Dicht en proza
I Verzameld Werk van Paul Van Ostayen
DE poëzie-oogst is dit jaar bijzonder overvloedig. Oudere en jongere dichters hebben hun nieuwste werk laten drukken en uitgeven en de recensent weet werkelijk niet goed waar eerst beginnen. De zogenaamde experimentele poëzie is de meest opvallende, zij is in elk geval nieuw en dus geeft ze kans tot controversies, die niet uit de lucht zijn. Met deze introductie van de zgn. experimentele poëzie in onze Vlaamse letteren valt samen de publicatie door ‘De Sikkel’ te Antwerpen en ‘Daamen’ en ‘van Oorschot’ in Nederland, van het ‘Verzameld Werk van Paul Van Ostayen’, de grote miskende. Hij de grote stadsdichter, de zogenaamde poseur, die wist dat hij miskend werd en daardoor wellicht handelde zoals hij gehandeld heeft: vanuit de hoogte. ‘Men kan zich licht indenken, schrijft Gaston Burssens in ‘Paul Van Ostayen’, een keur van opstellen door Jozef Muls, E. Du Perron, Jan Engelman, M. Nijhoff, M. Gilliams, G. Burssens en J.J. Klant, en door voornoemde uitgevers op de markt gebracht, hoe hij stond tegenover bv. het kunstmatige omhoogtillen van de Vlaamse dichteres Alice Nahon, die men met letterkundige prijzen overlaadde, minder om haar literair aan te moedigen heeft men later beweerd, dan om haar physisch te helpen (maar dan toch onder de camouflage van literaire aanmoediging) terwijl men hem, de ‘star’ immers van het Vlaamse, ja van het algemeen Nederlandse literaire gezelschap, niet kende en niet wilde kennen, niet begreep en niet wilde begrijpen, en men hem liet ten onder gaan aan juist die ziekte waaraan Alice Nahon haar tijdelijk succes te danken had. Men kent verder nog de gevallen Wies Moens en Marnix Gijsen, de twee andere succesnummers van de literaire variété, met Alice Nahon de trits, welke zich onderling de lauweren bleef verdelen, die Van Ostayen stoffelijk en moreel toekwamen.’
Het is een bemoedigend teken dat van verschillende zijde; zowel van de dichters als van de professoren als van de uitgevers, de grove vergissing wordt ingezien, welke begaan is geworden, met deze rasechte dichter en rasechte sinjoor, om zijn experimenterend expressionisme als onbelangrijk aan de dijk te zetten en hem alleen als de dichter van ‘Melopee’ en ‘Marc groet 's morgens de dingen’ aan te houden. De uitgave waarvan de eerste twee delen reeds voor ons liggen is een bijzonder blijde gebeurtenis op onze