Band. Jaargang 11
(1952)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||
De scheidingKULIK MBAAND = de vrouw verlaten. KULIK IKUNJ = de man verlaten. KULIKIJAAN = van elkaar scheiden. Willen de echtgenoten om een kleine palaber scheiden dan zullen hun respectievelijke families met elkaar in contact komen. Kan de ruzie bijgelegd worden dan wordt hen aangemaand bij elkaar te blijven. De familie van de man kan echter ook op zich zelf besluiten dat hun zoon zijn vrouw moet wegsturen of de familie van de vrouw kan hun dochter terugroepen.
Voor de scheiding zelf bestaat er geen bijzondere ceremonie. De broer of de zuster van de man zullen de vrouw naar haar dorp terugleiden. Van haar ouders zullen zij de dishikij in ontvangst nemen. Als de vrouw haar woonst verlaten heeft en wegblijft zal de man eveneens een familielid opsturen om de dishikij terug te halen. Zolang de dishikij niet teruggegeven is blijven de echtgenoten gehuwd. Hebben de geschenken en wedergeschenken op het ogenblik der scheiding een even grote waarde dan zullen de beide families zonder vete tegenover elkander staan. Zo er echter onevenwicht is, zal dit eerst moeten hersteld worden, alvorens de vete kan bijgelegd worden. In geval de ene partij aan de andere dipit te leen gegeven heeft, moet deze eveneens op het ogenblik der scheiding teruggegeven worden. Is de schuldenaar in de onmogelijkheid te betalen dan zal hij aan zijn schuldeiser de tshisu geven.
Indien uit het huwelijk kinderen gesproten zijn, blijven zij in princiep allen eigendom van de man. Als ge hier gekomen zijt zegt hij, hadt ge geen kinderen en nu hebt ge er omdat ik ze u gegeven hebt. De vader laat echter toe dat de kinderen hun moeder gaan bezoeken. Heeft de vrouw nog een kind aan de borst dan gaat het steeds mede naar haar dorp totdat het genoegzaam op zijn eigen beentjes kan staan en eten. Zijn de kinderen volwassen en bevinden zij dat hun vader hun slecht gezind is, kunnen zij hem verlaten en hun moeder vervoegen.
Later voor het aanvaarden en geven van de bruidschat en bijkomende geschenken, hetwelk een grote eer is, kan de vader eveneens voor zich | |||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||
zelf of voor zijn grootvader of familiehoofd die eer opeisen. In sommige gevallen, zo de vrouw meerdere kinderen gebaard heeft, zal ze eveneens de bruidschat mogen aannemen.
Voor de toekenning der kinderen gaf men ons de volgende verdeling aan:
Zo er een goede verhouding zou zijn in het getal jongens en meisjes, b.v. 2 of 3 jongens tegenover 2 of 3 meisjes zou de man ze allen voor zich houden, daar hij het verlies dat hij eventueel zou lijden door de bruidschat te geven voor zijn jongens, kan terugwinnen door zijn meisjes.
Om welke reden kan de man zijn vrouw of de vrouw haar man verlaten? Om een hele boel oorzaken! De Alunda bezitten een rijke woordenschat om het misverstand tussen de echtgenoten weer te geven, dat aanleiding kan geven tot scheiding. We geven ze hierna op.
MUKAT (b.n.)Ga naar voetnoot(1). Indien een van de echtgenoten onkundig of onbekwaam is de taak te vervullen die hem of haar in het huishouden aangewezen is. Zo de vrouw niet sterk genoeg is om eten te maken, water aan te dragen, hout te sprokkelen, het veld te bewerken of het huis te reinigen. Zo de man onbekwaam is om een hut te bouwen, het veld te bewerken, te vissen of te jagen.
USUND (z.n.). Wanneer een van beiden regelmatig ongewettigde betrekkingen onderhoudt met een derde. Wordt de vrouw op overspel betrapt met de broer van haar man of de man met de zuster van zijn vrouw, dan is dit eveneens usund, en gaan de echtgenoten van elkaar weg.
MUIJI (z.n.). Zo een van beide lijdt aan kleptomanie. Stelen van vreemde is geen kwaad, maar goederen ontvreemden aan leden van de familie of bewoners van het eigen dorp is een grote schande.
MAKASU (z.n.). Als de man of de vrouw steeds leugens vertelt, gebeurtenissen uitvindt of de waarheid verdraait en alzo de geïnteresseerden schade berokkent en ter zelfder tijd zijn vrouw of haar man kleineert. Wanneer men weet hoe leugenachtig de neger zich kan voordoen, is men verwonderd te zien hoe hij tegenover zijn familie en dorpsgenoten, wat ernstige zaken betreft, ten zeerste gehecht is aan de waarheid. In een rechtsgeding b.v. zal de Lunda de feiten helemaal verdraaien, terwijl hij zijn inlands hoofd niet zal beliegen. | |||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||
MASOOK (z.z.). Indien de man of de vrouw steeds ruzie zoeken met andere inwoners van het dorp.
MASAAL (z.n.). Idem voor het uitschelden.
MAJIR (z.n.). Zo de man geen huis of keuken wil bouwen of ze slecht maakt of de vrouw het huis en de keuken niet schoon houdt en het bed bevuilt. Alzo is de vrouw er o.a. toe gehouden de dagen der menstruatie in een afzonderlijk huisje door te brengen. Dit moet ze niet alleen doen om de netheid van de hut te bewaren, maar eveneens opdat de fetisjen hun kracht niet zouden verliezen.
KUDIUL (w.w.). Wanneer de vrouw niet antwoordt als haar man roept of ‘eh’ roept in plaats van ‘ja’ en ze het gevraagde werk niet doet. De beleefdheid eist van de vrouw eveneens dat ze niet over de uitgestrekte benen van haar man heenstapt. Zelf wanneer haar man eerst naar bed ging mag zij niet over hem heen, maar dient hem eerst te vragen zijn voeten in te trekken. De vrouw mag ook niet tussen haar tanden sissen in het bijzijn van haar man. Dit toch doen is afkeer voor haar man betonen.
MBOJ (z.n.). Als de een of de andere van hun eigen of van een andere familie allerlei nieuwtjes, die hem of haar aanbelangen, overal rondvertellen.
KUBWATOOK (w.w.). Indien de man of de vrouw na een paar jaren huwelijksleven de gewoonte heeft te hertrouwen en één van beide bemerkt dat in hun huwelijk de liefde evenmin stand houdt. Dit geval is niet te verwarren met ‘usund’, overspel.
KUKIMB (w.w.). Zo de vrouw niet kan thuis blijven en steeds haar tijd verknoeit bij andere vrouwen en alzo haar huishoudelijke bezigheden verwaarloost en haar man niet verwelkomt bij zijn thuiskomst.
KUYEL (w.w.). Als de vrouw steeds ziek is en niet kan werken. Is de man echter de oorzaak van hare ziekte, b.v. geslachtsziekte, dan is hij verplicht de geneeskundige verzorging te betalen tot zijn vrouw genezen is.
KUISUK (w.w.). Indien de vrouw het eten niet goed kan bereiden, de maniokwortel niet fijn genoeg stampt zodat er klonters in de maniokbrij zitten, de groenten slecht plet, zodat ze pezig en taai zijn.
MILONG (z.n.). Zo een van de echtgenoten veel palabers heeft, hetzij wegens doodslag of diefstal, hetzij wegens vechten of andere misdrijven, zal de andere weggaan.
KWIBAAZ (w.w.). Wanneer de man of de vrouw steeds zegt: mijn familie is beter dan de uwe, de uwe deugt niet, de mijne wel.
KUFA MU TSHIKUMB (w.w.). Voor het geval de kinderen niet blijven leven.
UKWET MEM (w.w.). Als de man of de vrouw in het bed watert.
DITUBE (z.n.). Indien wegens geslachtsziekten de geslachtelijke betrekkingen physisch onmogelijk geworden zijn. Of indien de geslachtsziekte de onvruchtbaarheid voor gevolg heeft, of de man impotent geworden is. | |||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||
KUYA WENY WAKADI KUTSHIRIK. Zo een van beiden de woonst verlaat en de blijvende rechtmatig de terugkeer niet meer moet afwachten. De man mag 2 tot 3 jaar wegblijven, de vrouw slechts 2 tot 3 maanden.
KUFUNIK (w.w.). Wanneer om een kleine ruzie de vrouw aanstonds naar haar ouders wil terugkeren.
UJIM (z.n.). Als om een kleine ruzie, de man of de vrouw koppig blijven en gedurende verscheidene dagen niet werken of niet spreken.
MATEND (z.n.). Indien om een kleinigheid een van beide steeds opvliegend is en groot kabaal maakt, zodat iedereen het horen kan.
KULIK KULIL AAN. Zo bij afwezigheid van de man de vrouw veronachtzaamt de kinderen tijdig eten te geven of bij eventueel bezoek van vrienden van haar man hun geen eten aanbiedt.
KUJADIL (w.w.). Wanneer de man voor zijn vrouw geen klederen koopt, zodat de vrouw steeds vuil is.
KUIKUDIK (w.w). Als de vrouw gedurende een twist durft zeggen: zo ge me nog eenmaal slaat of dit niet doet of laat, hang ik mij op. Dit is een zeer gewichtige afdreiging en de man zal niet aarzelen aanstonds van zijn vrouw te scheiden. De zelfmoord immers door verhanging wordt door de Alunda als een moord aanzien waarvoor de man aansprakelijk zal gesteld worden en hoge boeten zal moeten betalen.
RUPADI (z.n.). Alhoewel de vrouw meestal zonder nijd verdraagt dat haar man zijn liefde deelt met andere vrouwen die hij als bijzitten aanwerft, kan het nochtans gebeuren dat zijn vrouw haar veto stelt en dreigt te scheiden zo haar man een tweede vrouw durft nemen.
KUFIL DIPIT. Indien de man het geld en de goederen die zij door hun gezamenlijke arbeid verwerven niet gelijkmatig met zijn vrouw deelt. De man oogst b.v. van zijn katoenveld 500 Fr. en zou slechts 100 Fr. aan zijn vrouw geven en van het overige geld schapen of kippen voor eigen rekening kopen. Dit is een grove diefstal, daar de Alunda de gemeenschap van goederen tussen echtgenoten niet kennen en hij alzo niet alleen zijn vrouw maar eveneens haar familie schaadt.
RUFISH (z.n.) of KUFISH (w.w.). Zo de vrouw meerdere miskramen heeft, dode kinderen baart of de kinderen bij de geboorte sterven.
WANAPALKAL (z.n.). Wanneer na het huwelijk blijkt dat het ouderdomsverschil tussen de beide echtgenoten te groot is. Een man is zelden te oud voor een vrouw maar kan in sommige gevallen te jong zijn. Wanneer b.v. beiden als kinderen elkander waren toegezegd en het meisje reeds lang volwassen was, alvorens de jongen tot rijpheid gekomen was. YAKU (z.n.) of gulzigheid. Man of vrouw houden alle olie, vlees, zout of andere lekkernijen voor zich alleen. KUBULIJAAN (w.w.). Als de man zijn vrouw steeds slaat. KUJIL (z.n.). Indien de man herhaalde malen de maniokbrij weigert te eten die zijn vrouw voor hem bereid heeft. Voor haar beduidt dit dat een andere vrouw voor hem zijn eten heeft klaargemaakt. | |||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||
De dood.Zo een vrouw lijdend is, laat de man haar familieleden verwittigen, opdat zij zouden kunnen komen vaststellen dat hij hun kind goed verzorgd heeft en ze de dood van God zal sterven en niet vermoord, vergiftigd of door de boze hand getroffen werd. Bij gebeurlijk overlijden neemt de getroffene familie, d.w.z. die van de vrouw, zelden aan dat hun kind zo maar een normale dood gestorven is. De meest uiteenlopende oorzaken, die het overlijden tot gevolg zouden kunnen gehad hebben, worden de weduwnaar aangewreven, verwijten vliegen door de lucht, bedreigingen worden elkaar toegeslingerd en men wordt handgemeen. Dit is de gewone inzet van de dodenritus bij het overlijden van een getrouwde vrouw. Voor oude mensen, kinderen of voor een getrouwde man - behalve wanneer zijn vrouw voor een heks aanzien werd, wordt ze slechts zelden aanzien als de oorzaak van de dood van haar man - wordt dergelijk kabaal zelden gemaakt.
Indien het geboortedorp van de vrouw dichtbij het dorp gelegen is waar ze overleden is, neemt hare familie bezit van het lijk en draagt het mede om het daar te kunnen bewenen en begraven. Is het dorp echter ver afgelegen, meer dan 20 km., dan blijft de familie ter plaatse om deel te nemen aan de rouwplechtigheden. Thans nog, alhoewel minder dan vroeger, draagt men het lijk mede wanneer de respectievelijke dorpen zeer dicht bij elkaar gelegen zijn.
Zodra de vrouw dood is beginnen de omstaanders te weeklagen en te huilen ‘makwe, makwe, tatukwe’ en dit met lang aangehouden tonen of kort gekapt door het snikken en op alle mogelijke toonhoogten. De ene roept: ‘zij zoogde goed haar kind, makwe’, de andere ‘zij baarde vele kinderen - makwe’, ‘zij werkte goed op het veld - makwe’, ‘zij sprokkelde hout - makwe’, ‘zij droeg water - makwe’, zij was een goede vrouw - makwe’, ‘zij deelde het bed alleen met haar man - makwe - tatukweGa naar voetnoot(1)’. Alle mogelijke handelingen die een vrouw kan verrichten en al de goede hoedanigheden die de overledene bezat worden dooreen uitgeroepen en steeds gevolgd van ‘makwe’. Dit wegens het verdriet dat men heeft omdat de overledene nooit meer die schone daden zal kunnen stellen.
Al de familieleden kruipen in de kleine hut te samen. Zij omhelzen de dode, betasten haar, stellen haar vragen, houden haar op de schoot. Men beweegt voortdurend al de ledematen opdat deze niet zouden verstijven en alzo hun geliefde overledene niet zo vlug van hen weg zou gaan. De vrouwen krabben hun gevlochten haar uiteen en zijn zij gekleed dan ontdoen zij zich van hun klederen tot aan de heupen. De mannen rollen zich in het zand. De | |||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||
weduwnaar of mufir mag zijn overleden vrouw niet meer bezien. Wenend hurkt hij bij de hut bij een klein vuurtje.
De bewoners van het dorp vernemen het overlijden. Zij scholen samen rond het sterfhuis en vertiendubbelen het wenen en het klagen zodat oren en zien vergaat. De ene na de andere brengt een weinig voedsel mede voor de treurende familie, want deze is zo bedroefd dat ze geen eten kunnen bereiden, zelfs niet voor de kinderen. Wanneer de avond valt worden tamtams bijgehaald en bij maneschijn of laaiend vuur komt de treurende menigte rond de hut in beweging. Vlug slaan handen over het strak gespannen vel van de handtrommel. Stokken, met een dikke bol caoutchouc aan het uiteinde, hotsen en botsen over de holle buik van een uitgehaalde stam. Voeten schuiven over de grond, lichamen buigen, neigen en draaien langzaam of kort en heftig naargelang het roffelen der tamtams. Geheel de nacht door danst men alzo de MUSHET dans, terwijl de dode in de hut blijft bij haar familieleden, die haar nog steeds verzorgen, vertroetelen en bewegen als ware ze niet dood.
Wanneer de morgen aanbreekt, draagt men de dode uit de sterfhut. Thans draagt men meestal het lijk langs de deur buiten, vroeger echter langs een gat dat men in de muur daartoe had aangebracht. Buiten begint men het lijk op te baren. Vrouwen doen dit voor een vrouw en mannen voor een man. Men wast het lichaam en bestrijkt het met olie, men kamt en vlecht het haar, en men poedert het gelaat wit. Op de veranda van de hut zet men de dode op de TSHITAL TSHA MUF of het doodsbed, een soort stoel waarin de dode enigszins achterover leunt. Wie de overledene wil eren of de familie steunen geven nu een geschenk: een mat of een stuk stof om het lijk in te wikkelen, 5 of 10 Fr. om de rouwkosten te helpen dekken.
Nadat de dode alzo 2 tot 3 uur tentoongesteld is geweest, vraagt men 2 vrijwilligers om een put te graven en 4 vrijwilligers om het lijk weg te dragen. Bemiddelde Alunda leggen hun afgestorvenen in een kist, anderen rollen het lijk in matten en naaien ze toe. Zodra de dragers het lijk op hun schouders getorst hebben neemt men een tas water en giet deze over de kist uit. Terwijl het water eraf druipt moet de man onder de baar doorgaan, en inmiddels houdt hij aan zijn pink zijn treurgezel. Zodra de echtgenote overleden is, heeft de weduwnaar een man (de weduwe een vrouw) bij zich, die hem gezelschap zal houden gedurende een paar dagen. Deze steunt de treurende in zijn verdriet en wijst hem aan welke handelingen hij te vervullen heeft gedurende de rouwplechtigheden. Deze gezel wordt zo mogelijk gekozen uit de familie, maar het is vereist dat hij eveneens reeds weduwnaar geweest is, zodat hij weet waaraan hij zich te houden heeft. Op sommige plaatsen zou de treurgezel niet alleen de eerste twee dagen bij de weduwnaar blijven, maar wel gedurende heel de rouwperiode.
Bij het graf houdt een van de familieleden een kleine toespraak. Hij herinnert de overledene er aan dat de andere afgestorven familieleden niet uit hun graf zijn weergekeerd, en vraagt hem of haar eveneens niet terug te keren, tenzij om zich op de moordenaar te wreken. Zij die mochten schuldeiser | |||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||
van de overledene zijn, raken de lijkkist aan en herinneren de gemaakte schulden. Kleine bedragen, 10 Fr. of een kip b.v., kunnen door de schuldeiser vrijgescholden worden. Grotere sommen echter of goederen van grote waarde, een schaap b.v., worden gedebiteerd aan de familieleden van de overledene. Nadat men het lijk in het graf heeft gelaten, werpt iedere omstaander een weinig grond in de put en begeeft men zich naar huis.
Deze die de put groeven doen hem eveneens toe. Vroeger legde men bij de dode schotels, potten, eten, tabak en drank, thans niet meer. Nu zet men op het graf een tas, een fles of een kom en een stok met een lap witte stof. Nadat de grafmakers zo het graf versierd hebben zullen zij de grond rond het graf zorgvuldig vagen, zodat geen voetstappen zichtbaar blijven, en dit om de volgende reden. Zo de overledene inderdaad omgekomen was door de hand van een moordenaar, dan vreest deze dat de geest van de dode uit het graf zal komen om zich te wreken. Het enige weermiddel daartegen is een remedie te maken, waarvoor als belangrijkste stof de aarde van het graf van de vermoorde moet gebruikt worden, nadat hij een nacht begraven is geweest, De familieleden zullen dan ook niet nalaten zich daags na de begrafenis te vergewissen of iemand het graf aangeraakt heeft.
De ATUSHIK of deze die de dode gedragen hebben en deze die haar begraven hebben, begeven zich na hun taak niet aanstonds naar het dorp. Zij wassen zich eerst in de rivier en reinigen hun kleren en het alaam dat zij gebruikt hebben. Bij het dorp gekomen wrijven zij kop en bovenlijf met olie in. Ieder op zijn beurt bijt op een rauwe maniokwortel, een aardnoot, een palmpit en werpt deze daarna weg. Daarna begeven zij zich rechtstreeks naar de hut van de afgestorvene, waar zij een kalebas bamboewijn te drinken en maniok te eten krijgen. Daarenboven ontvangen zij nog, zo de afgestorvene rijk was een schaap, en zo hij arm was een kip of 20 Fr.
De familie blijft verder de gehele dag treuren. 's Avonds komt het ganse dorp opnieuw bijeen om de mushet te dansen zoals de vorige avond. Men zet op 't vuur een pot water met geurende kruiden. De weduwnaar moet zich tussendoor daarin even gaan wassen om de reuk van de overledene van zich weg te nemen. Eveneens dient hij soms een dans mede te doen. Tot de morgen komt moet hij wakker blijven. Zijn eerste slaap immers, na het overlijden van zijn vrouw, moet zwaar en lang zijn, zodat hij niet van zijn vrouw zou dromen, want zo hij dit deed zou hij sterven. Terwijl de nacht met dansen doorgaat wordt aan hen die bij de begrafenis aanwezig waren drank en een goed maal aangeboden. De treurende familie mag echter nog geen gekookt eten nutten. Zij moeten zich tevreden stellen met rauwe maniok, maïs, aardnoten enz...
's Morgens neemt men de weduwnaar mede naar de rivier. Men besproeit hem met water waarna hij zich ontkleedt en helemaal wast. Zo zijn klederen slecht zijn, worden ze weggeworpen, zijn ze nog goed dan geeft men ze aan zijn treurgezel. De weduwnaar omkleedt zich met RUKOTSH blaren, welke een sterke geur verspreiden zodat de vrouwen zich van hem verwijderen. | |||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||
Bij zijn terugkeer in het dorp heeft de KUMUSUMISHARUK plaats. Zijn treurgezel neemt de deur van zijn hut en laat er de weduwnaar op neerzitten. Hij snijdt zijn haar af en wrijft het hoofd met olie in om de treurende te versterken. Men bereidt een stuk van een jonge kip of witte vis te samen met een weinig maniokbrij. Hij raakt alles even met de hand en de mond aan en werpt het dan weg. Dit om te beduiden dat hij voortaan van iemand anders als zijn overleden vrouw zal te eten krijgen. Daarna haalt de treurgezel al het alaam dat de weduwnaar bezit, voor de dag: hak, mes, boog, pijl, enz. De weduwnaar houdt ieder stuk even in de handen en geeft het dan terug. Hiermede wil de treurende beduiden dat voor hem nu een ander leven begint. Na dat van de weduwnaar wordt ook het hoofd van zijn kinderen en van de meeste verwanten kaalgeschoren. Hiermede is dan het eerste deel van het weeklagen achter de rug.
Het wenen en klagen duurt echter nog een vijftal maanden of tot wanneer het afgesneden haar terug goed bijgegroeid is. Iedere avond verzamelen de familieleden zich rond de TSHISAY, de hut waar de treurende weduwnaar woont. Nadat ieder huisgezin bij het invallen van de duisternis het avondmaal genut heeft, troppelen de familieleden bij de thsisay samen. Avond na avond spreken zij over hun doden, hun daden en hun deugden. Het snikken vermindert van avond tot avond, tot ten slotte na een vijftal maanden, de KILIO of eindeloze reeks van weeklachten door een feest besloten wordt. De familie van de vrouw geeft een schaap, de familie van de man de drank. Alvorens het feest begint, brandt men een weinig aardnoten, verpulvert ze en strijkt ze dan op het hoofd en de borst. De ganse familie begeeft zich naar het graf, kuist het op en maakt er een dak over. Behalve de graven van chefs, worden na dit bezoek de graven verder niet meer onderhouden. Allen begeven zich naar de rivier, springen en plonsen in het water, wassen en schrobben de korsten vuil af, daar zij uit rouw zich niet meer gewassen hadden. Dit is het einde van de kilio en de dans en het gezang kan beginnen en voortduren de hele nacht door.
Nu de kilio voorbij is begint de weduwnaar zich een nieuwe hut te bouwen. Tot dan verblijft hij in de tshisay of treurhut, hem door een familielid afgestaan. De hut waarin zijn vrouw gestorven is mag hij niet meer bewonen. Alles immers in de hut zou hem doen denken aan de overledene. Hij zou van haar dromen, en zou alzo verplicht zijn geneesmiddelen te nemen om zich te beschermen tegen de dood. In de dorpen waar de woningen nog krothutten zijn en gemaakt van stokken en klei, wordt de hut eenvoudig weg afgebrand en vernietigd. In de dorpen waar de lemen hutten vervangen zijn door huisjes in gedroogde steen, worden deze niet meer vernietigd maar wel afgebroken en het nog bruikbare materiaal wordt voor een ander huisje aangewend.
Zolang de man deelneemt aan de kilio mag hij niet opnieuw huwen, noch zo hij polygaam is betrekkingen hebben met zijn andere vrouwen. Na het afleggen van de kilio dient hij zich dan nog te houden aan het gebruik ‘KUSHIL MUF’ of de dode van zich af te werpen. Alvorens betrekkingen te hebben met zijn andere vrouwen of te herhuwen begeeft hij zich op reis. Waar | |||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||
hij ergens een lichtekooi kan vinden die hij met schone beloften kan verleiden, maakt hij van de gelegenheid gretig gebruik om bezit te nemen van de deerne, laat het lijk van zijn overleden vrouw dat aan hem nog kleefde bij haar achter en... begeeft zich daarna vrij en luchtig terug naar zijn dorp. Zo hij de kushil muf niet had gedaan, zou hij op zijn eigen vrouw het lijk van zijn overledene vrouw werpen en zou deze ervan sterven. De weduwe is eveneens aan dit gebruik gehouden. Daar ze niet kan op reis gaan zal ze trachten, wanneer een vreemdeling in het dorp verblijft, hem te verleiden.
Na het afleggen van de kilio moet de man ook aan zijn schoonmoeder de MUPUND geven: een korf waarin al het gereedschap gelegd wordt dat haar dochter gebruikt heeft, en een stuk stof. De stof wendt de moeder om haar lenden om de smart te helpen dragen die ze ondervindt wegens het verlies van haar kind. Voor de vader geeft men een schaap of een geit. Hoe minder de familiën elkaar kennen, des te meer mupund men zal moeten betalen. Zo de echtgenoten van hetzelfde dorp waren, stelt men zich meestal tevreden met een lendendoek en de korf met alaam. De bruidschat wordt nooit teruggegeven.
Is de vrouw gestorven wegens het wangedrag van haar man dan moet deze de KAYANG betalen, waarvan het bedrag dan meestal door de rechters wordt vastgesteld.
Sterft de man dan zal de weduwe dezelfde kilio moeten onderhouden als de weduwnaar. Zij blijft treuren in het dorp van haar man tot de kilio voorbij is. Is de vrouw zwanger, dan blijft ze bij de ouders van haar man tot het kind geboren is. Deze hebben immers de plicht zorg te dragen voor hun toekomstig kleinkind. Indien de moeder overlijdt bij de baring, zal de familie geen vergoeding moeten betalen.
Voor grote kinderen houdt men dezelfde rouwplechtigheden als voor volwassenen, voor kleine kinderen echter niet. Wanneer b.v. een eerste kind sterft en nog maar enkele weken oud is, zullen de ouders zelf niet mogen treuren, want dit zou hen verhinderen nog kinderen te baren. De vader zelf kapt met zijn mupang (groot mes) een putje van 1 m. diep. Hij weeft 2 koorden van musiny gras, legt deze van onder in het grafje en daarover een matje en een banaanblad. Nadat men het dode lichaampje er op heeft gelegd, trekt men de graskoorden weg en vader en moeder binden elk een koord om de lenden. Willen de ouders andere kinderen baren, zullen zij geen geslachtsbetrekkingen mogen hebben tot de koorden om hun lenden versleten zijn en afvallen, dit is na een week ongeveer.
Voor grotere kinderen mogen de ouders treuren doch niet te zeer, anders zouden zij de andere kinderen eveneens ziek maken. Bij een gebeurlijk miskraam mag de vrouw niet treuren. De vroedvrouw zelf begraaft de vrucht, die door de man niet mag gezien worden.
Wanneer vader en moeder overleden zijn worden de wezen opgenomen door de beide families. De verdeling der kinderen heeft in dezelfde zin plaats als vroeger de echtgenoten zich het recht toegekend zouden hebben bij een | |||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||
gebeurlijke scheiding hun kinderen op te voeden en hun bruidschat te geven of te ontvangen. Zelfs wanneer de vrouw nog leeft, eist de familie van de overleden man de kinderen op, terwijl wanneer de vrouw eerst overlijdt al de kinderen bij de man blijven. Bij de dood van de vader verblijven de kinderen bij zijn vader, zijn ooms of kozijns of andere verwanten in mannelijke lijn. Bij ontstentenis van mannelijke voogden, kan de zuster of de tante van de overledene de voogdij opeisen. De voogden, NLIJ genaamd, moeten hun pleegkinderen voeden, bij ziekte verzorgen, bij tegenslagen of gerechtszaken steunen, hun huwelijk regelen, de bruidschat betalen of in ontvangst nemen en de eventuële palabers die door hun huwelijk zouden ontstaan beslechten. Zij moeten de overleden vader vervangen, geen andere vader willen zijn. De wees beschouwt en eerbiedigt zijn voogd als zijn eigen vader. Aan de voogd, die aan zijn pleegkind de zorgen niet besteedt waarop het recht heeft, wordt het voogdijschap ontzegd en kan het kind overgemaakt worden aan de familie van de vrouw. De afgezette voogd, zo de wees een meisje was, blijft nochtans het recht behouden de bruidschat van het meisje aan te nemen en haar huwelijk te regelen. De schoonzoon kan echter na het huwelijk, zo de voogd hem geen voldoening schenkt, zich met de yond tot een ander familielid wenden. | |||||||||||||||||||
BesluitZiedaar onze Lundafamilie. Haar leden hebben zich op een zeer sociale wijze weten te organiseren. Zij houden aan elkaar, en zij steunen elkaar. De hogere klas der Alunda houdt aan het patrilineaat, terwijl de lagere klas, wat de instandhouding van de familie betreft, aan het matrilineaat houdt. Verder houden beide in hun familiale gewoonten aan het patriarchaat. Een goede familie heeft eveneens een goede leider nodig. Een familiehoofd, kabung of ngaak genaamd, neemt de leiding waar. Hij kent zijn rechten en zijn plichten en zijn onderdanen zijn hem verknocht. Niet alleen de levenden maar eveneens de overledenen betrekt de Lunda in de familiesfeer. Zij dragen de geesten van hun overleden familieleden en eveneens van de overleden familiejagers een grote eer toe. Zij maken voor hen fetisjen om hen op een tastbare wijze voor te stellen. Zij geven hen drank en eten om hen gunstig te stemmen. Verongelijkten zij de geesten en zenden deze als wraak kwalen en ongelukken dan tracht de Lunda zich door ziektefetisjen te beschermen. Een minder schone kant in hun familiale organisatie was en is in sommige gevallen nog het bestaan van het slavendom. Deze minderwaardige klas verdwijnt stilaan onder invloed van de europese beschaving. De lening met personen als waarborg zou nu reeds helemaal verdwenen zijn en de slaven die we nu nog aantreffen zijn tevreden met hun lot. Zij dateren van oudsher en nieuwe komen er niet meer bij. De antomb of de knechten en de vrouwen van de chefs zijn nog noodzakelijk voor de politieke struktuur. Decentralisatie en monogamie kunnen hier alleen door een langzame evolutie de huidige stand van zaken veranderen. De anges mogen blijven bestaan. Het is een nuttige gewoonte om de goede verstandhouding in de familie te blijven handhaven. | |||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||
De kern van het familiale leven der Alunda is het huwelijk. Zeer nauwgezet worden door de families van bruid en bruidegom het voor en tegen van de verbinding onderzocht alvorens de toestemming tot het huwelijk gegeven wordt. Buiten enkele gevallen die de regel bevestigen houden de Alunda zich aan het exogaam huwelijk daar zij de gevaren van het endogaam huwelijk begrijpen. De eigenlijke voorbereiding, het officiële aangaan en in stand houden van het huwelijk is gelegen in de kushikij of de bruidschat, voorafgegaan en gevolgd door een hele reeks geschenken en wedergeschenken. Is de kern van het familiale leven het huwelijk, dan is het doel van het huwelijk het kind, waarnaar iedere Lunda-vader en -moeder tracht. Het kind is voor hen de bekroning van het huwelijksleven. Vandaar ook is het voor hen een grote gebeurtenis wanneer een tweeling geboren wordt. Met zorg zoeken zij de namen voor hun kinderen. Met fierheid zien zij naar het ogenblik wanneer hun zoon de mukanda en hun dochter voor de eerste maal de mwaak betreedt. De schone verwachtingen van het huwelijk kunnen vernietigd worden door de scheiding of de dood. In het huwelijksleven is voor de Lunda-vrouw zowel als voor de -man een grote dosis uithoudingsvermogen nodig! En dit hebben zij helaas niet altijd. Door de beschaving is de huwelijksband nog zwakker geworden en alleen missionarissen werken aan de ondankbare taak deze zieke plek te helen. De dood die de echtgenoten van elkaar scheidt is voor de Lunda een hele tragedie. Dag na dag, avond na avond, maand na maand wordt het overlijden betreurd tot de kilio of de hele reeks treurdagen door een festijn besloten wordt.
G.-L. Vanhalle |
|