In de Angelsaksische landen waar de radio en de gramofoonplaat een belangrijker plaats in het leven innnemen dan bij ons, heeft het geschreven woord sinds enkele jaren een nieuw afzetgebied gevonden. Het wordt vastgelegd in de wasgroeven van de gramofoonplaat, met het lied van de nachtegaal, de Symphonieën van Beethoven, de stem van de staatsman.
Door de beperkte mogelijkheden welke de gramofoonplaat totnogtoe biedt, komt in de eerste plaats de poëzie in de focus te staan van de nieuwgewekte belangstelling. Hetgeen de dichters en de liefhebbers van poëzie met grote vreugde kunnen aanzien. Velen onder hen bezitten naast hun bibliotheek een salon-pick-up. Zij kunnen de muziek der grootmeesters beluisteren wanneer zij willen. In afwachting dat zij de creaties van de dichters uit eigen land, zullen kunnen beluisteren, kunnen zij reeds van de scheppingen van verschillende moderne grootmeesters uit de Engelse literatuur genieten. De ‘Vier Kwartetten’, ‘Four Quartets’ van T.-S. Eliot werd reeds in 1947 opgenomen en het is the master himself reading it.
Elf gedichten van Edith Sitwell, behorende tot de Façade-suite, waarbij William Walter muziek schreef, worden door de dichteres en Constant Lambert gelezen.
Twaalf gedichten van Cecil Day Lewis en dertien gedichten van Stephen Spender, kunnen via de pick-up ook in hun zuiverste essentie genoten worden.
Andere uitgaven: Sir Henry Newbolt, John Drinkwater en Victoria Sackville-West, die lezen uit eigen werk.
Natuurlijk werden de classieken niet vergeten. Er bestaan uitgaven van veertien gedichten van William Wordsworth, gelezen door Stephen Murray; Acht gedichten van John Donne, gelezen door Anthony Quale; Zestien Shakespeare sonnetten, eveneens gelezen door Anthony Quale; Zeven gedichten en balladen van Rudyard Kipling; de Proloog tot Chaucer's Canterbury Tales.
En zover is het reeds gekomen dat gramofoonplaten, arsenalen geworden zijn, van kostbaar poëzie-bezit in de vorm van bloemlezingen voor jong en oud.
Deze manier van uitgaven stelt dan andermaal het probleem dat wij enkele tijd geleden behandelden: moet poëzie voorgedragen; in het slechtste geval gedeclameerd worden, of alleen maar gelezen of gezegd. Met het nevenprobleem: wie moet lezen: de dichter of de declamator? En T.-S. Eliot, die zich met dit probleem in het bijzonder heeft beziggehouden antwoordt ongeveer dit:
‘Het door de dichter gelezen gedicht is niet noodzakelijk als verwezenlijking als interpretatie de enig juiste, de enig goede, al evenmin als de uitvoering van een symfonie door een orkest onder leiding van de toondichter. Het gedicht, wanneer het enige diepte heeft, is vatbaar voor interpretatie. Het goede gedicht is onuitputtelijk. De opname van het gedicht gelezen door de dichter is in elk geval een gids voor het rhythme.’
In mijn vorige correspondentie vergat ik U iets te zeggen over de ‘Winkler Prins Stichting’, dit naar aanleiding van mijn voorstelling van het