innemen. Tussen de grote bent die onze Kempen op het doek exploreren, blijft Van Giel een vaste baken van oprecht en schoon talent. Binnen zeer afgetekende grenzen van een natuurgetrouwe uitbeelding, waarin atmosfeer en gevoel aan adequate rol vervullen, bouwt deze kunstenaar het eigen waarnemingsleven volledig uit.
Slechts in de bijna onoverzichtelijke rij van portretten snijdt hij de navelstreng die hem aan zijn streek verbindt los en staat hij geheel onafhankelijk van de regionale inspiratie. Maar stijl en visie blijven hem bij, evenals hij de landelijke mens en het kind heeft ontdekt, verliest hij in de opdracht van het portret zijn bekommernis voor het psychische element niet.
Men kan geen enkel facet van dit oeuvre vooropstellen als zijnde los van het andere, omdat de kunstenaar in zijn beste doeken van elk genre zich zelf is op de eigen rustige en zelfbewuste wijze.
Juist omdat de inspiratie van deze kunst geheel in een zelfde thema vervat is, brengt elk doek scherper en vollediger het ‘gesammtbild’ van de Kempen.
Evenals Jacob Smits naar de essentie, naar de kern van de stilte, naar het hart van deze barre streek vorste met het alaam van zijn temperament en nooddrift, zo ook breekt bij Frans Van Giel de nostalgie van een eenzame nietigheid los in menig ontroerd landschap en interieur. Doek na doek, schiftend en tastend, ondanks de emotionele ondertoon, naar de synthese zoals deze in het volledige werk ons aanspreken moet, blijft Frans Van Giel de requirent van het Kempenland.
Deze kunst is als een rondo van impulsen en ontroering, steeds de thema's in hun licht stellend en herhalend, maar in deze herhaling de sfeer telkens dieper en zuiverder pogend vast te leggen.
In zijn omvangrijk oeuvre tracht Frans Van Giel al deze gedachten het sterkste reliëf te geven, er de heldere echo van op te roepen. Het heeft geen zin de verscheidenheid van zijn onderwerpen, die toch weer concentrisch gebonden is, afzonderlijk te behandelen. Het globale beeld verandert er niet door, want de vennen, de heide, de bossen, het boereninterieur, de mensen op het land of zittend als model, de oude boeren of de frele bruid, het stilleven met bloemen en vruchten, het dorpsgezicht, worden anastigmaten waardoor de Kempen en deze kunstenaar tot een organisch en scherp geheel samentrekken.
Met al de hoogten en laagten, met de verbluffende raakheid van het spontane of de aarzeling van de twijfel, heeft elke kunstenaar af te rekenen, om slechts in de resultante zijn waarde te vinden. De som van wat Frans Van Giel reeds heeft voortgebracht sluit met een rijke en rijpe winst.
De Kempen blijft de genesis voor de kunst van Frans Van Giel en de schoonheid van deze wereld is nog lang niet uitgeschilderd. Een kunstenaar als deze, die ons de spiegel van het zuivere voorhoudt, verdient niet alleen belangstelling maar ook waardering. De trouw aan de zin van dit streven, blijve het parool voor Frans Van Giel.
Remi De Cnodder