vorm in alle oprechtheid uit een diepe of lang opgekropte ontroering ontstaan, kan meer tot de verbeelding van de kunstzinnige toeschouwer spreken en heftiger de fijnste snaren van zijn gemoed ontroeren dan technische volmaaktheid. Wat is vorm-technisch gezien, de rouwzang waard van een negerin die haar dood kind beweent? Zo goed als niets! Pater Leo Bittremieux en Pater Alfons Walschap hebben dergelijke rouwzangen opgetekend; vergelijk nu die sublieme spontane uitingen met bijvoorbeeld de dreunende verzen van Tollens. Dit maar om te zeggen dat er zo iets als spontane kunst bestaat en dat zij erkenning verdient.
Bij Roos lijkt ze mij geboren uit het heimwee naar het onbereikbare, uit een verkropt verdriet of onbestemde weemoed die zelfs een gelukkig getrouwd man zijn leven lang in zich geborgen voelt. De man, hij de sterke, is onberekenbaar; hij lijdt aan onbeperktheid ook als hij het niet toegeven wil; hij onderneemt zwerftochten naar het land waar de illusie lokt en waarvan hij onbevredigd en gekwetst terugkomt.
Zoek in het werk van Roos geen getrouwe afbeelding van de werkelijkheid, ik bedoel de werkelijkheid die buiten ons ligt en voor alle mensen zichtbaar is; hij schildert ongekunsteld zijn verlangen naar het onbestemde en onbereikbare uit en bedient zich daartoe van kleuren, lijnen en vormen die van de gangbare afwijken. Zijn doeken houden daarmee niet op figuratief te zijn; de motieven uit de twee werelden waarin hij thuishoort - de Europese en de Afrikaanse - zijn duidelijk te herkennen, maar de manier waarop Roos ze heeft gecombineerd en in kleuren gezet - vreemdwarme kleuren die meer aan Afrika dan aan Europa doen denken -, maken dat deze motieven meer tot de innerlijke dan tot de uiterlijke wereld zijn gaan behoren. Aldus bijvoorbeeld in een paar doeken waarin Roos een brousse-brand suggereert met op het voorplan een paar dansende gestalten van blanke vrouwen, half werkelijkheid, half schim. De verbeelding van de toeschouwer krijgt vrij spel; Roos trekt hier geen grenzen zoals trouwens in geen enkele van zijn doeken.
A. Burssens