| |
| |
| |
Helden met of zonder Glorie
MEN kan bezwaarlijk beweren dat het modeverschijnsel enkel invloed zou hebben op de evolutie der damestoiletten, de strikdas van mijnheer, de uniformen der koloniale ambtenaren en magistraten, de badpakken en personenwagens, of de wijze van bouwen. Ook de literatuur heeft er mee af te rekenen, zowel wat betreft de compositie van romans, de manier van schrijven, het kiezen van titels voor letterkundige creaties, de aard der behandelde thema's en de helden die in deze literaire werken te voorschijn worden geroepen.
Wat dit laatste uitzicht betreft zou men kunnen zeggen - als het niet zo banaal klonk - dat de jongste tijd in de literatuur de ‘pastoorsfiguren’ in de mode zijn gekomen. De moderne literatuur is inderdaad sedert enkele tijd gaan aandacht schenken aan de priester als romanheld, die men dan - volgens het geval - al dan niet met glorie is gaan overladen.
Het geliefde thema dat hierbij dan meestal behandeld wordt is dit van de ‘priester in de wereld’, de mens die met al zijn menselijke gebreken, tekorten en eigen-geaardheid, belast werd met een goddelijke zending, die hij bovendien vervullen moet in een omgeving, waar ook de andere mensen hun miserie en tekortkomingen, hun grootheid en kleinzieligheid, hun passies en verlangens hebben.
De goedmoedige pastoorsfiguren, zoals wij die kennen uit de volksverhalen van Simons, Coolen, Claes en Timmermans verbleken er bij, en schijnen zelfs geen familie meer te zijn van deze nieuwe romanhelden, meestal beeldenstormers en revolutionnairen, of zwakkelingen, kleinzielige bourgeois en afvalligen. De pastoors van Claes en Timmermans moeten de plaats ruimen voor deze van Bernanos, Graham Greene, Cronin, Elisabeth Langässer, Gertrud von Lefort, Stefan Andrès, Carlo Coccioli, Gilbert Cesbron of Beatrix Beck. De pastoors Vogels, Munten en Campens, of de pastoor uit de bloeiende wijngaard, worden werkelijk verdrongen door don Ardito Piccardi en pater Pierre, de priester-arbeider uit de Parijse banlieue, en omzeggens door hen versmaad, misprezen, zelfs verloochend.
De priesterfiguren door Bernanos ontworpen in zijn eerste roman ‘Sous le soleil de Satan’ of zijn ‘Journal d'un curé de campagne’; deze gecreëerd door Graham Greene in zijn Mexicaanse roman ‘The Power and the Glory’ of deze van Father Chisholm uit Cronin's ‘The Keys of the Kingdom’ zijn reeds door genoeg lezers van goede romanliteratuur - of ze dan gelovig zijn of niet - bekend geraakt, om er nog op terug te komen.
| |
| |
Ook de Amerikaanse best-seller ‘De Kardinaal’ van Henry Morton Robinson viel in de smaak van het Nederlandse lezerspubliek, en menen wij hier niet meer te moeten voorstellen. Persoonlijk menen wij nochtans dat dit boek, dat in het Nederlands werd uitgegeven bij Sheed & Ward (Antwerpen) te gemakkelijk en enigszins te kleinerend bestempeld werd als ‘goede feuilletonliteratuur’.
De bedoeling van dit artikel is veel meer de aandacht te vestigen op een paar recenter werken, waarin priesters optreden als hoofdfiguren.
De publicatie van ‘Les saints vont en enfer’ door Gilbert Cesbron (Ed. Laffont, Parijs) is niet alleen in Frankrijk, maar ook bij ons in België en zelfs in Kongo, niet onopgemerkt voorbijgegaan. Zopas vernemen wij trouwens dat ook reeds een Nederlandse versie van dit werk in voorbereiding is, hoewel het oorspronkelijke pas enkele maanden geleden van de pers kwam. Deze roman handelt over het initiatief dat enkele jaren geleden genomen werd door wijlen Kardinaal Suhard van Parijs, in samenwerking met E.H. Godin, auteur van het ophefmakende boek ‘La France, pays de mission’, toen zij overgingen tot het stichten van ‘la mission de Paris’, een instelling die beter bekend staat onder de benaming van ‘les prêtresouvriers’. Deze priesters beschouwen hun werk helemaal als ‘missiearbeid’. In feite zoeken zij geen rechtstreeks apostolaat uit te oefenen, ook niet bij de arbeiders met wie ze samen leven in dezelfde woonwijken, of wier werk zij delen in de fabriek. Deze priester-arbeiders ‘hernemen’ inderdaad geen kontakt met een milieu dat zich van de Kerk losscheurde, maar leggen veelmeer, voor de eerste maal, een kontakt dat vroeger nooit bestaan heeft. Zij installeren zich in de arbeiderswijken en gaan gewoonweg als werkman naar de fabriek, alleen om de aanwezigheid van de Kerk in het arbeidersmilieu te bevestigen, en om de mening uit te roeien als zou de priester onvermijdelijk solidair moeten zijn met de bourgeoisie en het patronaat. Om zich beter in de arbeiderswereld te integreren dragen de priester-arbeiders geen soutane. Zij lezen mis, 's avonds, nadat hun werk bij de arbeiders gedaan is, wanneer alle sukkelaars die bij hen kwamen aankloppen een onderdak voor de nacht hebben gevonden, en wat hebben kunnen eten, of nadat andere lastige karweitjes uitgevoerd zijn. Soms laten de tijd en de omstandigheden het zelfs niet toe de H. Mis op te dragen. Dan wordt het maar uitgesteld tot morgen. Om hun solidariteit te betuigen met de arbeidersklas tot dewelke zij behoren zijn de priester-arbeiders steeds gesyndikeerd, desnoods bij de socialistisch-communistische C.G.T. Om dezelfde reden gaan zij ook desgevallend met de arbeiders van hun fabriek of wijk in staking. Het moet ons dan ook niet verwonderen dat juist hun aanwezigheid als gewoon arbeider in een fabriek meestal niet in de smaak valt van het patronaat, en zeker niet van katholieke werkgevers.
Cesbron heeft gedurende geruime tijd het leven van deze priester-arbeiders van nabij gevolgd en meegemaakt. Zijn roman heeft dan ook wel iets | |
| |
weg van een beleefde reportage. Maar toch heeft de auteur een romantisch verhaald geschapen, en wist hij op meesterlijke wijze de ziel te begrijpen en uit te drukken van deze moderne apostolaatsvorm. Hij had dan ook wel enigszins gelijk wanneer hij in de inleiding tot het boek schreef dat zijn roman in vele kringen zou mishagen. Maar de voorstelling van het leven in de rode banlieue van Parijs, de levendige schildering van dit proletariërsmilieu, de vaak scherpe dialogen en de uitbeelding van deze heerlijke priesterfiguur van ‘le père Pierre’, die ondanks alles toch zo diep menselijk blijft, hebben Cesbron een vooraanstaande plaats veroverd onder de hedendaagse jonge Franse schrijvers. Zijn roman is uitgegroeid tot een diep-aangrijpend tijdsdocument waarvan we de lezing onvoorwaardelijk aan iedereen kunnen aanbevelen, wat men ook moge denke over het stoute en gedurfde initiatief der ‘priester-arbeiders’. Het is trouwens nog veel te vroeg om er een definitief oordeel over te vellen, wat niet belet dat het met levendige belangstelling dient te worden gevolgd.
Een boek dat ons niet in dezelfde mate bevredigde, laat staan, begeesteren kon is ‘Léon Morin, prêtre’, van de jonge Belgisch-Franse schrijfster, Beatrix Beck, en uitgegeven bij Gallimard, Parijs, omstreeks op hetzelfde moment als Cesbron's priesterroman het licht zag. De roman van Beatrix Beck is weliswaar van een andere aard. De priester die hier wordt uitgebeeld is geen ‘prêtre-ouvrier’, maar wel de onderpastoor van een Parijse volkswijk. Indien evenwel het decorum en de atmosfeer niet dezelfde zijn als deze aangegeven in de sociale enquête van Cesbron, toch hebben ze wel wat met elkaar gemeens. Het gaat ditmaal echter om een echte roman, om een zuivere fictie, met de priester Morin als held, en een door hem bekeerde jonge weduwe als tegenspeelster. Morin is nochtans - zoals de jonge vrouw doet opmerken - ‘geen pastoor als de anderen’. Hij is geknipt uit de stof waaruit men geestelijken maakt die er onmiddellijk in slagen de antiklerikale vijandigheid te ontwapenen. Zijn taal is niet altijd zeer academisch; hij reageert maar moeilijk op schuine woorden of grappen; houdt niet van conventie, en sputtert tegen alle kwezels, burgerlijke pastoors en tegen de elf-urenmis. Persoonlijk echter menen wij dat l'abbé Morin zich al tè natuurlijk voordoet in een taal, een atmosfeer en een milieu die nu toch eenmaal voor een priester niet zo natuurlijk zijn kunnen, en die wij zelfs in sommige gevallen vulgair zouden durven noemen. De bewering als zou de priester noodzakelijk zo'n taal moeten gebruiken en zich als l'abbé Morin moeten aanstellen om de ‘verloren schapen’ te redden lijkt ons alleszins lichtelijk overdreven.
Zelfs de bekeerlinge van Morin, die anders toch een intelligente en ontwikkelde vrouw moet zijn, te oordelen naar haar eruditie en haar intellectueel assimilatievermogen, lijkt mij soms een taal te spreken die niet met haar ontwikkelingspeil overeenstemt. Het mag dan nog een provocante goddeloze vrouw zijn, die bij de aanvang van het verhaal de noodzakelijkheid schijnt te hebben aangevoeld Morin in de biechtstoel te gaan toefluisteren | |
| |
‘dat godsdienst opium is voor het volk’, alleszins een weinig originele stellingname. De geestelijke ommekeer in deze vrouwenziel schijnt ons ook al te artificieel. Mevrouw Barny schijnt veeleer onder de bekoring te zijn gekomen van de mannelijke charme van l'abbé Morin, dan wel van zijn geestelijke overredingskracht. Uit dit boek blijkt zeker niet dat een bekering een geestelijk rijpingsproces veronderstelt onder invloed van de genade. Later in het boek moet trouwens blijken dat de jonge weduwe op Morin verliefd geraakte. Stel u echter gerust: de priester valt niet in de valstrik die hem wordt gespannen. Maar het is een feit dat de manier waarop de verhouding tussen beide personnages die in deze roman worden uitgebeeld wijst op een alleszins schuldige onvoorzichtigheid vanwege Morin, onvoorzichtigheid die bovendien voor grote mensen nog naïef-potsierlijk aandoet. De roman van Beatrix Beck heeft ons, ondanks de lofbetuigingen in sommige kranten, persoonlijk ontgoocheld, en Morin is voor ons ‘een held zonder glorie’ geworden, hoewel de schrijfster wellicht onbewust bedoeld heeft een figuur te scheppen die een waardige tegenhanger zou vormen van ‘le père Pierre’ van Cesbron. Jammer genoeg is Beatrix Beck daarin volgens ons niet geslaagd.
Bij de ‘Editions du Seuil’ te Parijs verscheen enkele maanden geleden de Franse vertaling van drie andere priesterromans waarop we even de aandacht willen vestigen. Het zijn ‘Utopia’ en ‘Le Missionnaire et l'Empereur’, respectievelijk geschreven door Stefan Andrès en Reinhold Schneider, allebei Duitsers, en ‘Le Prince des Ténèbres’ van de Amerikaan J.F. Powers. De eerste twee werken werden eveneens in het Nederlands gepubliceerd door de Uitgeverij Sheed & Ward (Antwerpen) onder de titel ‘Het Mes der Barmhartigheid’ en ‘Las Casas vóór Karel V’.
‘Utopia’ waarvan de oorspronkelijke titel luidt ‘Wir sind Utopia’ is het werk van de Duitser Stefan Andrès, in 1906 geboren nabij Trier. Hij bereidde zich op de priesterloopbaan voor bij de Jezuieten, en studeerde verder te Keulen, Jena en Berlijn. Zijn eerste roman die zich afspeelt te Napels en die in het Frans verscheen onder de titel ‘Chevalier de Justice’ werd bekroond met een reisbeurs. Enkele tijd vóór de oorlog moest hij voor de Nazis zijn land verlaten. Hij sloeg dan zijn tenten op aan de boorden van de Middellandse Zee, nu eens in Italië, dan weer in Frankrijk of Spanje. Zijn roman ‘Utopia’ speelt zich af ten tijde van de Spaanse burgeroorlog in een klooster der Karmelieten. De rode luitenant Pedro Gutierrez bezet dit klooster waaruit hij de monniken heeft vedreven en vermoord. In het nieuwe konvooi gevangenen die hem ter bewaking worden toegezonden, bevindt zich een weggelopen pater, Paco Hernandes. Na alle wereldzeeën te hebben bevaren, in alle havens zijn eer te hebben vergooid, en zijn priesterschap te hebben besmeurd, wordt deze haveloze matroos weer op het strand gespoeld van het klooster, waar hij in zijn jeugd droomde van een hemels ‘Utopia’. Aan de kampleider vraagt Paco de gunst de oude cel te mogen betrekken die hij twintig jaar tevoren bewoonde onder | |
| |
de naam Padre Gonzalvès. Wanneer luitenant Gutierrez dit verzoek hoort vaart een schok door zijn lichaam. Hij heeft hier dus te doen met een priester, die hem ondanks zijn jongste bandeloos verleden, toch van zijn bovenmenselijke zondenkwelling kan verlossen. Maar zo onmiddellijk en abrupt kan hij ook niet vragen hem de biecht af te nemen. Pedro zal eerst trachten de sympathie en genegenheid van de afvallige priester te winnen. Terug in zijn oude cel vindt Paco deze zoals hij ze heeft verlaten. De tralies die het venster afsluiten en die hij destijds heeft aangevijld tot ze nog net vasthielden, en die hem toen een zinnebeeld waren van zijn ‘vrijwillige gevangenschap’ vindt hij ook weer in dezelfde toestand, zodat het hem niet zo moeilijk zijn zou 's nachts de vlucht te nemen. Als om zijn ontvluchtingswil nog in de hand te werken brengt Luitenant Pedro hem benevens wijn, brood, kaas ook nog een mes. Een ruk aan de tralies, een stoot van het mes in de rug van Pedro en hij kan zich de volgende nacht bevrijden, en zijn medegevangenen met hem. Maar nu komt Pedro hem spreken over zijn gewetensangsten. De officier wil er zich van bevrijden. Iedere nacht bezoeken hem de schimmen der kloosterzusters die hij onteerde en vermoordde. Hij weet dat Paco, de geëxcommunieerde priester nog steeds de macht bezit hem in het voortdurend en toenemend oorlogsgevaar te absolveren. ‘Wilt U mijn biecht horen, Padre?’ En hier ligt dan voor Paco het zware gewetenskonflikt. Zijn vroegere geestelijke leider heeft hem destijds gezegd dat de laatste daad van de mens een daad van liefde moet zijn, een ‘laatste check uitgeschreven op de liefde’. Maar waar ligt hier de te stellen liefdesakt? Moet Paco luitenant Pedro neersteken en de gevangenen bevrijden? Of moet hij deze vijand de biecht afnemen en daardoor de schone en enige kans op vrijheid verzuimen? Lange tijd aarzelt hij, wikt en weegt de mogelijkheden. Uiteindelijk besluit hij Pedro te absolveren en hem daarna het mes in de rug te stoten. Maar ook deze mogelijkheid valt weg doordat Pedro op het ogenblik dat hij vóór Paco neerknielt zich kwetst aan het mes dat in Paco's zak verborgen zat. De gekwelde priester herademt: hij zal zijn vijand dus niet moeten doden na hem van zijn zondenlast te hebben ben bevrijd. Gods barmhartigheid loste het dilemma voor hem op. Het mes was het wapen van God's barmhartigheid. Vandaar de titel der Nederlandse bewerking. Paco kan nu gemakkelijk Pedro absolveren en afzien van de bevrijding van zijn kameraden. Als de witte legers het klooster naderen krijgt de rode luitenant bevel de gevangenen onschadelijk te maken. Hij zal ze verzamelen in de refter als om hun een laatste versterking te geven vóór de evacuatiereis. Paco geeft ze daar de algemene absolutie, voordat ze gezamenlijk, Paco met hen, neergerateld worden door de in het keukenloket opgestelde mitrailleuse.
Andrès heeft in dit boek op prachtige wijze deze afvallige priesterfiguur geschetst, en zijn zielstoestand vóór het gestelde dilemma ontleed. Als afvallige kreeg deze figuur, of men het wil of niet, evenals de ‘whiskypriest’ uit Greene's ‘The Power and the Glory’ een sterker persoonlijkheid en werd de dramatische spanning doorheen het hele verhaal gaande | |
| |
gehouden tot op het ogenblik der ultieme ontknoping. Paco neemt ontegenzeggelijk een vooraanstaande plaats in onder de priesters, helden met of zonder glorie.
‘Le Missionnaire et l'Empereur’ (oorspronkelijke titel: Las Casas vor Karl V) is het werk van de historicus Reinhold Schneider (geboren te Baden-Baden, in Rijnland, in 1903). Zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid ging steeds naar de 16de eeuw. Hij wijdde o.m. een belangrijke historische studie aan Filips II. Tijdens de oorlog was hij een uitgesproken vijand van het Nazi-regime, zodat hij onder toezicht geplaatst werd van de staatsveiligheid, wat hem niet belette clandestien zijn anti-nazicampagne voort te zetten door de publicatie van essais, vlugschriften, gedichten en brochures.
‘Las Casas vor Karl V’ verscheen in 1938 en kan dus niet meer onder de jongste publicaties worden gerekend. Het werk bleef echter in het buitenland grotendeels onbekend, terwijl het op dit ogenblik nog niets van zijn actualiteit heeft verloren. Het werk is het verhaal van de inspanningen van de bekende Dominikanerpater Las Casas, die het gedurende de eerste helft der 16de eeuw, vóór Keizer Karel opnam voor de Indianenbevolking die door de ‘conquistadores’ van de nieuwe wereld op onmenselijke wijze werden geëxploiteerd.
Na een tijdlang zelf te hebben deelgenomen aan deze uitbuiting was Las Casas in het klooster getreden, en had hij zich opgeworpen als de kampioen en de beschermer der verdrukte inboorlingen. Vóór de Keizer, werden in een historisch debat de stellingen verdedigd van de politieke jurist en van de missionnaris. De twistvraag waarover gedebateerd werd kan als volgt worden omschreven: ‘Welke is de rol van de Kerk in het kolonisatiewerk? Moet de Kerk de ondernemingen van de staat onderschrijven en steunen om orde in het nieuw-ontdekte gebied te vestigen? Of moet zij steeds en in alle gevallen herinneren aan het feit dat elk mens met Gods bloed werd vrijgekocht? De openbare discussie liep over volgende rechtskwestie: moet men de thesis bijtreden van de jurist Sepulveda, gesteund door de kolonialisten, t.t.z. door de meerderheid van de hoge ambtenaren en van een belangrijk deel der geestelijkheid, dat de onderwerping van de Indianen hun bekering moet voorafgaan, of moet men met Las Casas en zijn Orde van oordeel zijn dat de eigen opdracht der Spanjaarden in de nieuwe wereld er uitsluitend in bestaat aan de autochtone bevolking het kristendom te brengen en dat de kerstening van het gebied uitsluitend moet doorgevoerd worden door de middelen van het geloof, en in zekere zin onafhankelijk van elke steun van de Staat.
Door Las Casas werd een striemend requisitorium gehouden tegen zijn landgenoten die onder de banier van de evangelisatie, het kristendom en de beschaving de inlandse bevolking van het pas-ontdekte werelddeel afslachtten, afbeulden en tot slaven maakten om eigen baat te dienen, om ze | |
| |
in te schakelen in hun zucht naar goud en rijkdom, om ze te verknechten in hun suiker- of koffieplantages, of hun opsporingen van goudmijnen of pareloestervelden.
Schneider heeft in zijn roman door Las Casas een meesterlijk pleidooi laten houden voor meer menselijkheid, en liet hem een klinkende afstraffing geven aan allen die om het even welke exploitatie van ondergeschikten, zwakkeren of minderheden doorvoeren onder de vlag van een hoogstaand principe, of van het zogezegde staats- of volksbelang. De roman werd geschreven kort vóór de oorlog, en in 1941 door een moedig uitgever gepubliceerd. Op dat ogenblik was de roman een schitterende uitdaging der nationaal-socialistische ethiek. Aan doctor Sepulveda die staan hield, - zoals veel andere juristen die daarom noch Duitser noch Spanjaard zijn, - dat ‘er geen enkel recht bestaat dat niet voortspruit uit een politieke orde’ antwoordt de auteur door de mond van Las Casas dat ‘God de mens schiep als een vrij wezen, en dat de schepper geen onderscheid onder de mensen heeft willen maken’. Bij de beschrijving van de onmenselijke behandeling die de Amerikaanse bevolking moest ondergaan vanwege sommige opvolgers van Colombus had Schneider een andere verslaving en verknechting op het oog. Als door een soort profetische gave stigmatiseerde hij de wreedheden die hij in 1938 nog niet kennen kon, maar die tijdens de oorlog hun hoogtepunt bereikten in de concentratiekampen, de kampen voor gedeporteerde arbeiders, de Jodenvervolging, de rassenhaat der Nazis. Ook thans nog is Schneider's roman actueel. De ‘raison d'Etat’ dekt nu ook in al te veel gevallen verdachte belangen, en blijft nog te vaak de dekmantel voor bloedige repressies en onmenselijke ondernemingen, dat de oproep van de Spaanse monnik tot Keizer Karel V niet zou mogen herhaald en overwogen worden door de mensen van onze tijd.
In ‘Le Prince des Ténèbres’ (Prince of Darkness) brengt J.-F. Powers, Professor aan de Benediktijnerabdij van Saint John in de Amerikaanse staat Minnesota ons een aantal novellen met priesters als hoofdfiguren. In deze novellen brengt de auteur enkele pijnlijke, schrijnende, om niet te zeggen ontaarde aspekten van het Amerikaans katholicisme aan het licht. Hij toont aan hoe sommige Katholieken, en onder meer ook sommige priesters, bezwijken onder de bekoring van gemakzucht, comfort, algemeen-aanvaarde fatsoenlijkheidsnormen, e.d.m. die evenwel de absolute veroveringskracht van het katholicisme ondermijnen, en de godsdienst dan ook in de ogen van sommigen discrediteren. De auteur schetst ons in deze novellen weliswaar geen afgevallen priesters, geen wereld die op zich zelf slecht zou zijn. De wereld die hij schildert is er echter ook geen van de meest schitterende. De geest wordt in deze wereld versmoord onder de letter; deze geest wordt er aangevreten door de Amerikaanse kultus van het materieel succes. Deze wel-denkende priesters worden arrivisten, opportunisten, automobilisten die | |
| |
fier gaan op hun prachtige moderne wagen, die zij onontbeerlijk gaan achten voor de uitoefening van hun apostolaat. Zij nemen deel aan de anti-negercampagnes. Het zijn ‘mensen van de wereld’ geworden. Zij trachten hun priesterambt op eerlijke wijze te vervullen, hoewel ze het soms niet al te nauw opnemen met de subtiliteit van het geloof of de kristelijke liefdadigheid. De Amerikaanse pers heeft ‘Prince of Darkness’ beschreven als een ‘agressief werk’. Wij zouden het veeleer willen bestempelen als een onverbiddellijk gewetensonderzoek niet alleen voor de Amerikaanse gelovigen maar voor iedereen die van mening is dat het ‘apostolisch karakter’ van de Kerk een van haar hoofdkenmerken moet blijven.
Een van de meest aangrijpende priesterromans die wij echter tijdens de voorbije maanden onder ogen kregen was ongetwijfeld ‘Hemel en Aarde’ van de jonge Italiaanse auteur Carlo Coccioli. (Uitgave: Sheed & Ward, Antwerpen - Geb. 145 fr.)
Deze roman speelt zich af over een tiental jaren, nl. van 1933 tot 1943. Bij de aanvang van het verhaal heeft de held, - de jonge priester don Ardito Piccardi - pas het seminarie verlaten waar hij, schitterend student, met een ietwat koude vurigheid, veeleer bewondering dan sympathie afdwong. Men liet hem een aardig bedrag als erfenis na, maar al zijn bezittingen schonk hij weg aan de armen. Hij wordt onderpastoor in een welstellende parochie van ‘bourgeois’. Maar na enkele tijd vraagt hij aan zijn pastoor te mogen weggaan. Hij meent nl. dat in deze parochie niet de authentieke Kristus wordt gepredikt en dat, onder voorwendsel het goede te doen, de parochianen zich vastnestellen in hun kleinzieligheid en zelfs in de zonde. De jonge priester wordt dan naar een afgelegen bergstreek gezonden, naar een arm en afgelegen gebied, bewoond door kolenbranders en houthakkers, waar het priesterministerie zeer zwaar uitvalt. Don Ardito die zich vooral het lot der armen aantrekt wordt vrij spoedig door de rijkgeworden boeren verafschuwd. Door de arme stumperds wordt hij evenwel op de handen gedragen. Wat hun bijzonder opvalt is de fascinerende wijze waarop don Ardito de heilige Mis opdraagt, en de gans nieuwe en directe vorm van zijn Zondagsprediking. Hij is een kampioen van de absolute beleving van het kristendom. Ondanks hemzelf verwerft hij op die manier zelfs een reputatie van heiligheid zodat zijn vijanden er toe besluiten hem op de proef te stellen. De gebeurtenissen van het dorp exploiterend, zullen zij zelfs een Godsoordeel afdwingen, met als inzet de genezing van een verlamd kind. En ziedaar, het kind geneest op wonderbare wijze, na bij de priester te hebben gebiecht. Gans het dorp viert zijn ‘heilige’ die zich evenwel in de eenzaamheid van het gebergte terugtrekt om er te bidden. Wanneer hij dan naar het dorp terugkeert, verneemt hij de zelfmoord van een jonge man - een verwijfd jongmens, opgevreten door een duivels kwaad - die de priester vroeger reeds heeft willen redden door hem bewust te maken | |
| |
van de aanwezigheid van het kwaad in hem. Deze bewustwording was bij de jonge man echter zo sterk geworden dat hij zelfmoord pleegde. En don Ardito begint zich mede-verantwoordelijk te voelen voor deze zelfmoord.
Getormenteerd door zijn gevoelens van trots en wanhoop gaat don Ardito dan steun zoeken bij zijn bisschop, die hem in een stadscentrum de leiding toevertrouwt van een kring jonge intellectuelen. Hij wijdt zich ook hier uiterst gewetensvol aan zijn taak. Door zijn conferenties, zijn publicaties, en zijn geestelijke leiding weet hij een sterke invloed uit te oefenen op de zielen die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd. Maar bij dit alles voegt zich steeds een greintje zelfvoldaanheid, trots en persoonlijke triomf, die hij door zelfkastijding wil onderdrukken. Hij meent dan een nieuw spoor te hebben gevonden in het apostolaat van de ‘Priesters der Armen’. Na een pijnlijke doolnacht vol verwarrende dromen in de sloppen en het puin van Napels wordt hem de reden van zijn onbevrediging en zijn persoonlijke mislukking onthuld. Op aandringen van zijn stervende geestelijke bestuurder gaat hij zich terug vestigen in zijn bergdorp Chiaratorre. Daar vindt hij het klimaat van de oorlog die op zijn einde loopt, de oorlog met zijn wreedheid en zijn haat. Don Ardito wil er opnieuw zijn priesterapostolaat uitoefenen en de liefde in de plaats stellen van de haat. Hij zit er gekneld tussen Duitsers en Italiaanse weerstanders. Nadat hij een partisanengroep er van overtuigd heeft af te zien van een gewapende aanslag op een militaire trein, ten einde verder bloedvergieten te verijdelen, wordt de aanslag toch uitgevoerd door een andere weerstandsgroep, met het gevolg dat don Ardito vóór een Duits executiepeloton wordt gebracht, daar hij ervan verdacht wordt een hand te hebben gehad in deze aanslag. Van de andere kant wordt hij door de partisanen die nog in hem geloofden er van verdacht hen te hebben verraden. Roemloos en miskend wordt hij neergeschoten. Don Ardito's leven schijnt dus wel een volledige mislukking te zijn geworden. Was hij een held met, of zonder glorie?
‘Hemel en Aarde’ is het verhaal geworden van de haast wanhopige strijd tussen het goede en het kwade, tussen hemel en aarde, tussen God en Satan, en de uitkomst van deze heroïsche worsteling wordt slechts vaag vermoed. Zelden zagen wij het mysterie van het kruis tegenover dit van de boosheid zó op de spits gedreven als in deze roman. Ook niet bij Bernanos die in zijn eerste roman ‘Sous le soleil de Satan’ een gelijkaardig thema behandelde. Met de Nederlandse auteur A. den Doolaard mogen wij gerust zeggen dat dit boek - ook voor niet-gelovigen - een uiterst spannende avonturenroman is geworden en dat in een negatieve tijd als de onze ‘Hemel en Aarde’ uitgroeide tot een machtige brok positieve literatuur.
Jan Schouwenaers
|
|