en bevestigd. Doch door centraliserende administratieve tendenzen is hij vaak komen te staan boven de ‘echte kinderen van het land’, wat altijd zwak politiek gezag en eindeloze conflicten teweegbracht. Het zijn deze opposities die de ethnoloog vaak toelaten in het wezen en de ware oorsprong van de verscheidene verwantschapsgroepen door te dringen.
Ten tweede zal de ethnoloog dikwijls een onevenwichtigheid vaststellen bij de aanwending van de classificerende verwantschapstermen. Elk primitief systeem bezit een 25-tal dusdanige termen om alle mogelijke verwanten van gelijk welk segment aan te duiden. Aldus worden zeer verschillende verwanten naar een conventionele doch strikt vastgelegde methode in categorieën gegroepeerd van bv. kleine vaders, zusters, kleine moeders enz. Eén der criteria voor het vastleggen van deze categorieën is de stratificatie van generaties die binnen een gegeven segment optreedt. Waar een informateur zijn terminologische verwantschapsbetrekking met een lid van een geassimileerde kidandè-groep aanduidt, zal hij meestal geneigd zijn het criterium der generaties buiten beschouwing te laten en hem te vereenzelvigen met een jongere broeder daar waar de genealogie en de vergelijking der geneiaties hem als een kleine vader aantoont.
3) Het geslotene bwamé-genootschap beheerst alle uitingen van de Lègagemeenschap, het vormt er een echte superstructuur. Dit gezelschap bezit in elke clan of sub-clan een aantal initiatie-objecten die in naam van de hele groep telkens om beurt bewaard worden door het individu dat in de groep | |
| |
het laatste was om tot de graad waartoe die objecten behoren ingewijd te worden. Het aantal manden die zulke objecten bevatten en de repartitie ervan binnenin de segmenten van de clan zijn uiterst wel bepaald. Een kidandè-groep zal zelden of nooit zulk een mand bezitten maar ze delen met de patrilineaire kern waardoor hij werd ingelijfd.
4) Zulk een kidandè-groep bezit nooit oorspronkelijk het recht om het mes van de miereneter (manis gigantea) te bewaren. De miereneter is hét gesacreerde dier bij uitstek van de Balèga en het zeer gegeerde voorrecht het mes van de miereneter te bezitten behelst o.a. het recht om dat dier in zijn eigen dorp te villen en te verdelen onder de talloze seniores die er moeten van eten. In sommige streken van Balèga kan een kidandè-groep dat recht echter kopen, doch ook in dat geval zijn er talrijke mogelijkheden om te weten of het recht oorspronkelijk is dan wel verworven door koop.
5) Wat tenslotte de uiterlijke wederzijdse gedragingen tussen leden van een kidandè-groep en de ware kinderen van het land betreft, enkel door een langdurig en intens contact met de autochtoon zal de ethnoloog zekere treffende particulariteiten kunnen waarnemen, waarvoor hij door fijnzinnig uitvragen de verklaring zal vinden. Ik was aldus getroffen geworden door de wederzijdse verhouding die bestond tussen twee aanzienlijke personaliteiten Nzogu en Lusolo, van de Banayambio-afstammingsgroep. Hoewel beiden even knappe sprekers en kenners van de tradities, hoewel beiden ook ingewijd tot dezelfde hoogste graad van het geslotene bwamé-genootschap was het mij opgevallen hoe bij alle uiteenzettingen Nzogu telkens weer het woord nam voor Lusolo. Bij eerste zicht scheen mij dit een anomalie, daar Lusolo de oudere broeder was van Nzogu en de eerbied en het ontzag voor een oudere broeder bij de Balèga tot in de fijnste uitingen der etiquette gehandhaafd worden. Een intiem gesprek met beide individuën, en enkele contrôle-gesprekken met andere die in hun onmiddellijke omgeving verkeerden, bracht aan het licht dat Lusolo een kidandè was en Nzogu het ware kind van het land, en dat Lusolo aldus nooit oorlof had om het woord te nemen voor Nzogu. De overgrootvader van Lusolo immers was indertijd tijdens een oorlogsexpeditie lijfeigene geworden van de overgrootvader van Nzogu. Om verder te wijzen op de veelvuldigheid der aspecten die in alle primitieve situaties aanwezig zijn kan ik in dit verband nog verdere bemerkingen maken. Lusolo is niet enkel een kidandè tegenover Nzogu, maar daarbij is hij ook nog zijn zusterlijke neef, aangezien zijn overgrootvader de zuster van de overgrootvader van Nzogu had verleid en er de grootvader van Lusolo had mede voortgebracht.
Om te besluiten, de verhouding tussen die beide individuën heeft een viervoudig aspect:
Lusolo is, naar oorsprong, een kidandè van Nzogu.
Lusolo is, naar geboorte, een zusterlijke neef van Nzogu.
Lusolo is, naar de orde van chronologische geboorten, de oudere broeder van Nzogu.
| |
[pagina t.o. 144]
[p. t.o. 144] | |
BRUGGE DIE SCONE
Memlinc - Maerten van Nieuwenhove.
Cliché: Dienst voor Toerisme - Brugge
| |
[pagina t.o. 145]
[p. t.o. 145] | |
BRUGGE DIE SCONE
Memlinc - Madonna.
Cliché: Dienst voor Toerisme - Brugge
| |
| |
Lusolo is, naar zijn plaats in het bwamé-gezelschap, geïnitiëerd geworden vóór Nzogu.
Onder dit complex van tegengestelde verhoudingen, is conflict tussen beiden getemperd door het feit dat een hogere gezagssfeer algemeen toegekend wordt aan het kind van het land dan aan de geassimileerde. Het is ook getemperd door het feit dat beiden even rijk zijn en senior van een even machtig segment, en dat zij zich elk onder de administratieve regelingen een capitaschap toegewezen zagen.
Vragen wij ons tenslotte af, waarom Balèga patrilineaire segmenten zo gretig kidandé-groepen opslorpten, dan ligt het antwoord voor de hand. Gewoonterechtelijk streefde elk segment van een clan er naar om zoveel mogelijk autonoom te geraken en om door splitsing zoveel mogelijk alle voorrechten en verplichtingen van intense solidariteit binnen hun segment te monopoliseren.
Het verwerven van autonomie werd vooral bewerkstelligd door een vermeerderen van de numerieke sterkte van de leden van de groep, wat automatisch grotere rijkdom teweegbracht en een groter mogelijkheid om zich als een afzonderlijke, geslotene groep te bevestigen en te handhaven. De opslorping van vreemde elementen bracht dikwijls de gewenste sterkte mede. Zelden was die assimilatie een gevaar voor de innerlijke samenhang van het segment, want:
- ten eerste, werd, zoals wij zagen, de kidandè-groep grotendeels vereenzelvigd met de patrilineaire nucleus, hoewel zekere interne mechanismen van gedragingsregelen, van etiquette, van structurele aanpassingen ervoor zorgden dat die patrilineaire nucleus zijn primauteit kon behouden.
- ten tweede, voelde een kidandè-groep zich, in de oude structuur, weinig geneigd tot verregaande oppositie tegenover de patrilineaire nucleus. Afgezonderd van hun oorspronkelijke verwantschapsgroep, gevestigd binnenin het gebied van vreemden, hadden de beidande er alle belang bij, om hun bestendigheid in het vreemde segment dat hen opgeslorpt had te verzekeren door loyale solidariteit en harmonieus samenleven.
Opene, flagrante opposities - vooral politieke - zijn enkel recent ontstaan omwille van de grotere vrijheden, de grote verlokkingen ook en vooral ter oorzake van de centraliserende tendenzen door het blanke bewind geschapen. Het is aldus ook dat, omwille van een mogelijke verhoogde uitbuiting van de politieke situatie, een nieuwe tendenz in de structuur van de patrilineaire groepen is ontstaan: een tendenz nl. tot eliminatie. Doch daarover gaat het niet meer in deze bijdrage.
D. Biebuyck
|
|