| |
| |
| |
Oponthoud te Tripoli
VOOR het venster van haar kamer in het fijne flatgebouw, waar de familie van Hoorn een paar jaren na de oorlog haar intrek heeft genomen, zit Liliane in een leunstoel. Vaag hoort ze het toeteren der auto's en het belgerinkel van de buurttrams, die met korte tussenpozen onder haar raam voorbijrijden.
Eenmaal komt haar tengere lichaam in de zetel overeind wanneer ze hoog in de lucht het zwakke gebrom van vliegtuigmotoren hoort. Haar droefgeestig en doorgaans uitdrukkingsloos gezicht is opeens gespannen van aandacht. Doch onmiddellijk laat ze zich weer achterover zakken in de veelkleurige bergère.
Ze heeft haar ogen gesloten en haar bleek, haast doorschijnend gelaat heeft in de vroege schemering veel gelijkenis met een dodenmasker dat fel contrasteert met het gitzwarte haar dat in brede golvingen over haar schouders afhangt. Zoals ze daar bewegingsloos en droomverloren ligt, zou men kunnen denken dat ze een teringlijdster is die gelaten op de dood wacht, niet zonder enige ironie gekleed in het hoopvolle groen van een fleurig zomerjurkje met halve mouwen. Doch zij die haar sedert jaren kennen weten beter.
De drieëntwintigjarige Liliane heeft altijd een teruggetrokken leven geleid, vooral sinds haar moeder stierf; ze was op dat ogenblik in haar eerste trimester op de kostschool. Een ongehuwde zuster van vader heeft sindsdien voor haar gezorgd. Doch, zoals de meeste vrouwen, die zelf nooit kinderen hebben gehad, begrijpt tante haar niet. Zoals vader is ze nogal oppervlakkig van aard.
De nonnen op de kostschool hebben haar evenmin begrepen; ook de eerwaarde aalmoezenier niet, die wekelijks de biecht kwam horen in de stemmige kapel, waar steeds zo'n vertrouwde schemering hing die haast een sfeer van huiselijkheid schiep. De révérende mère supérieure had haar eens bits verweten een droomster te zijn, die haar ingeboren luiheid en haar gebrek aan wilskracht verborg in een ziekelijk smartgevoel over een overigens zeer pijnlijk en respectabel verlies waar ze zich echter moest overheen zetten. Ze herinnert zich die scène nog zeer goed alsof het pas gisteren was geweest. Ze was losgebarsten in een hartstochtelijk snikken en haar tenger figuurtje schokte zo krampachtig door mekaar dat de supérieure verschrikt van achter haar bureel was rechtgesprongen en haar armen rond het meisje sloeg met een haast moederlijke tederheid. Op de herhaalde uitnodiging der zuster had ze op het punt gestaan haar te vertellen over haar eenzaamheid en het gevoel van bestendige verlatenheid | |
| |
dat haar op onbewaakte ogenblikken soms zó erg overviel dat ze naar de dood verlangde. Doch diep in haar binnenste was er iets dat haar weerhield zich tegenover deze non bloot te geven. Nooit zou ze tot de kern kunnen doordringen - en wat kon ze derhalve vertellen dat voor de zuster een aanvaardbare uitleg zou zijn voor haar verdriet en haar angst? Ze rook plots de muffe geur, die uit de zwarte nonnenrokken opsteeg, ze voelde de stijfgesteven witte bef tegen haar wang en opkijkend in het kleurloze, bijna mannelijke gezicht der overste met de dikke zinnelijke lippen waarboven stekelige haartjes priemden voelde ze een bijna physische afkeer voor deze vrouw die nooit zou kunnen beseffen wat in haar omging. De révérende mère had waarschijnlijk haar onwillekeurige geste bemerkt, want haar omarming verslapte en haar moederlijke toon ging over in strenge vermaningen.
Enkele maanden nadien - dit is drie jaar geleden - heeft Liliane de kostschool verlaten. Ze woonden in die tijd nog op de buiten, echter niet ver van de stad. Elke morgen bezocht ze de kleine, bouwvallige parochiekerk waar een oude priester voor zijn zeldzame parochianen de heilige geheimen vierde. Aan dat vroege kerkbezoek ging steeds een vlugge groet aan moeders graf gepaard. Op een koude Decemberdag, einde 1948, verhuisden ze naar de stad waar vader een flat huurde dat door tante geheel werd ingericht, zonder dat ook maar eenmaal naar Liliane's advies werd gevraagd. In haar slaapkamer had ze alle herinneringen aan moeder bijeengebracht en daar sleet ze het grootste gedeelte van de dag.
Af en toe neemt vader haar mee als hij op bezoek gaat bij vrienden, meestal ambtenaren van het Ministerie van Financiën waar hij directeur is. Dezelfde vrienden komen ook bij hen aan huis. Een jaar geleden had ze op die manier kennis gemaakt met Steven Petersen, wiens vader op het Ministerie van Koloniën werkzaam is als hoofdvertaler.
Naar Steven gaan haar gedachten hedenavond, naar Steven die gister, Woensdagmiddag, vertrokken is. Toen ze daareven verweg het vliegtuig hoorde, herleefde ze opnieuw de afscheidsscène op het vliegveld te Melsbroek waar ze de D.C.4 voor Leopoldstad zag opstijgen...
Toen vader, op een avond in September van vorig jaar thuis was gekomen, kwam hij, tegen zijn gewoonte in, op haar kamer zodat ze bijna verschrikt uit haar lectuur opsprong in de mening dat er iets gebeurd was. Hij scheen een ogenblik te genieten van haar verbazing, naderde haar en streelde even vaderlijk langs haar kin.
- Helemaal je moeder, zegde hij. Hoe oud ben je nu?
Ze keek even verbijsterd.
- Tweeëntwintig, vader. Dat wist je toch wel!
- Natuurlijk, natuurlijk. A propos, morgen komt Petersen; hij brengt zijn zoon mee. Je weet wel, hij heeft er laatst nog over gesproken.
| |
| |
Hij sloeg zijn ogen neer onder haar vorsende blik en verliet de kamer. Bij de deur wijfelde hij nog een ogenblik, haalde toen met een hulpeloos gebaar de schouders op. Het verveelde hem meer dan hij liet blijken dat hij zijn dochter niet beter benaderen kon. Hij kende haar bijna niet. Zij leefden naast elkaar en niet met elkaar. Haar moeder had ook steeds dezelfde afwezige blik in haar bruine ogen gehad. Wat was het dat hen zo van elkaar vervreemdde?
's Anderendaags, een Zaterdagavond, had Liliane kennis gemaakt met Steven - Steffe zegde zijn moeder - en onmiddellijk had ze zich aangetrokken gevoeld tot de hoog opgeschoten blonde kerel, pas afgezwaaid als onderluitenant bij het Belgisch bezettingsleger in Duitsland, die haar met gemengde gevoelens van bewondering en schroom aankeek.
Van die eerste avond herinnert ze zich vooral hoe hij heel de tijd aan het woord was geweest toen ze samen in het salon zaten terwijl vader en tante en zijn ouders kaart speelden in de huiskamer. Hij had haar verteld over het Duitse stadje - was het niet Soest? - waar hij meer dan een jaar in garnizoen had gelegen. Het waren weinig belangrijke dingen, doch ze schenen haar zo belangrijk in vergelijking met het weinige wat in haar eigen leventje was voorgevallen. Ze vond het een genot te luisteren naar zijn aangename stem, die haar verhaalde over generaals en officieren, over soldatengrappen, over de onwil van sommige Duitsers en over de kruiperigheid van anderen. Ze had een paar keren gelachen, waarover ze zelf verbaasd stond, en in zijn open beweeglijk gezicht kijkend, had de indruk dat ze in zijn klare, blauwe ogen de film zag van wat hij haar vertelde. Op een gegeven ogenblik had hij zijn magere, benige hand op de hare gelegd - ze had het contrast bemerkt tussen zijn gebruinde en haar teer-blanke huid - toen hij haar enthousiast sprak van een voetbalwedstrijd met een naburig garnizoen waarbij hij het beslissende doelpunt had aangetekend.
De avond was verrassend snel voorbij gegaan, veel vlugger dan andere gelijkaardige partijtjes.
Toen de Petersens weg waren was vader buitengewoon vriendelijk geweest; op grootsprakerige toon zong hij hun lof...
- Wat denk je van Stef, kindje? Is het geen fijne kerel?
Ze had hem ontwijkend en verward geantwoord, wat haar vader plots zeer vrolijk stemde. Op zijn eentje had hij nog een fles portwijn aangesproken...
Zo was de kennismaking met Steven begonnen. Nu moet hij ergens in Leopoldstad zitten. Zijn eerste avond. Zou hij zich ook zo eenzaam voelen op dit ogenblik? Ze opent langzaam haar ogen en kijkt over de leuning van de bergère naar de ouderwetse commode bij de deur waar Steven's foto staat naast een vaas rode rozen. Ze heeft ze zelf gemaakt, een maand geleden, begin Juli, tijdens een wandeling naar Meise, vlak bij een oude schuur even voor ze terugkeerden naar de rijksweg om er op de tram te stappen, die hen weer naar de Jubileumlaan zou brengen. Aan de muur hangt nog een andere foto, uit Steven's studententijd, - hij draagt de rode | |
| |
Leuvense studentenflat - gemaakt in de tuin van Steven's ouders te Machelen. Ze dateert uit een periode dat ze Steven's bestaan nog niet eens vermoedde, doch ze heeft de indruk dat ze hem in die tijd wel kende uit de vele verhalen die hij haar gedaan heeft. Hoe weinig daarentegen weet Steven eigenlijk van haarzelf? Beschouwt hij haar niet te veel als een klein bedeesd meisje? Hoe vaak noemt hij haar niet: mijn kindje. Zes maand na de eerste kennismaking waren ze verloofd. Is het eigenlijk niet zeer snel gegaan? Ze had altijd het gevoelen dat de liefde bij Steven niet op dezelfde manier gegroeid was als bij haar. Bij haar was het één overgave. Onberedeneerd volgde ze de ingeving van haar hart. Steven daarentegen was als een pion op het schaakbord. Vader Petersen en vader van Hoorn zaten aan weerszijden van het bord en speelden hun spel. Ook Liliane was een pion. Doch zij liet zich bewust manoeuvreren omdat zij het wilde. Maar Steven? Ze vroeg zich bevreesd af hoe ze hem binnen twee maand ginds in het verre Leopoldstad zou terugvinden en ze verweet zichzelf dat ze hem vóór het afscheid over dit alles niet gesproken had...
Het is fris geworden. Ze sluit het raam en steekt de staande schemerlamp op. Ze houdt van de innige intimiteit van dit schemeruur. Haar ergernis groeit over het feit dat ze niet rechtuit met Steven gesproken heeft. Ze heeft het gevoelen dat zij hem nu alles had kunnen zeggen wat haar op het hart drukt.
In de gang slaat een deur. Ze hoort vaders zware stap op de gangloper. Hij gooit haar deur open. Ze denkt aan die avond toen hij haar voor het eerst het bezoek van Steven kwam aankondigen.
- Hier heb je de foto's! roept hij.
Ze springt overeind en valt haar vader om de hals. Ze hadden Woensdagmiddag op het vliegveld nog enkele foto's gemaakt. Hij wringt ze uit zijn zak en reikt ze over met een breed gebaar.
- Daar meisje, ze zijn prachtig! Het weer was ook uitstekend. Daarmee kun je voortdromen, schertst hij.
Hij merkt hoe een schaduw over haar gezicht valt en betreurt reeds wat hij gezegd heeft. Hij klopt op haar schouder en een poos later hoort ze hem praten in de keuken met tante, die het avondmaal klaar maakt.
Ze laat de foto's op haar schoot vallen en bekijkt ze met een gulzige blik, eerst vlug de ene na de andere en dan ieder afzonderlijk met ingespannen aandacht.
De eerste foto stelt haar voor met Steven naast de taxi bij de ingang van de luchthaven. Steven heeft voor de grap zijn tropenhelm opgezet en een paar kruiers achter hen staan er lachend bij. Er is nog een foto met Steven's ouders en tante er bij en een andere waar wel vader maar niet tante opstaat; die hebben ieder op hun beurt fotograaf moeten spelen. Dan zijn er nog enkele kiekjes op het vliegveld zelf en een laatste foto van Steven wanneer hij op het vliegtuig toestapt. Ze herinnert zich hoe een | |
| |
vrouwelijke bediende van de SABENA een voor een de namen der passagiers afriep. Steven had nummer zeven. Een plaats bij het raam, had de bediende hem toegelachen. Op Steven volgde een jong meisje dat alleen reisde. Ze staat ook op de foto. Liliane herinnert zich duidelijk haar hups figuurtje en haar fijn profiel; ze moesten van dezelfde leeftijd zijn. Tot haar verbazing stelt ze vast dat ze een tikje jaloers is op dat meisje; zijzelf had immers met Steven moeten meereizen. Steven's vader had het anders gewild. Steven moet bij zijn aankomst te Leopoldstad nog een paar maanden op hotel wonen; er is ginder een grote woningschaarste en tante vond het ook beter dat Liliane niet heel die tijd in een hotelkamer zou zitten wachten. Eigenlijk heeft het haar verwonderd dat Steven niet had voorgesteld om reeds vóór zijn vertrek te trouwen. Vader had verbaasd opgekeken toen ze hier zelf mee voor de dag kwam.
- Je gaat toch niet beweren dat je Steven niet vertrouwt?
Ze had verontwaardigd met het hoofd geschud en daarbij was het gebleven. Ook daar heeft ze nu spijt van; waarom had ze niet verder aangedrongen? Moet het haar dan altijd aan de nodige wilskracht ontbreken? Ze ziet weer de strenge figuur van de révérende mère supérieure voor zich met haar verwijtende stem: Je bent een ziekelijk geval. Ze voelt zich ongelukkiger dan ooit.
Ze heeft daarenboven het gevoel dat aanzwelt tot een zekerheid dat ze een onherstelbare fout heeft begaan.
Bij het avondeten spreekt ze minder dan ooit. Als van heel ver hoort ze het rommelen van lepels en vorken in de borden. Ze is blij als vader de radio opzet om de nieuwsberichten te beluisteren. De speaker leest op vlugge, eendere toon de berichten uit binnen- en buitenland.
Plots voelt ze in haar binnenste een vreemde onrust; ze kan onmogelijk nog verder eten. Vaag merkt ze hoe tante van de overzijde der tafel haar een ondervragende blik toewerpt van over haar hoornen bril. Er is een korte pauze in de lezing van het nieuws. Dan gaat de speaker verder:
- Hier volgt nog een kleine mededeling van de SABENA. Het vliegtuig dat Brussel Woensdagnamiddag verlaten heeft met bestemming Leopoldstad heeft tengevolge van een machinedefect zijn oponthoud te Tripoli met enkele uren moeten verlengen. Het is pas Donderdagnamiddag opnieuw opgestegen en zal met een dag vertraging te Leopoldstad aankomen.
Ze herademt. Vader en tante halen de schouders op.
- Zo heeft hij gisterenavond waarschijnlijk in een bed kunnen slapen, lacht hij. Ik ga Petersen opbellen, die heeft het bericht misschien niet gehoord.
Hij loopt de gang in en ze hoort hem het nieuws doorgeven in de telefoon.
Ze herademt, doch de vreemde beklemming is niet helemaal weg.
Intuïtief voelt ze aan dat dit oponthoud in Tripoli meer betekende.
| |
| |
| |
II.
- Mijnheer Petersen, roept de witgeüniformeerde SABENA-bediende, en wanneer ze in zijn prettig gezicht kijkt: een plaatsje bij het raam, u treft het!
Steven's gezicht trekt open in een brede lach. Zijn ogen flikkeren guitig achter de groene glazen van zijn zonnebril. Hij kijkt nog eens omhoog naar het terras boven de uitgang der luchthaven waar zijn verloofde Liliane met haar vader en tante en zijn ouders staan en wuift met zijn helm. Daareven heeft Liliane nog geweend, toen ze elkaar voor het laatst zoenden voor hij afscheid nam om de douanecontrole te passeren. Nu nog houdt ze haar fijn baptisten zakdoekje in de handen. Ze poogt te glimlachen, doch het lijkt niet echt; het wenen staat haar nader. Hij heeft zich flink gehouden. Of maakt hij dit zichzelf maar wijs en betekent de scheiding van twee maanden voor hem niet hetzelfde als voor haar?
De bediende gaat voort met haar lijstje; een voor een roept ze de namen der passagiers die met de inschepingskaart in de hand hun beurt afwachten...
- Juffrouw van Riet.
Uit het groepje passagiers treedt een jong meisje naar voren, een brunette van middelmatige grootte, mooi gebouwd, een rijk buitenmeisje. Ze draagt een grijs mantelpak boven een witte blouse, wat haar vrij goed staat. Achter Steven loopt ze de betonnen startbaan op, af en toe zich omwendend om de bekenden op het terras toe te wuiven.
Enigszins naar het midden van het reusachtig vliegveld toe staat de D.C.4 van de SABENA, een zilverwit vliegtuig dat heftig blikkert onder de snikhete Augustuszon. Het is vanmiddag verschrikkelijk warm en een oudkoloniaal beweert onder het opstappen dat men het temperatuurverschil te Elisabethstad niet zal merken, waarop zijn vrouw antwoordt dat het zo maar best is.
Nieuwsgierig monstert Steven het vliegtuig. Het wordt zijn eerste luchtreis. Innerlijk amuseert hij zich over moeders vrees voor luchtrampen. Nog geen week geleden had de krant een uitgebreid gruwelrelaas gegeven over een vliegtuigramp in Zuid-Amerika, waarbij alle inzittenden - waren het er geen veertigtal? - omkwamen. Nu het zou wel toeval zijn als het noodlot zijn toestel uitkoos.
Aan de voet van de ‘gangway’ staan een boordofficier en de airhostess voor een laatste contrôle en dan loopt Steven met veerkrachtige tred naar boven. In de deuropening draait hij zich nog eens om naar het terras, doch het zonlicht is te sterk om nog iemand te herkennen. Hij steekt zijn arm omhoog tot een laatste groet en dan neemt de stalen romp hem op. Ik voel me als Jonas in de vis, denkt hij.
Zijn plaats is op de tweede rij rechts, bij het kleine venstertje boven de vleugel. Hij ziet de twee schroeven, die door een mecanicien op een laddertje worden nagekeken. Hij gooit zijn reistas, regenjas en helm in het net en gaat zitten...
| |
| |
Dan pas merkt hij dat een jongedame, zijn gebuur, achter hem staat te wachten om op haar beurt haar reisgoed op te bergen. Hij herkent het meisje van daarnet op de inschepingsvloer.
- O, excuseer! Mag ik u helpen? Licht verlegen steekt hij zonder het antwoord af te wachten zijn handen uit naar haar reisgoed.
- Graag, zegt ze. Ik ben blij dat u Vlaams spreekt, gaat ze verder. Ik vreesde naast een Waal of een vreemdeling geplaatst te worden; mijn Frans is niet zo best, moet u weten.
Terwijl Steven haar bagage opbergt tracht hij zich een mening te formuleren over zijn reisgezel. Hij vindt haar wel sympathiek; op het eerste zicht misschien een tikje te vlot. Het bevalt hem dat ze een Vlaamse is, al spreekt hij zelf vloeiend Frans sedert zijn soldatentijd.
- Reeds gevlogen? vraagt hij in een poging om een gesprek aan te knopen.
Ze schudt ontkennend.
- Ik hoop maar dat ik niet luchtziek word. Jean-Pierre schreef me dat luchtziekte een ellendig gevoel geeft.
Getrouwd of verloofd? denkt hij vlug. Hij kijkt sluiks naar haar rechterhand. Aan de ringvinger zit een klein gouden ringetje met een precieus rood steentje, doch geen trouwring...
- Jean-Pierre is mijn verloofde, zegt ze kalm. Had ze zijn blik misschien bemerkt?
- Hij woont te Elisabethstad maar komt me te Leopoldstad afwachten. Daar zegent zijn oom ons huwelijk in.
- Gefeliciteerd!
- Dank u! Weet u dat ik hem in geen jaar meer gezien heb, gaat ze met een zucht verder.
Er komen een paar ondervragende rimpels in Steven's voorhoofd.
- Ik ben lange tijd ziek geweest. De dokter stond niet toe dat ik vertrok. Nu Jean-Pierre naar Elisabethstad is overgeplaatst heeft hij het wel toegelaten. Het klimaat van Katanga is veel beter dan te Leopoldstad.
Steven knikt:
- Daar moet ik dan helaas naar toe, lacht hij met een vleugje overmoed, als hadden malaria en andere tropische kwalen op hem geen vat.
Dan beginnen de motoren zachtjes te brommen. Het vliegtuig zindert mee. De air-hostess loopt vlug tussen de zetels door en maant de passagiers aan de veiligheidsriemen dicht te snoeren. Het zoemen wordt sterker en sterker. Een vreemde opwinding maakt zich van Steven meester. Hij kijkt naar buiten waar nog andere vliegtuigen naast de loodsen in het gelid staan. Daarachter ligt het Brabantse landschap dat hem sinds zijn jeugdjaren zo vertrouwd is. Niet ver van hier, te Machelen, staat het ouderlijk huis. Een massa oude herinneringen bestormen hem. Drie jaar lang zal het duren voor hij hier weer aanlandt. Een ogenblik berouwt hij zich zijn beslissing. Hij had ook bij het leger kunnen blijven. Een officierenbaantje bij de landmacht wordt wel niet vet betaald doch men heeft er een gemakkelijk leventje. Het had hem moeite gekost een beslissing te nemen. Met zijn | |
| |
diploma van doctor in de rechten had hij een mooie betrekking in een of ander ministerieel departement kunnen krijgen zoals vader. In de grond was hij liever hier gebleven bij ouders en vrienden in een land dat hem bekend was en beviel. Vlamingen zijn ten slotte geen landverhuizers. Vader had tenslotte de knoop voor hem doorgehakt. Zoals altijd. Die gedachte maakt hem lichtjes wrevelig.
Met een schok zet het vliegtuig zich in beweging. Licht voorovergebogen kijkt hij naar buiten. Ze huppelen over de startbaan met een behoorlijke snelheid. Op een der uithoeken van het veld gekomen houdt de machine stil. De schroeven draaien een poos in langzamer tempo om dan plots op volle toeren rond te draaien met een hels lawaai zodat de romp schudt en beeft.
Hij heeft het gevoel dat hij doof wordt. Als hij een weinig speeksel doorhaalt keert het geluid terug.
Hij kijkt even naar zijn metgezel om op haar gezicht te lezen wat zij voelt. Haar gelaat staat ernstig. Het valt hem op dat haar profiel niet zo fijn is als hij eerst gedacht had. Ze heeft een fel rode mond met vlezige lippen en fel gekleurde wangen. Het geeft iets ruw aan haar wezen; het maakt tevens aantrekkelijk. Hij stelt vast dat ze hem bevalt.
Dan stormt het vliegtuig vooruit als een regiment dat de laatste beslissende charge inzet. Met een zienderogen toenemende snelheid gaan ze over de betonnen startbaan, zodat het stof in lange slierten opwaait. De grashalmen neigen ten groet. Het toestel heeft zich ondertussen gekeerd, zodat hij de luchthaven ziet met het terras waar een wolk van zakdoeken opgaat. Onmogelijk iemand te herkennen. Hij wuift maar...
Dan gaan ze de hoogte in. Hij kijkt naar het meisje. Bijna terzelfder tijd lozen ze een diepe zucht. Haar ogen lachen. Ze heeft wonderlijke, grijs-groene ogen, denkt hij. Hij vraagt zich af wat hij nu zou gaan vertellen. Ze bestudeert de kleine landkaart die de air-hostess net heeft uitgedeeld.
- Mag ik me even voorstellen, zegt hij: Steven Petersen, ambtenaar bij het Gouvernement-Generaal. Ik vind het zo zinloos dat we heel die tijd tot Leopoldstad samen zouden zitten praten zonder elkaars naam te kennen. Vindt u ook niet?
- Ik liet u het initiatief, lacht ze. Ik heet Nelly van Riet, ik kom uit Keerbergen. Wel van gehoord?
- Natuurlijk! Ik kwam er vrij dikwijls met de fiets. Ik woon te Machelen moet u weten.
Plots bedenkt hij dat hij vergeten was uit te kijken naar Machelen en Molenbeek. Hij wendt zich naar het raam. Het is te laat. De stem van de boordcommandant deelt in de micro mede dat ze zo juist de Frans-Belgische grens zijn overgevlogen. Door het kleine venster kijkend boven de geweldige vleugels met de vier brommende motoren - aan dat gebrom wordt men ondertussen vlug gewoon - krijgt hij de indruk gebogen te zitten over een reuzenatlas, die zich steeds verder en verder ontvouwt en waarin de rivieren en dorpen in levende kleuren staan afgebeeld. Hij heeft ten slotte zijn plaats afgestaan aan Nelly.
| |
| |
Terwijl ze door het raam kijkt kan hij haar ongestoord bestuderen. Hij lacht inwendig om de uitdrukking: bestuderen. Bestuderen lijkt hem te abstract. Ze heeft een meer dan gewone interesse bij hem opgewekt. Hij moet zelfs toegeven dat het de eerste maal is dat een vrouw zoveel belangstelling bij hem wekt. Het is ook niet alleen een loutere bewondering van uiterlijke schoonheid - want schoon is ze, alhoewel niet van die klassieke, bijna precieuse schoonheid van Liliane - maar hij voelt een intens verlangen om dieper in haar wezen door te dringen. Wat hij precies met haar voor heeft weet hij zelf niet. Als men nauwelijks een paar uren geleden van zijn verloofde heeft afscheid genomen - is het werkelijk nog maar een paar uren? - dan wordt men nog niet onmiddellijk verliefd op een ander meisje. Of toch? Eerlijk moet Steven toegeven dat dit nieuwe gevoel, dat hij in zijn binnenste waarneemt, volledig nieuw is. Het verheugt en ontstelt hem terzelfder tijd. Ben ik dan plots veranderd, vraagt hij zich af. Steeds heeft hij zich voor een verstandelijk type versleten, met een grote contrôle op zijn gevoelsleven. Daar ging hij in zijn studententijd zelfs prat op; bij geen eentje was hij er in gelopen, al zwermden ze in trosjes om hem heen. Liliane was zijn eerste en enige liefde. Haar foto zat in zijn reispas. Als in een film ziet hij zijn leven van de laatste maanden terug. Hij volgde de cursussen aan het koloniaal instituut te Brussel; drie avonden per week ging hij op bezoek bij de van Hoorn's, de Zondag gewoonlijk vergezeld van zijn ouders. Aan vader van Hoorn denkt hij met een lichte wrevel terug. Hij vindt die man te bemoeiziek en hij behandelt zijn dochter op een wijze die hem niet bevalt. Niet dat hij onvriendelijk is. Neen. Het is moeilijk om het juist onder woorden te brengen. Eigenlijk moet hij toegeven dat haar en zijn vader veel gemeens hebben. Ze zijn trouwens uit hun collegetijd goede vrienden. Ze besturen het leven van hun kinderen ook al zijn het reeds lang geen kinderen meer...
- Je droomt, Steven!
- O!
- Je gezicht had helemaal geen prettige uitdrukking. Zit je ergens over te piekeren? Je denkt misschien aan je verloofde?
De donkere wolken glijden van Steven's voorhoofd niet weg. Hij knikt bevestigend al begaat hij daarmee een halve leugen.
- Heeft ze het erg opgenomen? Ze komt zich later toch bij u voegen?
- Ja, natuurlijk, antwoordt hij verveeld.
Hoe weet ze dat hij verloofd is. Heeft hij het dan gezegd? Hij kan het zich niet herinneren. Of heeft ze hem zien afscheid nemen van Liliane in de luchthaven? Wat heeft dat ook voor belang.
De air-hostess stelt een einde aan zijn gedroom. Daar komt warempel een dîner, warm opgediend, gepresenteerd in schotels in plastic, geciviliseerde kopij van de aluminiumeetschotels van het Amerikaans leger. Hij legt zijn hoofdkussen op de knieën: dat is de tafel. Hij eet langzaam en bedachtzaam en verneemt bij het dessert dat ze zich boven Lyon bevinden.
Na herhaald aandringen van Nelly, die een gesprek begonnen is met een missiezendelinge aan de overzijde, is Steven terug bij het raam gaan zitten.
| |
| |
Daar ligt de Middellandse zee. Europa verdwijnt beneden hem en het vliegtuig zweeft boven de blauwe wateren der ‘mare mediteraneum’ zoals hij eens bij de latijnse auteurs op college had geleerd. Af en toe ziet hij een kleine stomer loom en traag vooruitzwoegen door het nauwelijks rimpelende water. Dan doemt Sardinië plots uit de golven op, omringd van tal van kleine eilandjes. In de vroege schemering bereikt het vliegtuig de Afrikaanse kust en vliegen ze terzij Tunis. Hij merkt voelbaar hoe ze dalen en de veiligheidsgordels moeten terug dichtgesnoerd worden. Zeer laag vliegen ze over Tripoli. Daar ligt de vlieghaven van Castel Benito...
Het lijkt een godverlaten vliegveld. De machine stopt voor een grote, metalen loods in bruine en groene camouflagekleuren.
Donkergebruinde kerels in overall komen toegeschoten met de gangway. Na een vlucht van meer dan 6 uur is iedereen blij er eens uit te kunnen. Volgens de reglementaire voorschriften moet iedereen trouwens het vliegtuig verlaten terwijl de benzinetanks worden gevuld. De kleine passagierskaravaan trekt met lome stappen de loods in naar de bar toe waar morsige kelners drank schenken achter een even smerige toonbank.
Het is drukkend warm in het lage lokaaltje waar een schroef, bij wijze van ventilator aan het plafond bevestigd, nauwelijks enige koelte vermag te brengen. Alle officiële opschriften zijn in het Engels, bemerkt Steven. Hij bestelt een whisky nadat hij eerst in het kleine wisselkantoor aan vrij lage koers enkele bezettingslira's is gaan kopen.
Vruchteloos heeft hij naar Nelly uitgezien toen hij het vliegtuig verliet; Hij vond ze ten slotte terug met de missiezendelinge, samen aan een laag tafeltje achter een glaasje spuitwater bij het open raam waardoor de zwarte nacht binnenkijkt, want zonder de minste overgang is het plots donker geworden.
Ze knikt hem toe en heft haar glas op: Prosit. Hij knikt en brengt zijn glas een ogenblik ter hoogte van zijn mond; dan drinkt hij het in een teug leeg. Hij maakt een bittere grimas. Eigenlijk is hij geen liefhebber van whisky.
Dan staat hij van zijn barkruk op en loopt naar buiten.
Op het terras is het merkelijk koeler. Het tanken is nog volop bezig; hij merkt dat een der vier motoren opengemaakt is. Met behulp van sterke zaklampen is men bezig een of andere herstelling uit te voeren. Vlug rekent hij uit dat men kort na middernacht te Kano in Nigeria zal zijn, aan de andere zijde van de Sahara waar ze straks zullen over vliegen. Dan ben ik vóór Donderdagmiddag nog te Leopoldstad, besluit hij. En dan neem ik afscheid - en wellicht voor altijd - van Nelly, voegt hij er peinzend aan toe. Dat is nog enkele luttele uren samenzijn, bedenkt hij, om weinig belangrijke zaken te vertellen. Hij trekt met een zucht zijn schouders op: Waarom hierover zitten dubben? Morgenmiddag staat haar Jean-Pierre - hij tracht zich reeds een voorstelling te geven van haar verloofde - haar op het vliegveld op te wachten en Vrijdag zal Heeroom waarschijnlijk reeds met de huwelijksinzegening belast worden. Ze hebben elkaar reeds in geen jaar meer ontmoet, zegt hij bitter voor zichzelf. Wat weten ze nog | |
| |
van elkaar? Heeft het koloniaal leven hem niet veranderd? Hoe dikwijls hoorde hij in België niet vertellen dat het niet was aan te raden ongehuwd naar Kongo te gaan. Hij kan zich niet zeer duidelijk voorstellen wat daarmee bedoeld wordt, maar die uitspraak heeft altijd indruk op hem gemaakt en... ook op vader... Daarom zal Steven met Liliane huwen. Tenzij... maar neen, dat is onmogelijk! Hij denkt aan de fijne, tengere, haast broze Liliane, een mooi poppetje, een engel van minzaamheid en geduld, maar ook zo ongenaakbaar als een engel. Hij had haar heel zijn leven verteld; alles wist ze van zijn collegejaren te Antwerpen, zijn universiteitsperiode te Leuven, zijn soldatentijd, alles. Wat wist hij van haar? Als ze uitgingen deden ze altijd wat hij best vond; zij had nergens een voorkeur voor. In het begin had hij dit vervelend gevonden, doch naderhand schikte hij zich daarin. Nooit waren ze samen ergens heen geweest, geen enkele keer naar een bal. Is ze mensenschuw? Hij vergelijkt haar met Nelly, dochter van een hereboer uit Keerbergen, kerngezond - waarvan zou ze eigenlijk ziek geweest zijn? - levendig en in staat om bij een gesprek zelf de leiding te nemen, wat Liliane nooit kon tenzij hij haar wilde volgen in haar wondere dromenwereld die voor hem onbereikbaar en daarenboven ongenietbaar was. Liliane is mooier dan Nelly, zeker, maar Liliane is van een schoonheid die hem aarzelend de handen doet terugtrekken als uit vrees iets te breken, terwijl Nelly... neen, Nelly is een begerenswaardige vrouw, mooi gebouwd, vol van vormen zonder Rubensiaanse overdaad, zonder die overdreven regelmatigheid van contouren en profiel die een eerder koude aanblik geeft. Met zijn handen steunt hij op de stenen afsluiting, bedenkend hoe ijdel deze overpeinzingen zijn die alleen spijt en bitterheid zullen nalaten. Hij wenst bijna Nelly nooit meer te moeten terugzien. Kon hij maar een andere plaats nemen in het vliegtuig... Plots realiseert hij zich dat het vliegtuig reeds moest vertrokken zijn. Hij kijkt op zijn uurwerk, ze zijn hier reeds anderhalf uur. Volgens de ‘timetables’ is er te Castel Benito, de luchthaven van Tripoli dat dertig kilometer verder ligt, slechts een oponthoud van een uur voorzien...
Neen, het vliegtuig staat er nog.
Hij hoort plots vlugge stappen achter zich en keert zich om Nelly! Hij beziet haar verbaasd.
- Steven, we blijven hier tot morgen, zegt ze hees van opwinding. Stel je voor dat Jean-Pierre te Leopoldstad, op mij wacht, lacht ze zenuwachtig. Zo pas kwam de boordcommandant met het nieuws! Ik zocht je overal om het je te zeggen.
- Maar wat is er dan aan de hand! Waarom zijn we niet al vertrokken!
- Een der motoren is defect. Ze moeten een wisselstuk uit Rome vragen want hier hebben ze niets bij de hand om de herstelling uit te voeren.
- Mooie geschiedenis! Is me ook een vlieghaven hier.
Steven spreekt deze woorden uit op barse toon maar inwendig is hij verheugd over dit oponthoud.
| |
| |
- Het vliegtuig uit Rome wordt morgen voormiddag verwacht, gaat Nelly verder. De air-hostess zegde dat we waarschijnlijk na de middag zullen opstijgen, dan zijn we in de nacht van Donderdag op Vrijdag te Leopoldstad.
Steven heeft zich omgewend en kijkt naar het vliegtuig dat met uitgedoofde lichten op de landingsbaan staat. De defecte motor is terug afgesloten en de mecaniciens zijn weg. Andere vliegtuigen landen en stijgen op, geregeld om het half uur. De nacht is donker en warm. Dit wordt in ieder geval een avontuur, mompelt hij binnensmonds. Dan neemt hij Nelly plots bij de arm - wat ze zich tot zijn grote verbazing zonder meer laat welgevallen - terwijl hij zegt:
- Laat ons het avontuur tegemoetgaan!
Ze lacht. Doch heeft ze wel begrepen?
Paul Haegeman.
(Wordt voortgezet.)
|
|