Band. Jaargang 11
(1952)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
De Neger in de Amerikaanse LiteratuurIV. - Erskine Caldwell's negerromansWELLICHT heeft niemand beter dan Erskine Caldwell als blanke de gruwel en de brutaliteit weten te schilderen van een lynchpartij, als typische uiting van collectieve waanzin en haat van een bepaalde volksgroep t.o.v. van een of andere bevolkingsminderheid, en in het geval dat ons hier bezig houdt ten opzichte van de Amerikaanse negerbevolking.
Erskine Caldwell is evenals Sinclair Lewis, William Faulkner en andere auteurs waarover wij het reeds hadden in deze artikelenreeksGa naar voetnoot(1), een man uit het Zuiden der U.S.A. Hij werd nl. in 1902 geboren te White Oak, in de staat Georgië. Als Zuiderling is hij dan ook ten zeerste vertrouwd met het negervraagstuk zoals het zich stelt in de States.
Zoals vele Amerikaanse auteurs heeft ook Caldwell in zijn leven reeds heel wat baantjes gehad, en was hij achtereenvolgens katoenplukker, accessoirist in de schouwburg, beroepsvoetbalspeler, journalist, scenario-schrijver, en tijdens de jongste oorlog dagbladcorrespondent in Rusland.
Ondertussen schreef hij zijn menigvuldige boeken, hoofdzakelijk romans en kort-verhalen, waarvan de meeste in alle belangrijke Europese talen werden omgezet. De meest bekende wellicht, en o.i. ook zijn beste roman blijft nog steeds ‘Tobacco Road’ (1932) waarin hij op preagnante wijze het leven uitbeeldt der armen en misdeelden, de ‘poor whites’ in de ‘deep South’: de morele en physieke verwording der ‘sharecroppers’ die er niet meer in slagen op de door roofbouw uitgeputte gronden, katoen te oogsten.
Een andere bekende roman van Caldwell is ‘God's little Acre’ - verschenen in 1933 en geïnspireerd op de ontworteling van de buitenmensen en de aantrekkingskracht van de stad.
Caldwell schrijft bij voorkeur tendenzromans. Zijn geestesoriëntatie drijft hem er toe sociale en economische onvolmaaktheden van het maat- | |
[pagina 38]
| |
schappelijk bestel te belichten. Zijn vlotte taal en directe stijl maken de lezing van zijn werk bovendien zeer gemakkelijk, wat men bv. niet zeggen kan van het werk van Faulkner. Caldwell is dan ook wellicht de meestgelezen der moderne Amerikaanse auteurs.
Het is veelal ook langs Caldwell's werken dat de aandacht, zowel van de Amerikaanse bevolking als van het buitenland, gevestigd werd op het negervraagstuk en de schromelijke misbruiken waartoe het in de Verenigde Staten aanleiding heeft gegeven.
Dit probleem komt trouwens herhaaldelijk voor in Caldwell's werken, o.m. in zijn verhalenbundels ‘Southways’, ‘Kneel to the rising Sun’ e.a. De novelle ‘Kneel to the rising Sun’ is misschien wel het knapst-geschreven lynchverhaal dat ooit door een blanke werd geschreven, met die uitvoerig uitgesponnen scène waarin een blanke uit louter boosheid een hond, toebehorend aan een neger, de staart afsnijdt.
Uitvoeriger werd door Caldwell het negervraagstuk behandeld in twee van zijn romans ‘Trouble in July’, verschenen in 1940, en enkele jaren geleden in het Nederlands vertaald onder de titel ‘De strop voor Sonny Clark’, en ‘Place called Estherville’, gepubliceerd in 1949. | |
Trouble in July.In dit werk geeft Caldwell een echte lynchroman. Het is het relaas van de jacht op de neger Sonny Clark, verdacht van verkrachting van een jonge blanke vrouw. Het is een werk met de voor de overgrote meerderheid van soortgelijke romans klassiek geworden en licht tot clichés vervallende scènes van collectieve hysterie en massa-sadisme, culminerend in een afschuwelijke lynchpartij.
Het verhaal speelt zich af in een der Zuidelijke Staten, Georgië, de streek waar Caldwell werd geboren, en die zich nog altijd niet heeft hersteld van de ontwrichting van de Slavenoorlog en de verwildering die daarop volgde.
Het is een hete gloeiende Zomer. De negerjongen Sonny Clark loopt bij dalende zon, na zijn dagtaak te hebben vervuld, naar huis, t.t.z. naar zijn hut, het weitje dat er rond ligt, naar mammy en zijn konijntjes. Al meteens duikt een blank en manziek meisje, dochter van een gevreesde bruut, uit de bosrand op, grijpt Sonny aan, en tracht hem mee in de struiken te trekken. Sonny probeert zich los te maken, maar zwakjes, beklemd als hij is door de eerbied die hij aan een blanke vrouw verschuldigd is. Zij worden op dat ogenblik door een aansnorrende auto verrast. In de wagen zitten een Amerikaanse dominee en een vrouw die houdt van principes; een daarvan luidt: dood aan alle negers, want zij hebben Kristus in een van hun bladen afgebeeld als een zwarte. Verder ijvert zij er voor om alle negers terug naar Afrika te zenden, maar ook dat principe houdt niet helemaal stand, want ‘wie zal dan al het werk verrichten in de katoenplantages?’, In elk geval | |
[pagina 39]
| |
de dominee slaat Sonny alvast tegen de grond, terwijl de evangeliste het meisje het bos intrekt om met haar eens ‘als vrouw tot vrouw’ te praten. De verschrokken meid vertelt dan maar dadelijk, zonder blikken of blozen dat de negerjongen haar heeft willen verkrachten. Ge moet inderdaad weten ‘nigger-rapes take place just like clockwork’.
En nu breekt de hel los. Alle telefoons gaan aan het rinkelen. Alle garages lichten op. Alle auto's in het kleine stadje vonken. Mannen proberen hun revolvers en geweren. De wilde jacht begint. Maar ondertussen beleven wij, lezers, in de stilte van de zomernacht, onder de onverschillige flikkerende sterren, de verbijstering van een menselijk wezen dat zich plots in een afgrond van doodsgevaar en afgrijzen voelt wegzinken. Want de evangeliste heeft haar vriend, de dominee, er toe aangezet de negerjongen te laten lopen, om des te beter de jacht te kunnen inzetten. Sonny is in blinde paniek het woud ingerend. Honger en heimwee drijven hem dadelijk weer terug naar de plantage waar hij werkt. Nooit is hij over de heuvel geweest. Daar hield de wereld voor hem op. Hij smeekt aan de drempel van een negerhut om een homp brood. Een wanhopig waarschuwende vrouwenstem. Toch werpt een sidderende hand wat broodkorsten naar buiten. Sonny wil weer terugrennen naar het bos om zich te verduiken. Maar plots staat hij stil, en begint dan in de richting van zijn eigen hut te lopen. Hij tast rond in het donkere konijnenhok tot zijn hand een jong konijntje vindt. Hij bergt het onder zijn hemd aan zijn borst. Dan herneemt hij zijn ren naar het verbergende bos, met tegen zijn naakte borst het snuffelende snuitje, iets levends, iets warms, iets van thuis, temidden van gevaar en eenzaamheid.
Ondertussen ontwikkelt het drama zich, en concentreert zich rond het ‘Gezag’, hier vertegenwoordigd door de monsterachtig-dikke sheriff die reeds in bed ligt. De telefoon rinkelt en rinkelt. De slaap wijkt moeizaam weg. ‘Er wordt een neger vermoord’. De houding van het ‘Gezag’ wanneer er een neger vermoord wordt is ‘uit vissen gaan’, ten einde de zaak ‘politiek zuiver’ te houden. Met andere woorden om zich in het geval niet te compromiteren, want politie-officieren worden in de Verenigde Staten door het volk ‘verkozen’ en niet door de administratie ‘benoemd’. ‘On one hand there was a crowd of Julie County citizens, all registered and qualified voters, who would do their best to throw him out of office, if he attempted to interfere with their lynching Sonny Clark. On the other hand there was a small group of influential men and women, who would do anything within their power to ruin him politically if he did not show some evidence of trying to stop the lynching.’
‘Uit vissen gaan’ is dus voor de sheriff een aangewezen uitvlucht om zich niet met het geval te moeten bezig houden, en bijgevolg geen enkele van beide bevolkingsgroepen te moeten ontstemmen. De vrouw van de plaatselijke Sheriff doet dan ook onmenselijke pogingen om haar man naar zijn ‘viswateren’ te krijgen. En hier begint dan de eigenaardige, bijna krassende Amerikaanse humor te werken. De vispartij van de sheriff valt ditmaal | |
[pagina 40]
| |
‘in het water’. De gevangenis van het stadje is ditmaal leeg, op één uitzondering na: een vaste gast, de neger Sam, de gezelligste, de meest goedlachse en goedhartige neger van gans Amerika, die telkens weer om mislukte leninkjes en andere kleine misdrijven in de gevangenis van de sheriff terecht komt om er enkele dagen te komen logeren. Maar op deze Zomernacht dat jacht gemaakt wordt op Sonny Clark, komen kerels met revolvers de gevangenis binnen en vinden er Sam, die ze meeslepen als gijzelaar, voor het geval Sonny niet moest gevonden worden. Want in deze nacht moet er bloed en doodstrijd zijn: Sonny of Sam. Maar bij de dikke sheriff, die doodgewoon Sonny zou laten lynchen hebben, ontwaakt thans een soort held. Hij wil ‘zijn Sam’ terughebben. Hij kruipt in zijn auto, hotsebotst door de braakliggende akkers, langs bospaden, trotseert onophoudend de geladen geweren die in ongeduldige handen liggen te wachten, en heeft maar één gedachte: wanneer zij dat oude schaap, ‘zijn Sam’ vermoorden, is het leven voor de sheriff niet goed leefbaar meer.
Het angstige kind, Sonny wordt uiteindelijk toch gevangen en vermoord. De hysterische meid die hem had aangeklaagd van haar kant krijgt berouw, stort in elkaar, en gilt de waarheid uit naar de menigte die haar meteen stenigt. De slome sheriff, hij, krijgt zijn Sam terug, als een bloedig vod, maar gelukkig toch nog levend.
Dit verhaal is helder en fris geschreven, in een zakelijke toon - slechts hier en daar een tikje overdreven misschien - maar met een schrander inzicht in de verschillende aspecten van het negervraagstuk, zoals b.v. blijkt uit volgende passage, waarin een blanke er maar niet over kan dat sommige negers er materieel beter aan toe zijn dan sommige blanken, en openlijk bevestigt dat dit in zijn omgeving niet zal gebeuren, zolang hij daar een stokje kan vóór steken: ‘A week ago - vertelt hij - I was in a store in Andrewjones, and I'll be damned if a black buck didn't come in with more money in his pocket, than I've had in mine all summer long. That made me good and sore, seeing a nigger like him better off than I was. That's the trouble with them these days. They make just as much wages, and sometimes more, than a white man can. Hell, this is a white man's country! Ain't no nigger flash a bigger roll of money than I can, and me not doing nothing about it. It ain't right’. Jammer genoeg is dat vooral een der uitzichten van het ware probleem. | |
Place called Estherville.In deze roman heeft Caldwell meer willen geven dan het relaas van de jacht op een neger. Hij heeft er in dit werk, dat verscheen in 1949, naar gestreefd de uitbuiting en de willekeurige behandeling uit te beelden waarvan de neger in de Verenigde Staten het slachtoffer is. Hij schetst er het leven van twee jonge kleurlingen, de mulatten Ganus en Kathyanne Bazemore. Zij zijn respectievelijk achtien en zeventien jaar oud, allebei knap van uiterlijk, en bovendien intelligent en eerlijk. Sedert de dood van hun moeder | |
[pagina t.o. 40]
| |
‘Stilleven’, lino Jos. Moeyens.
| |
[pagina 41]
| |
- hun blanke vader hebben zij ‘natuurlijk’ nooit gekend - hebben zij hun geboortestreek verlaten om zich te vestigen meer in het Noorden, bij hun tante Hazel Teasley, in het plaatsje Estherville. Het is een klein stadje, waar zelden wat belangwekkends gebeurt, en waar dan ook alle nieuwsjes en schandaaltjes met gretigheid worden voortverteld in de ‘society-clubs’ en de ‘naaikringen’ van het stadje.
Ganus en Kathyanne zijn allebei in dienst van blanken: de eerste bij de familie Singfield; de tweede bij de Swayne's. Lang zullen zij er niet blijven omwille van de moeilijkheden die zij ondervinden vanwege hun respectieve meesters. Ganus wordt geprovokeerd door de vroegrijpe dochter van den huize; Kathyanne wordt lastig gevallen door bankier Swayne zelf. De twee mulattenkinderen weten nochtans zeer goed waaraan zich te houden. Ze weten allebei dat zij ‘op hun plaats’ moeten blijven, en dat ze zich vooral moeten hoeden voor al te grote intimiteit met blanken. Maar hoe moeten ze zich gedragen wanneer zij zelf lastig gevallen worden door blanken, die bovendien hun meesters zijn, en die op de koop toe nog dreigen hen te zullen ontslaan of te belasteren indien zij niet willen toegeven aan hun grillen en passies. ‘I don't want to get in trouble - zegt Ganus - but I don't know how to keep out of it. I've tried to stay out of trouble all my life. But it looks like something 's always working against me’ en tegen het meisje dat hem aanklampt zegt hij: ‘I always want to do right. It's the only sure way for a colored boy to get along in this world, and stay out of trouble. You know that, Miss Stephana, don't you?’.
Door gans het boek waart dan ook de angst voor de dag van morgen, voor wat er straks nog kan gebeuren, of voor de mogelijke onheilen die er nog boven 't hoofd hangen van Ganus en Kathyanne. Nu eens wordt Ganus, 's avonds bij het huiswaarts keren door blanke snotneuzen aangevallen, gestenigd, en moet hij zich vóór hen ontkleden; dan weer krijgt Kathyanne wekenlang haar loon niet uitbetaald, tot haar meesteres na lang aandringen haar uiteindelijk wil vergoeden met een stelletje afgedragen kleren en niet-bij elkaar passende kousen, waarmee Kathyanne toch onmogelijk de huishuur kan afbetalen of de geneesmiddelen kan kopen die zij nodig heeft voor haar zieke tante. Dan weer wordt het negermeisje in de doos gestopt omdat zij weigert een blanke politieagent ter wille te zijn; dan weer valt Ganus in de grijpgierige vangarmen van een dokter die hem tegen woekervoorwaarden geld voorschiet voor de aankoop van een fiets, die hij absoluut nodig heeft, wil hij aanvaard worden als besteller en boodschapper in een groentenwinkel. Wanneer de jongen dan na een week - buiten zijn schuld - in gebreke blijft bij het afbetalen van de lening, wordt door de dokter onmiddellijk weer beslag gelegd op de fiets, zonder dat rekening gehouden wordt met de reeds afbetaalde som. Wanneer Ganus zekere dag dan weigert in te gaan op het onbehoorlijke verzoek van de hysterische vrouw van een houtkapper, om voor haar een geschenk te kopen, gaat zij aan haar man, die zij nota bene zelf herhaaldelijk heeft bedrogen, vertellen dat Ganus haar aan huis is komen lastig vallen. De houthakker gaat Ganus opzoeken in het bos, waar | |
[pagina 42]
| |
hij konijnenstroppen spant. Met een paar bijlslagen wordt de negerjongen door de bruut afgemaakt. Ondertussen beleeft Kathyanne nog andere avonturen met andere blanke geilaards. In het laatste hoofdstuk bevalt zij dan van een meisje - het kind van haar vroegere patroon Swayne, die uit een zeker gevoelen van wroeging dr. Plowden met een honderd-dollarbriefje op Kathyanne's woning afstuurt. Kathyanne is gelukkig met haar kindje, en met de negerjongen Henry Beck die haar sedert geruime tijd het hof maakte, maar die zij tot dusver niet had aangemoedigd omwille van het blankenkind dat zij onder het hart droeg. Henry Beck zal tenslotte toch Kathyanne huwen, en het kind aanvaarden als het zijne.
Wij kunnen niet zeggen dat deze tweede negerroman van Caldwell als roman volledig geslaagd mag heten, hoe knap de karaktertekening van de twee hoofdfiguren ook geschetst werd. Vooral deze van de zelfbewuste en aristocratisch aandoende Kathyanne. De constructie van de roman laat nl. enigszins te wensen over. Men mist er de noodzakelijke eenheid, doordat elk hoofdstuk gewijd is aan één afzonderlijke phase uit het leven van een der twee hoofdfiguren. Nu eens gaat het over Kathyanne; dan weer over Ganus. In feite hebben we hier te doen met twee of zelfs meer lange novellen, die broksgewijze verteld, en door mekaar gemengd worden, hoewel zij wellicht beter elk afzonderlijk zouden behandeld zijn geworden.
Ook de karaktertekening van de meeste blanken bevredigt ons niet in deze roman. Laten we nog aanvaarden dat zij allen - op een paar uitzonderingen na - van rassenhaat zijn doordrongen. Er zijn verschillende plausibele redenen of motieven die desgevallend door hen hiervoor zouden kunnen ingeroepen worden: politieke, economische, sociale, psychologische of zelfs zuiver racistische. Wij kunnen echter maar moeilijk aannemen dat allen - zowel vrouwen als mannen - in hun verhoudingen tot de negerbevolking omzeggens uitsluitend gedreven worden door erotische motieven. Men zou bij het lezen van Caldwell's romans gaan geloven dat alle blanken in de States, in dit opzicht, zedelijk onevenwichtige personen zijn, en dan bovendien nog op zeer jeugdige leeftijd.
Caldwell, in zijn apostolaatsijver om de zaak der Amerikaanse negerbevolking te dienen, valt ongetwijfeld in overdrijvingen. Jammer genoeg verliest elke argumentatie aan gewicht wanneer wordt overdreven of de zaak die men dienen wil eenzijdig wordt voorgesteld. De meeste van Caldwell's romans werden geschreven als zovele instrumenten in zijn strijd voor sociale gerechtigheid. Dit was reeds het geval in zijn andere romans, zoals ‘Tobacco Road’ en ‘God's Little Acre’. Het is ook zo voor zijn negerromans. Het negervraagstuk is voor Caldwell een rotte plek die zo spoedig mogelijk moet verwijderd worden uit het lichaam van de Amerikaanse natie, op gevaar af nog ernstiger troebelen te veroorzaken. De kwaal wil hij door schromelijke overdrijving en eenzijdige belichting opschroeven, evenals haar mogelijke gevolgen voor de toekomst. | |
[pagina 43]
| |
De oude dr. Plowden - omzeggens de enige blanke die in de roman ‘Place called Estherville’ op sympathieke wijze wordt voorgesteld, waarschuwt trouwens voor deze mogelijke konflikten. Hij is het proto-type van de Amerikaan die gelijkberechtiging vraagt voor blanken en zwarten, zij het dan nog niet op grond van algemeen-humanitaire principes. Toch zegt hij op het einde van het boek aan een negrophobe politieagent het volgende: ‘You're going to have to learn to treat all people alike, white and colored, or else there won't be any place for you one of these days. I know that you and a lot more like you think, you can keep this a white man's town, but you're wrong. The world has changed a great deal in the last generation, and it's going to change a lot more in the next generation. I may not live to see the whole change come, but I hope you dou’.
Inderdaad dr. Plowden zal de volledige evolutie niet meer meemaken. Na Kathyanne en haar kind te hebben bezocht, stuikt hij bij het verlaten van haar woning dood neer, zoals hij steeds gehoopt had te zullen mogen sterven: bij het huiswaarts keren van een zieke. Maar dr. Plowden's woorden aan de politieagent blijven ook bij de lezer doorklinken als een profetie.
G.A.M. Vertommen |