Band. Jaargang 11
(1952)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |
De Familiale Gewoonten der Alunda
| |
[pagina 227]
| |
20 fr., een kip, een telloor, enz. Is de musap gegeven, dan vertelt hij de afloop van de geboorte. De schoonouders wisten reeds dat hun dochter zwanger was maar zij kenden de afloop er nog niet van. Voor hen is het trouwens van groot belang dat hun dochter goed baart. Bij slechte afloop van de geboorte mag de schoonzoon geen musap vragenGa naar voetnoot(1).
Nadat de moeder de geboorte van haar kleinkind vernomen heeft, draagt zij haar dochter de kindskorf, de MUSAS WA MWAAN: een nieuwe mat voor het bed, een korf bloem, een kalebas wijn en een kip die ze samen opeten.
Als zijn schoonmoeder zijn vrouw de kindskorf heeft aangeboden, geeft de man haar de KISHIKIJ MULONG KUVAAL: 50 tot 100 fr. voor zijn schoonvader en een stuk stof voor haar, en voor beide te samen een mannelijk schaap zo het een jongen en een vrouwelijk schaap zo het een meisje is. | |
De tweelingEen bijzondere gebeurtenis voor de echtgenoten is wel de geboorte van een tweeling, AAMPAAMB of AAMPAS genaamd. De vader krijgt de naam Sampas en de moeder van Nampas. Zodra de vroedvrouw bemerkt dat een tweede kind zal geboren worden, roept ze een vrouw die vroeger ook Nampas is geweest. Deze komt en danst het gehele dorp rond en iedere inwoner zal een geschenk geven. Zo komt ze bij het geboortehutje waar ze de verzamelde geschenken aan de gelukkige ouders overhandigt.
Daarna maakt ze aanstonds de nodige medikamenten voor de moeder en de tweeling. De sampas bouwt vlug een strooien hutje, en voor de deuropening maakt hij een afspanning van mupepboompjes. In de omheining laat hij langs beide zijden een ingang, en langs de binnenkant plaatst hij 2 banaan- en 2 mupepboompjes en nog andere planten. Boven de ingang van de deur hangen twee ineengestrengelde kransen in gras te bengelen. Eveneens bij de ingang worden in de grond 2 potten geplaatst, die water en kruiden bevatten door de ontbode nampas bereid. Aan de wand van de hut hangen 2 miniatuur schoteltjes, 2 bekertjes, 2 vorkjes, 2 lepeltjes, alles in hout of uit klei vervaardigd. Op het dak van de hut worden eveneens fetisjen gezet. Het gehele gedoe, hut en fetisjen, noemt men MASEKU MA AAN AAMPAS. De moeder draagt eveneens fetisjen op het hoofd, aan de hals, rond de heupen en de enkels en alle zijn in het dubbel.
Vader en moeder zullen in de maseku moeten blijven wonen tot de kleintjes er uit kunnen kruipen. Ondertussen dient de moeder de geneesmiddelen voor het baren van een tweeling te leren opdat ze ook elders, wanneer een tweeling geboren wordt, als nampas, een helpende hand zou kunnen toesteken. Bij het opkomen van de nieuwe maan moeten vader en moeder, | |
[pagina 228]
| |
ieder met een kind op hun handen, in de omheining de UBWANGA dansen. Al het vrouwvolk en de kinderen van het dorp komen dan te samen rond de hut en dansen de ubwanga mede. Gedurende een kwartier draait, keert en wiegt men met de tweeling rond, heft de kinderen omhoog en vraagt dat ze zouden mogen groeien en bloeien zoals de beide mupep- en banaanboompjes in de omheining. Men zal de ubwanga moeten dansen bij iedere nieuwe maan tot de kinderen ongeveer 12 jaar oud zijn. Werd dit nagelaten dan zou de tweeling doof worden.
Indien een kind van de tweeling sterft roept men de vroegere nampas terug, welke de sampasa zal aanraden een nieuwe maseku ma aan aampas te bouwen, waarin al de elementen van de voorgaande aanwezig zijn, doch nu met alle voorwerpen en fetisjen niet meer in het dubbel, maar enkelvoudig, 1 banaanboom, 1 telloortje, enz. De moeder draagt zelf het wichtje naar het graf. Alvorens het in het grafje bij zijn miniatuur eetgerief neer te leggen, houdt de moeder het dode lichaampje aan de borst en bezweert het: zo ge niet meer drinken wilt, keer dan niet meer naar de hut terug om uw broertje (of zusje) te verhinderen te eten en het alzo van me weg te nemen. De ouders zullen niet mogen treuren, zoniet zouden ze hun ander kind doden. Hun haar wordt gedurende een viertal maanden op een speciale manier gesneden. De ene helft van het haar wordt afgeschoren en is deze aangegroeid wordt de andere helft afgeschoren.
Wanneer de beide kinderen zouden overlijden, verlaten de ouders de maseku, nadat het kind begraven is. De moeder zal nochtans bij iedere nieuwe maan een paar passen van de ubulanga moeten dansen. Zo ze dit naliet en ziek werd, zegt men dat ze de ziekte van de ubwanga heeft. Om er van te genezen zal ze de fetisji ubuanga maken. Dichtbij een kruispunt van wegen maakt men langs beide zijden van een wegeltje met stokjes een miniatuur afspanning waarvan de uitgangen nlar elkaar toegekeerd staan. Zelf wanneer later een vrouw uit de familie zwanger is en zich ziek gevoelt, zal ze nagaan of bij haar voorouders een nampas geweest is. Is dit het geval dan zal de zwangere vrouw veronderstellen dat de vroegere nampas haar plicht van de ubwanga te dansen niet heeft volbracht en zij nu door afstamming de ziekte overgeërfd heeft. Ze zal eveneens de ubwanga fetisj maken. | |
De namenDe Alunda hebben een overvloedige keus van persoonsnamen, en talrijke gelegenheden om een nieuwe naam bij de andere te voegen. Vandaar ook soms de moeilijkheid om hun naam te registreren. Bij een volkstelling neemt men de namen op. Wanneer enkele jaren later de volkstelling herzien wordt, zal men reeds inboorlingen vinden die zich de vroeger opgegeven naam nauwelijks nog herinneren! Men moet dikwijls de namen van hun vader en moeder en zelfs van hun kinderen afroepen opdat zij zouden weten dat zij het wel zijn! Bijzonder de vrouwen zijn de vergetelheid zelf. Zij beweren dat deze of gene naam de hunne niet is, alhoewel zij hem zelf aan- | |
[pagina 229]
| |
gegeven hebben. Meermaals gebeurt het dat mannen en vrouwen, of vrouwen alleen, komen vragen de een of andere naam te schrappen en een andere op te schrijven.
We zullen hier bijzonder bespreken de namen die men geeft en welke gelegenheden men te baat neemt om namen te geven aan kinderen, jongens en meisjes. Volledigheidshalve, daar we de familie in haar geheel beschrijven, geven we dan nog enkele andere gelegenheden aan, die de oorsprong kunnen zijn van een nieuwe naam voor volwassen personen.
De DIJIN DA TSHIVALIK of DIJIN DA PAMUSAAS. Het is de geboortenaam. Deze wordt gegeven als het kind 3 tot 4 dagen oud is, hetzij als het kind zijn navelstreng verliest en de moeder en het kind het geboortehuisje, de MUSAAS, verlaten. Vandaar de benaming dijin da pamusaas. De pamusaas is het bed, waarop de Lundavrouw haar kinderen baart. Het is opgemaakt met musaasblaren. De geboortenaam kan gegeven worden door de moeder, doch meestal wordt hij gegeven door de vroedvrouw (NKONGO). In sommige gevallen zal noch de moeder noch de vroedvrouw de naam kiezen, maar zal hij door de een of andere omstandigheid of bijzonderheid bij het baren aangewezen worden. Bij voorbeeld:
KUYAKWEZ, meisjesnaam, in geval een eerste meisje van de vrouw overleden was en ze nu terug een meisje baart. Kuya: weggaan; kwez: terugkeren.
TSHIJIK, meisjes- en jongensnaam, wordt gezegd voor het kind dat na een tweeling geboren wordt.
TSHIKUT, meisjes- en jongensnaam, wanneer het kind ter wereld komt in een vlies.
MUJING, meisjes- en jongensnaam, als het kind geboren wordt met de navelstreng rond het lichaampje gedraaid.
SONY, meisjes- en jongensnaam, indien men bij de geboorte abnormale vlekken op het wichtje bespeurt.
USJOON, meisjes- en jongensnaam, zo het kindje na de geboorte steeds de armpjes over de borst gevouwen houdt.
KASIL, meisjes- en jongensnaam, als het kind wegens abnormale ligging met de voetjes eerst geboren wordt.
ISUKU en MBUYA, wanneer een tweeling geboren wordt zal meestal het eerst geborene Isuku en het tweede mbuya heten, zonder onderscheid of het jongens of meisjes zijn.
Zoals we hoger reeds zegden, maakt de Lundavrouw dikwijls gebruik van de maseku en dit voornamelijk voor het baren, wanneer zij een slecht kraambed verwacht. Al naar gelang de ziekte die de zwangere vrouw heeft en de geneesmiddelen die ze dient in te nemen, draagt de maseku een bijzondere naam. Zo het kind in een maseku geboren is, zal het voor de dijin da tshivalik de naam van de maseku krijgen. Bij voorbeeld: | |
[pagina 230]
| |
KABUIZ, meisjesnaam, wanneer reeds meerdere kinderen bij de geboorte gestorven zijn, geeft de zwarte dokter aan de moeder een medikament, Tubuinza genaamd, en voor de geboorte neemt ze haar intrek in de maseku ma tubuiz.
TSHISOOL, meisjes- of jongensnaam, zo een vrouw niet zwanger werd en door de tshisool geneesmiddelen en maseku vruchtbaar werd.
NKONGOL, meisjesnaam, als de toekomstige moeder ziek was van de regenboog (nkongol).
TSHINDJ, meisjesnaam, wanneer men denkt dat de vrouw niet gemakkelijk zal baren.
NFUND, meisjesnaam, om goed te baren, wanneer de vrouw reeds een miskraam gehad heeft.
Deze laatste namen kan men ook DIJIN DA MASEKU noemen.
De DIJIN DA TSHIPIL is de naam die door de vader na de geboorte ter ere van zijn voorouders gegeven wordt. Vooreerst zal hij de naam van zijn grootvader, het familiehoofd of die van zijn grootmoeder geven, vervolgens die van zijn vader en diens broers of zusters. Men kan de naam geven van levenden of doden. Een opperhoofd zal steeds uitsluitend de dijin da tshipil kiezen. Zijn vrouw of vrouwen hebben daar geen recht toe. Bij een gewone Lunda heeft de vader eveneens het voorrecht de namen te geven. Wanneer hij echter reeds meerdere kinderen heeft, zal hij aan zijn vrouw toestaan een of meer kinderen een naam volgens haar voorouders te geven.
De DIJIN DA MUKANDA. Wanneer de besnijdenis plaats heeft neemt de jongeling een nieuwe naam aan.
De DIJIN DA KUKUL. Het meisje wanneer ze in de mwak verblijft om zich te zuiveren van haar eerste menstruatie, krijgt een nieuwe naam.
De DIJIN DA UYANG. Als de vader een jager is, jaagt hij, zo zijn vrouw een zoon gebaard heeft, een vogel en doet het bloed ervan druppen op het voorhoofd van zijn kind, en noemt het naar een van zijn voorvadersjagers. Deze ritus kan eveneens later plaats hebben wanneer de vader tot de buyanga toetreedt.
De DIJIN DA AAMPAAMB. Baart de vrouw een tweeling, dan zal zij voortaan Nampas en haar man Sampas genoemd worden.
De DIJIN DA MWAAN. Zo de vader en de moeder reeds kinderen hebben, zullen ze niet meer aangesproken of vernoemd worden volgens hun oorspronkelijke naam maar wel met de naam van het een of het ander kind, mits bijvoeging van het prefix NA voor de moeder en SA voor de vader. Bij voorbeeld: Het kind heet Muteb: de moeder Namuteb; de vader Samuteb; Het kind heet Nfund: de moeder Nanfund; de vader Sanfund.
De DIJIN DA USWAAN. Wie een overleden familiehoofd of broeder vervangt, draagt de naam van de overledene met bijvoeging van het woord | |
[pagina 231]
| |
SWAAN. B.v. Nguz is overleden. Wie hem vervangt heet Swaan Nguz. Dit is steeds het geval voor de tubung. B.v. het eerste familiehoofd of ngaak heette Kalep, zijn eerste opvolger, evenals al de andere zullen Swaan Kalep genoemd worden.
De DIJIN DA MWAANT. Zo iemand chef wordt, draagt hij de naam van het ambt dat hij waarneemt ofwel de naam van het dorp of de naam van de groep waarover hij het gezag waarneemt. De dijin da mwaant is te onderscheiden van de dijin da uswaan. De uswaan vervangt een overleden familielid of hoofd en wordt door de familie zelf gekozen uit haar schoot. De mwaant wordt aangesteld door een hoger gezag.
De DIJIN DA KUISAMB. Wanneer iemand echt volwassen en sterk geworden is, en de anderen durft trotseren, neemt hij eveneens een andere naam. B.v. Ntamb: leeuw.
De DIJIN DA ULAB. Om dezelfde reden neemt de chef wanneer hij aangesteld wordt, buiten deze verbonden aan zijn ambt, een andere naam, welke hij aanziet als zijn totem, zijn vizier. Evenals bisschoppen en prinsen die hun leuze kiezen, en padvinders hun totem krijgen, bij hun aanstelling. De chef Kapanga heeft als dijin da ulab, Kyongo. Kyongo is een grasstruik die heel sterk, is waarover men kan heenlopen zonder gewond of vergiftigd te worden.
De DIJIN DA MARR. Dit is de naam die men aanneemt naar aanleiding van een ongeluk of noodlot dat een van de familieleden overkomt. Bij voorbeeld:
SAMU of NAMU zullen vader en moeder zich noemen als reeds meerdere van hun kinderen overleden zijn. Mu: dode.
RIZAL, zo vrouw, broer of kind door de klauw (rizal) van een roofdier gedood werd.
LULUA, als iemand in de lulua (rivier) verdronk.
Al naar gelang de herkomst van het kind of de moeder wordt er onderscheid gemaakt in de kinderen:
AAN A POOL: zijn de kinderen geboren van een vrije man en een slavin.
AAN A MUTEN: zijn slavenkinderen die aangekocht geweest zijn.
AAN A PA ULAL of AAN A UTSHUKU zijn de kinderen van een vrije man en een vrije vrouw.
AAN A MSJIT zijn slavenkinderen afkomstig van razzia en oorlogen.
AAN MUNTU WAKUDIK zijn kinderen gegeven voor een vermoord familielid.
AAN A MUF zijn wezenkinderen waarover men voogd is. Bij chefs onderscheidt men dan nog:
AAN A MALUV: zijn kinderen verworven van een vrouw waarvoor de chef bruidschat betaald heeft.
AAN ANTOMB of AAN A TUBUNGU: zijn de kinderen van een ntombvrouw. | |
[pagina 232]
| |
AAN A POOL PA TSHIPANG of AAN A POOL A KUIMPAT zijn de kinderen die geboren zijn voor hij tot chef benoemd werd.
AAN A MUINGAAND zijn de kinderen die hij verwekt heeft terwijl hij chef was. Wat het opvolgingsrecht betreft, wordt er nochtans geen onderscheid gemaakt. Zowel een kind van een slavin als van een vrije vrouw, of een kind geboren voor of na zijn aanstelling, kan later als opperhoofd aangesteld worden. Al de kinderen te samen van de chef worden AAN A MWAANT geheten. Zijn eerstgeborene heeft het voorrecht de eretitel van mwanaat te dragen. De kleinkinderen en de kinderen van de zusters en broeders van de chef worden AAN A MWAANT genoemd. | |
De mukanda.Wanneer de ouderen zien dat er reeds meerdere jongens nog niet besneden zijn en deze reeds groot beginnen te worden, beslissen zij een nieuwe besnijdenis te doen en de nganga mukanda of besnijdenisdokter te ontbieden. Men maakt een mukishikostuum en brouwt maïsbier, en het gehele dorp juicht en danst om de besnijdenis van morgen. De Lundanaam voor besnijdenis is TSHIWIL. Meestal echter gebruikt men het woord MUKANDA onder invloed van de Tshokwe, waarvan de Alunda, zo niet de besnijdenis zelf, dan toch de gebruiken en gewoonten die de mukanda begeleiden, overgenomen hebben.
De te besnijden jongens, tundandji genaamd, worden naar een afzonderlijke plaats gebracht waar vrouwen geen toegang hebben. De peter van de kandandji houdt gedurende de operatie zijn petekind vast. De nganga mukanda trekt de voorhuid naar voren en duwt de eikel achteruit; schuin snijdt hij dan in een trek de voorhuid weg. Die voorhuid wordt aanstonds aan de vader of een naaste bloedverwant van de besnedene afgegeven, dit om te verhinderen dat een kwaadlotwerper ze bemachtige om er tovermiddelen mede te maken. Daarna wordt het overige slijmvlies met de nagels van de 2 duimen middendoor gescheurd en eerst naar links en daarna naar rechts afgesneden; ook deze vliezen worden onmiddellijk afgegeven. Als de operatie afgelopen is, worden vreugdeschoten gelost.
Als de besnijdenis afgelopen is laat men uit gestampte maniokblaren met water vermengd het vocht druppelen op de wonde. Stokjes van ongeveer 30 cm lang die aan het uiteinde gespleten zijn worden op de roede gekneld om overtollig bloedverlies te verhinderen. Naderhand wordt dit stokje met 2 eindjes touw op de rug samengeknoopt en dient alzo als suspensarium om te verhinderen dat het membrum terugvalle op het scrotum. Daarna wordt een blad van de musakalalaboom om het membrum gewikkeld als verband Om de 2 dagen worden de wonden verzorgd. De kandandji baadt het membrum in een schelp met koud water gevuld, waarna een nieuw verband met musakalalablaren gelegd wordt. Na 4 of 5 weken zijn de wonden geheeld. Terwijl de plechtigheden van de mukanda nog steeds in de dorpen plaats | |
[pagina 233]
| |
hebben zal nu meestal de besnijdenis en de verzorging van het membrum in een hospitaal of dispensarium gebeuren.
Nadat alle jongens besneden zijn begint men het mukandakamp te bouwen waarin zij een vijftal maanden zullen verblijven. Rond een oppervlakte van 75 tot 100 vierkante meter worden takken en stokken in de grond geplaatst en vormen een ondoorzichtige omheining van een viertal meter hoog. Vooraan is de omheining open en binnen worden enkele strooien hutjes gebouwd om in te schuilen bij regenweder. In de achterkant wordt een boma geplaatst, een dikke stam die zorgvuldig door bladeren aan het gezicht van de tundandji onttrokken wordt. Hij verbeeldt een roede. Buiten de omheining vinden we nog de lowowa op de plaats waar de tundandji koken; de tshiwandji, of de boom waartegen zij moeten wateren; de majiko, de vuurtjes waar zij zich kunnen warmen. In het mukandakamp worden de tundandji gedrild. Zij zijn verplicht zich te houden aan wet en reglement van het kamp. Zij mogen geen saus of gezouten voedsel nutten alvorens hun wonden genezen zijn; zij mogen niet wenen; zij mogen geen vrouwen zien; zij mogen niet slapen op een slaapmat, alleen op een vel of op een stuk gekapte boomschors, enz. Zo zijn er niet minder dan 53 artikels waaraan de tundandji zich gedurende de kamptijd te houden hebben. De yilombo of de leiders van het kamp drillen daarenboven nog de kleine knaapjes op allerlei manieren. De yilombo geven hun tundandji een tak met veel zijtwijgen om muizen te vangen met de opdracht dat al die zijtwijgen moeten volgeregen zijn met dode muizen. Zijn de twijgen niet volgeregen, wat altijd het geval is, dan worden de tundandji geslagen; bij het eerste hanengekraai moeten de tundandji opstaan om de haan te vangen, en dan mogen zij in de koude blijven staan, terwijl de yilombe zich aan een lekker vuurtje warmen; 's morgens giet men hen soms koud water in de oren om ze wakker te maken; de yilombe spelen xylophoon op de tenen van de tundandji; zo het regent moeten zij zich in het slijk wentelen. Verder moeten de tundandji verscheidene uren per dag lichaamsoefeningen doen en worden hen een twintigtal dansen aangeleerd. Het opbreken van het kamp gebeurt aldus: tegen de avond komt de nganga mukanda met enkele vlugge mannen tot bij het mukandakamp waar zij zich in de struiken verbergen. De besnijdenisdokter lost een schot waarop de tundandji als verschrikte kippen uit het kamp stuiven en wegvluchten. Er was hun vroeger reeds gezegd, als ge een schot hoort, vlucht wat ge vluchten kunt. De besnedenen worden kaal geschoren en bestreken met rode aarde vermengd met olie. Ze worden met pereltjes getooid en krijgen een nieuw stuk lendendoek. Men draagt de besnedenen naar het dorp waar veel bier gebrouwen en veel wijn getapt is.Ga naar voetnoot(1) Deze besnijdenis is voor de jongelingen van zeer groot belang. Zij leert hun zich te schikken naar wat de ouderen hebben ingericht. Zij komen tegemoet aan de eis van de vrouwen: niet besneden, geen huwelijk! De | |
[pagina 234]
| |
besnijdenis geeft hen daarenboven een voorbereiding voor hun later familieleven. Door de yilombe worden de jongens onderwezen in veel zaken betreffende het huwelijksleven, het verwekken van kinderen o.a. De mukanda geeft hun mondigheid. Na de mukanda moeten zij evenals de volwassenen hun membrum bedekken en mogen zij bij hen rond het vuur zitten. Daarenboven hebben zij naar ziel en lichaam een zekere opvoeding gekregen: uithoudingsvermogen bij honger en straf, eerbied voor het gezag der ouderen, gehoorzaamheid aan de wetten, gewoonten en gebruiken der ouderen.Ga naar voetnoot(2) | |
De mwaak.Een bijzondere gebeurtenis voor het jonge meisje is het eerste verschijnen van haar maandstonden. Door physische tekens bij het meisje hebben de ouders reeds bemerkt dat deze kunnen verwacht worden. Zij hebben hun dochter gewaarschuwd dat er zodra ze de grote gebeurtenis vaststelt, moet blijven waar ze zich bevind en ze haar moeder moet laten roepen. Dan gaat de moeder haar afhalen en verbergt haar in de TSHIKUMB TSHA MWAAK, een afzonderlijk hutje. Ze roept de andere vrouwen te samen en alle dansen rond het hutje de katamba. Zij verheerlijken en bezingen het meisje. Zij zijn vol vreugde als bij de besnijdenis van de jongens. Terwijl het meisje in de tshikumb tsha mwaak is mag ze niets aanraken, noch vuur, noch water, noch voedsel. Een nog onvolwassen meisje, tshifungish, tshikombuish of kasand genaamd, verzorgt haar, vaagt de hut schoon, haalt water aan en brengt het eten aan de mond van het meisje. 's Avonds komt een mbaand kujamaj ma pa ulal (de vrouw die goed de dans van het bed kent), bijgestaan door 3 andere vrouwen het meisje onderricht geven hoe zij sexuele betrekkingen zal moeten onderhouden met haar toekomstige man. Bij de Alunda-meisjes heeft zoals bij sommige stammen geen besnijdenis plaats. De schaamdelen worden noch weggenomen noch verlengd. Alleen de opening van de schede wordt vergroot. Terwijl bij de Tshokwe het meisje een maand in de mwaak verblijft, blijft het Lunda-meisje er slechts een viertal dagen tot de menstruatie gedaan is. De vijfde dag 's morgens wordt ze door de vrouwen van het dorp naar de beek gedragen en gebaad. Zij bestrijken haar met ruwe olie en rode klei. Ze krijgt een nieuwe lendendoek en over haar hoofd legt men een witte doek. Op de rug van de vrouwen wordt ze terug naar het dorp gedragen en midden het dorpsplein op een mat neergezet. Publiek worden haar de lessen van een goede echtgenote voorgehouden. Zo haar toekomstige bruidegom in het dorp zelf woont, draagt men haar daarna naar zijn hut. Om het doek van haar hoofd te mogen nemen moet hij 5 fr. betalen en eveneens om haar op de mat voor zijn huis neer te zetten. Daarna op de mat om elkaar te doen lachen wisselen bruid en bruidegom kleinere geschenken tussen elkaar uit. Zo haar man de nodige huwelijksgeschenken aan haar ouders reeds gegeven heeft, neemt ze haar intrek in zijn hut. (Wordt vervolgd.) |
|