hernieuwing van de poëzie wordt nagestreefd, komt deze hernieuwingsdrang tot uitdrukking in de kleine dichtbundels van een twintigtal jonge Noord-Nederlandse dichters die met een fanatieke destructiedrift alles verwerpen wat tot de traditie behoort. Voor de eerste maal treden deze dichters, hoewel zij geen aaneengesloten groep vormen, collectief op in de bloemlezing ‘Atonaal’ die samengesteld werd door Simon Vinkenoog, die tevens de animator was van het onregelmatig verschijnende tijdschrift ‘Blurb’ dat onder de vooruitstrevende jongeren enige ophef heeft gemaakt. In ‘Atonaal’ heeft Simon Vinkenoog werk gebundeld van een generatie die, naar zijn eigen woorden, in en na de oorlogsjaren is opgegroeid en volwassen geworden, en die poëzie heeft voortgebracht die een radikale breuk inhoudt met wat tot dusverre in het Nederlandse taalgebied als poëzie wordt beschouwd. Vinkenoog geeft echter toe dat deze nieuwe poëzie waarschijnlijk niet voor uitleg vatbaar is, dat de dichter dichter is en geen slaaf van de vorm meer, en dat zijn poëzie een experimenteren is met gedachten en gevoelens, en sterk afsteekt tegen de provincialiteit van onze poëzie van vóór 1940. Hun experimenten lijken echter veelal een voortzetting te zijn van de zonderlingheden die door de surrealisten werden voortgebracht. Hun poëzie is meestal tegendraads en antimelodisch, zij verafschuwt de prosodische vorm en de traditie. Het rijm, de hoofdletters en de punctuatie lijken slechts nutteloze ballast en worden dan ook maar liefst terzijde gelaten. Engelse, Duitse, Franse en Russische woorden en versregels moeten blijkbaar aan het gedicht een universeel karakter verlenen. Dit streven naar universaliteit wordt trouwens duidelijk wanneer men weet dat deze dichters zich in hun ‘poëtisch verslag’ nauw wensen aan te sluiten bij de ontwikkeling elders, en bij de levenshouding die als waarlijk internationaal gekenschetst kan worden, om aldus een voor Holland minder regionale letterkunde te scheppen. Al is deze poëzie ongetwijfeld een protest tegen de mechanisering van het leven, tegen de sleur in de artistieke scheppingen en tegen het gemis aan verbeeldingskracht, de experimenten van Rodenko, Vinkenoog, Lucebert, Claus, De Bontridder, e.a. blijven voorlopig in de eerste plaats een experimenteren met de taal en met de verbeelding. Met nieuwe combinaties van woorden en woordvormingen trachten zij de verbeelding te prikkelen om, waarschijnlijk spontaan en onbewust, een nieuwe wereld op te roepen, die volkomen losstaat van wat wij gewoon zijn de realiteit te noemen, en om aldus een nieuwe, zuiver-poëtische realiteit te scheppen. In deze experimentele poëzie zijn zowel de betekenis van de woorden als de sonore waarde er van meestal het tegendeel van wat wij logisch, harmonisch en muzikaal noemen. Het melodisch rhythme maakt hier plaats voor een dissonante, abrupte, hortende, krampachtige en atonale woordbeweging en zijn vornaamste verrassing ligt in de sterke en ongewone contrasten die uit de onthutsende beeld- en klankrelaties ontstaan. Want naast haar anti-melodische kadans, kenmerkt deze poëzie zich door haar nieuw beeldend vermogen waarmee zij, als uit het niet (of uit het onbekende) een nieuwe wereld opbouwt, nieuwe beeldconstructies schept en nieuwe gevoelens oproept uit een spontaan en onbewust poëtisch aanvoelen van het leven en de