Wanneer wij het ambachtelijk aandeel van deze auto-didact gaan naspeuren, dan mag het onderstreept worden dat de eerste aanduidingen van zijn broeder Casimir over het métier, wel de technische basis hebben gelegd. Een sterke vriendschap van 1934 af met de kunstenaar Marten Melsen, waarvan hij verschillende doeken in zijn verzameling had, heeft eveneens beslist gunstige reacties uitgelokt. Ondanks af en toe opduikende gebreken in de loop van zijn evolutie, schijnt de gehele geaardheid van Heymans, door die oprechte liefde voor verf en doek, zich in zulk een eigen en soepel groeiproces te hebben voltrokken, dat men de grens tussen de leerschool, in casu beide voornoemde kunstenaars en anderzijds de bijeengebrachte verzameling, niet zeer duidelijk aantonen kan. Heymans is nu eenmaal een natuur die door eigen sappen groeit en bloeit.
Karel Heymans als kunstschilder is stellig geen alledaags feit. Men kan onmiddellijk treffende voorbeelden aanhalen waar roeping en aanleg in eerste instantie erkend moeten worden. De douanier Rousseau of de Franse wijnhandelaar André Bauchant en meerdere anderen kan men citeren.
Spontaneïteit en ongekunsteldheid blijven eigenschappen die tot de meest direkte constanten van Heymans activiteit kunnen gerekend worden. In elk werk is het de sprankelende dialoog van de schilder en het picturale van het onderwerp.
Zijn vriendschap met de ‘olijke’ Marten Melsen, wijzen reeds op de belangstelling van de schilder. Ook bij Heymans ligt het zwaartepunt van zijn inspiratie in het grote naamloze gevoel, in het samentreffen van de massa. Afwisselend, naargelang de voorliefde van het ogenblik, exploreert hij op de Antwerpse markten, de dorpse kermissen, de volksspelen, de processies, taptoe's, de ommegangen, de achterbuurten, de haven, verwijlt hij bij de mensen aan de arbeid of speurt in het stadsgewoel of ziet de straten met hun mozaïek van verweerde gevels.
Van Heymans moet men geen diepzinnig vertoog over de problemen van de kunst verwachten, maar in het pittig spel van kleur, lijn en beweging zal men de essentie van zijn visie erkennen. Deze schilder moet kunnen wroeten in de verf. Hij moet de waarde van een toon met een nerveuse en krachtige toets raak kunnen aanbrengen.
Hij heeft stellig heel wat leergeld moeten betalen tijdens zijn ontwikkeling. Namen als deze van Marten Melsen en Leo Bervoets komen wel eens op de lippen van hem die zijn eerste schilderijen ziet. Het volstaat dat men na de neo-impressionistische werkwijze van zijn vroegste doeken te hebben vastgesteld, thans in de loutere kleurenkracht en het sterk picturaal dynamisme voldoende elementen vindt die het ‘peinturisme’ van Karel Heymans als gaaf en sterk doen voorkomen. De transfiguratie van het objekt gefilterd door een persoonlijke visie en met een kloeke toets op het doek geprojekteerd, wijzen op het constructieve van Heymans' factuur.
Zeldzaam komt het voor dat deze schilder exposeert en dan zal hij het doen in groepsverband, maar steeds wordt zijn productie bij de besten onder-