Band. Jaargang 11
(1952)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| ||||||||
Correspondentie uit Vlaanderen (VI)EEN naamgenoot, beiaardier Jef Rottiers, heeft er werk van gemaakt om ons ‘een betrouwbaar beeld op te hangen van wat ons land eertijds op beiaardgebied verwezenlijkte en thans in niet mindere mate presteert’.
Uit de geestdriftige inleiding welke Meester Staf Nees voor ‘Beiaarden in België...’Ga naar voetnoot(1)schreef citeren wij:
‘Ons eigen land, nochtans de bakermat en het middelpunt van de Beiaardkunst, waar de beiaardiers gevormd worden die over heel de wereld verspreid zijn, ons land bekend om zijn talrijke wondermooie klokkenspelen, bezat tot nog toe geen enkel degelijk werk over zijn eigen beiaarden dat kon opwegen tegen wat het buitenland op dat gebied reeds lang presteerde. Enkele bescheiden pogingen zijn ons welbekend, doch zij waren allen ofwel zéér onvolledig ofwel zéér onnauwkeurig, sommige alleen maar plaatselijk gezien...’ ‘Beiaarden in België’ kan een kostbare gids worden, die U tijdens uw volgend of aanstaand verlof, kan leiden tot onder die monumenten van poëzie in steen, welke onze dierbare klokketorens zijn.
Blijf op die plaatsen even pleisteren en luisteren naar het lied, naar de muziek van de klokken en herleef of beleef, liefst op een lente of een zomeravond, een brok schoon verleden, eeuwen-oud, eeuwig-jong... ‘Bestaat er schoner communie met eigen land en volk?’ | ||||||||
De troubadourIk heb in mijn vrije tijd van twee werkdagen een boek gelezen dat mij onmiddellijk aan ‘Ik en mijn Speelman’ van Aart Van der Leeuw herinnerde... Een ridder is op zoek naar het geluk, hij hanteert de steeklans als de beste, maar ruilt deze toch tegen vedel en luit.
Hij reist, in het Franse land der Middeleeuwen, van burcht tot burcht, genietend van de steeds wisselende maar onvergankelijke natuur en van al wat het avontuur hem biedt; niet helemaal onbezonnen, maar toch ook niet op zoek naar de ‘queste’. De gelukzoekende ‘ridder’, een | ||||||||
[pagina 178]
| ||||||||
edelman uit de 18e eeuw, uit Aart Van der Leeuw's ‘Ik en mijn Speelman’. gelijkt in vele opzichten op deze uit de Middeleeuwen, opgeroepen door Louis de BourbonGa naar voetnoot(2), die op zijn beurt dan weer het verbeeldingskind, of zal ik zeggen, het verzuchtingskind is van de moderne dichter, die zich tot de nazaten rekent van de troubadour die in werkelijkheid bestaan heeft.
De Bourbon heeft het troubadours-ideaal blijkbaar opnieuw en naar zijn geaardheid willen achterhalen, al schrijvende dit bewogen leven van Ridder Arnout, zoon van de heer van Soignies. Het is doordrenkt van wijn, vrouwen en gezang, maar ook van het zout van de twijfel, de menselijke twijfel die zelfs in de Kerk door de eeuwen heen, door voorname vertegenwoordigers is tot uiting gekomen. In beide genoemde werken wordt de troubadour door een Kerk-vertegenwoordiger tot een matige bezinning aangespoord. Arnouts' vrouwenideaal geeft alzo aanleiding tot het aanbidden van Melisande, het symbool van de zuivere aardse liefde, die hij stervende aanschouwt...
LOUIS de BOURBON
Waarom ik hier Aart Van den Leeuw's ‘Ik en mijn Speelman’ heb vernoemd? Wel, niet omdat ik wil wijzen op het feit dat De Bourbon's gegeven niet origineel is, maar omdat ik bij de aanbeveling die ik zijn ‘Troubadour’ wil meegeven, deze wil herhalen welke ik destijds reeds voor ‘Ik en mijn Speelman’ formuleerde. Beide werken zijn kunstwerken van heerlijk boeiende ontspanningslectuur, behorende tot de kunst om gelukkig te maken. | ||||||||
Stijn Streuvels‘Stien es tachentig gewurden’ zeggen de Ingooygemmenaars ‘'t es nog ne fraaie vent’. De viering van Streuvels' 80 jaar is in Vlaanderen algemeen geweest. De grote industrieel en de snotneus van de lagere school, redactrices van vrouwenbladen en Stien's eigen geburen van uren in 't ronde hebben meegedaan. Ter intentie van haar leden en van vrienden | ||||||||
[pagina 179]
| ||||||||
heeft de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen thans de Hulde-adressen uitgegeven, welke werden uitgesproken op de Academische Zitting welke op 7 October 1951 werden uitgesproken door Herman Teirlinck, Albert Westerlinck, Jozef Muls, Jan Boon en Anton Van Duinkerken in het Stadhuis te Brussel. Zij worden voorafgegaan door een beknopt verslag door Dr Jan Vercammen, van de officiële hulde welke Streuvels werd gebracht en welke hij, via de radio, op een Kasteeltje in de Kempen heeft beluisterd. Ook het programma werd in deze uitgave afgedrukt. Dit hulde-boek, zéér degelijk en verzorgd uitgegeven, zullen wij graag herlezen, daar het van de mooiste bladzijden bevat, uit het stylistisch oeuvre van vijf onzer bijzonderste cultuur-vertegenwoordigers en gewijd is aan één der grootste vertegenwoordigers van de Nederlandse stam. | ||||||||
Antwerpen door de eeuwen heenDe meeste schrijvers wijden hun gehele leven aan het beschrijven of het scheppen van personages, van mensen in hun dagelijkse of gefingeerde wandel. Er zijn er ook wel enkelen geweest die een pet-dier als onderwerp hebben behandeld en uitgediept. Arthur Van Schendel schreef de roman van een huis. Prof. Dr Kanunnik Floris Prims, de geschiedkundige heeft gans zijn leven gewijd aan de geschiedenis van een stad. Niet eens zijn geboortestad, maar een stad, met een zo groots en schoon verleden, op het kruispunt van het verleden en het heden, met zulk een uitzonderlijke aantrekkingskracht, dat zij de romantische mens niet loslaat, wanneer ze hem eenmaal in zijn bekoring heeft gevangen genomen. Op Londen, op Parijs, op Berlijn, is menig hulde-gedicht geschreven, in proza en poëzie: ook Antwerpen is die eer ten deel gevallen: maar thans heeft Floris Prims, de ere-archivaris van de Scheldestad, een monument opgericht waarop zelfs de wetenschappelijke critiek geen vat heeft.Ga naar voetnoot(3) Een Antwerps uitgever met wereldfaam, dhr De Bock, heeft het mede helpen oprichten en het strekt beide kunstenaars tot eer. Want het zijn kunstenaars - en alléén kunstenaars vermogen dit te doen - die dit onvergankelijk beeld van Antwerpen hebben vastgelegd voor het nageslacht. Wanneer U mij goed begrijpt, durf ik dit geschrift de roman van een stad noemen, zo boeiend, zo ontroerend is het geschreven, zo schoon en echt werd het in relief gesteld. Put aan die bron van onschatbare rijkdommen die Antwerpen, die levende, is. Neem Kannunik Prims' boek mee, als een greep aarde, als een blad uit éen van Antwerpen's parken, snuif er de geuren van de haven en van de musea in op, en erken eens te meer dat de wereld een groot en heerlijk dorp is, Gode toegewijd. | ||||||||
Primitieven waren kunstenaars die...Ik had het daarjuist over musea. Zelfs wanneer wij denken dat wij al heel wat over onze kunstschatten kennen, moet het ons toch nog op een gegeven ogenblik opvallen, hoe weinig wij er van kennen. Het kan U | ||||||||
[pagina 180]
| ||||||||
overkomen bij het lezen en naslaan van werken als ‘Les Primitifs Flamands’Ga naar voetnoot(4) één der vele kunstboeken gewijd aan enkele onzer Vlaamse Primitieven. Primitieven waren kunstenaars die de realiteit gebruikten om hun heerlijk, naïef idealisme, gestalte te geven. Het is het eerste in een reeks van wetenschappelijk verantwoorde uitgaven, welke tot doel heeft een zo volledig mogelijk Corpus te bezorgen van de kunst der zuidelijke Nederlanden in de 15e eeuw. Van elk besproken schilderij wordt een classement opgemaakt, een gebruikelijke identificatie, een materiële beschrijving, een iconographische beschrijving, een geschiedenis, een tabel van vergelijkginsmateriaal, een persoonlijk oordeel, een bibliographie, een staat der archiefstukken en literaire bronnen. De vrees besluipt mij dat het niet vollediger meer kan! En toch. Maar dit moeten wij de supra-wetenschappers van de komende tijden overlaten. Het volstaat dat wij hier het initiatief loven dat genomen werd onder leiding van Prof. P. Coremans, Directeur van het Centraal Iconographisch Archief voor Nationale Kunst en van de Technische Laboratoria van de Musea van het Jubelpark te Brussel, de kunstenaar en wetenschapsmens, onder wiens leiding het grandiose Lam Gods werd gerestaureerd, om terug te worden opgehangen tegen die ‘tijdeloze’ slechte wand in de Gentse Kathedraal... Het heeft mij niet veel moeite gekost om van dhr De Bock, de toelating te krijgen, om BAND met enkele prachtige specimens van illustratie, uit dit boek gekozen, te mogen verluchten. Waarvoor ik hem hier nogmaals dank zeg. | ||||||||
De Drie Madona'sZijn drie kinderen heeft Baron J. Van der Elst, die onlangs tot gezant van België te Rome benoemd werd, regelmatig, in de plaats van bed-timestories, verhalen opgedist geïnspireerd door beroemde schilderijen. Vaderschap en kunstenaarschap konden hier gelukkig samengaan. Wat een knappe vader hebben de kinderen Van der Elst en wat een gelukkige idee heeft hij gehad, zijn verhalen ook aan ons mede te delen in de vorm van een heerlijk boek dat ‘De Drie Madonna's’Ga naar voetnoot(5) heet. Zeven reproducties van bekende schilderijen, o.a. van Memlinc, Jan Van Eyck en Dirk Bouts, werden in kleurendruk afgedrukt. Dit is nu eens een echt familie-boek, waarvan te allen tijde kan gesnoept worden. Het boeit en verheft. | ||||||||
Zingen of schrijven?Ik moet nu beslist ook weer iets over de jongste Vlaamse poëzie-uitgaven zeggen. Het zijn geen schokkende gebeurtenissen geworden deze uitgaven; maar daarom zal ik toch niet op spijtige toon de woorden van een dichter zelf herhalen: ‘vergeleken met het buitenland staan wij nog verre van op hetzelfde peil. Het helpt blijkbaar onze dichters niet vooruit en het stemt de lezers alleen maar meewarig. Zij wensen te blijven zingen, niet | ||||||||
[pagina t.o. 180]
| ||||||||
‘Het Laatste Oordeel’ (detail - fragment).
School van Hieronimus Bosch, misschien van H. Bosch zelf, wiens handtekening op het doek voorkomt. Uit ‘Les Primitifs Flamands’. | ||||||||
[pagina t.o. 181]
| ||||||||
‘Het Laatste Oordeel’ - fragment - H. Bosch.
Uit ‘Les Primitifs Flamands’. | ||||||||
[pagina 181]
| ||||||||
schrijven, zoals zij menen gebekt te zijn en hun voorliefde blijft gaan naar een introspectieve gevoelspoëzie’. Zo de stevig gebouwde Marcel Coole, de dichter van ‘De Minnaars van Teruel’, ‘De zonneblinde Ruiter’ e.a. bundels, in ‘In de Klem der Tederheid’; de cynisch-olijke Karel Jonckheere in ‘De Hondenwacht’; de jonge in de kolonie vertoevende of vertoefdhebbende Frieda Oosterlinck in ‘Het bittere Kruid’; de priester-dichter Gery Helderenberg in ‘Omdat ik U bemin’; Liane Bruylandts en Frans Buyle in ‘Het Hart der Dingen’; Remy C. Van De Kerckhove in ‘Een Kleine Ruïne Muziek’, en in zekere mate ook nog de essayist en dichter Urbain Van de Voorde in ‘De Gelieven’, al dient onmiddellijk gezegd dat Urbain Van de Voorde hier een keur van verzen heeft samengelezen waarin de liefde van anderen, vooral van dichters uit de classieke galerij, als onderwerp werd genomen.
Drie en veertig paren worden genoemd en het zijn meestal de mannen die tot hun ‘geliefde’ spreken in een typische Van de Voorde-stijl, droogclassiek, met mogelijkheden om genitieven en verouderde poëtische vormknepen aan te wenden. Ik citeer at random:
Schoon ik stervende zoek
Waard te zijn 't wondre beeld
Dat uit bede en uit boek
Ik van U heb geteeld.
(Don Quisjot tot Dulcinea)
Er is ook veel sprake van marmer (marmeren beeld - marmeren goden) van goden, vuur, loon en solaas, in deze verzen waarin de niet literaire poëzie ver te zoeken is.
Liever is mij de vertederde Marcel Coole, de eeuwige verliefde, in een eenvoudig, ontroerend vers voor dagelijks gebruik. Poëzie uit en voor het leven. Een voorbeeld: Ik ben en ben niet meer
Ik ben doorhuiverd van uw jonge zoen,
ik ben doorwond van uw onaards gefluister,
ik ben verblind van uwe zachte luister,
ik durf mijn ogen niet meer opendoen.
Gij zijt een witte roos in regen-groen,
uw handen blijven aan mijn wezen geuren,
gij zult met mij uw paradijs verbeuren,
ik durf mijn lippen niet meer opendoen.
Gij blijft geheim als een verkleurd blazoen,
al komt gij mij steeds nader, zijt gereder;
ik ben en ben niet meer, word veel te teder,
ik durf mijn armen niet meer opendoen...
| ||||||||
[pagina 182]
| ||||||||
Een vers minder schoon ‘gevormd’ als dit van Jonckheere, die eigen grootheid fnuikt, door een beperking van gezichtsveld en net als Van de Woestijne door de made blijft bezeten. Waar hij zijn gevangenis van introspectie verlaat bereikt hij hoogtepunten van moderne gevoelspoëzie, goed gecontroleerd door een scherp intellect. Terecht merkte Maurits Roelants op, dat wij Jonckheere moeten wensen dat hij zo vlug mogelijk van zijn ‘hondenwacht’ moge afgelost worden. Hij kan niet alleen zingen, maar ook schrijven en dat is een zeldzame kwaliteit, welke de meeste Vlaamse dichters missen. Ik vergeet bijv. nooit meer, zijn ‘Moeder’.
Zo lang zij rustig leeft kunnen wij haar vergeten,
Ze kost ons zorg noch geld, ze doet ons nimmer zeer;
Tweemaal in 't jaar, misschien, gaan wij nog bij haar eten
En lachen als ze zegt: Het is de laatste keer.
Doch één kort spoedbericht maakt ons opnieuw tot zonen,
Wat ons gewichtig werd valt plots en dwaas uiteen,
Wij dachten in onze eeuw en in ons werk te wonen
Tot wij beschaamd en leeg haar kleine huis betreên.
Ze heeft op ons gewacht. Tenzij zij is gestorven.
Daar ligt wie onze moeder was, het arm gezicht,
Waarin veel eenzaamheid berusting heeft gekorven,
Beschenen voor het laatst in reeds vervreemdend licht.
Dat wij voorgoed alléén zijn thans, dat alle bronnen
Vervloeien in de tijd, bedroeft ons 't hart zo niet.
Doch dat onze overmoed zich nimmer heeft bezonnen
Over haar eenzaamheid, dit wordt ons taaist verdriet.
Dit is een vers dat geschreven is, niet om te zingen, maar het is goed. Om er U het modern cachet van te doen aanvoelen, herinner ik U het vers ‘Een oudt Liedeken’ van de la Montagne naar Jean Richepin!
‘Het bittere kruid’, van Frieda Oosterlinck biedt stemmings en gedachten poëzie, van een jonge begaafde vrouw, die het koloniaal verleden en het koloniaal leven niet schijnt te begrijpen. Ze zou er dan beter niet over schrijven. Ze leeft blijkbaar ook in een ‘Untergangs’-complex, van waaruit zij schrijft:
Verdriet, verdriet alleen blijft ons behoren...
Zij schrijft een keurig afgewerkt vers, waar doorheen nog niet de volle ader van het ‘werkelijke leven’ stroomt.
En dan zijn daar de gedichten van een priester. Ook hij schrijft een classiek vers (naar de vorm) dat zingt en rijmt. Tot de verheven eenvoud van Gezelle geraakt hij niet. Ook niet tot diens spanningen. De beeldspraak is hier en daar wat conventioneel, de dichter spreekt nog steeds over ‘de aardse reis’ en ‘de kamp is uitgewoed’. | ||||||||
[pagina 183]
| ||||||||
Een voorbeeld van deze poëzie, de eerste strofen uit ‘De Eeuwige Vrouw’:
Als Eva, de eerste vrouw, ontslapen
Onder brem en distelen begraven lag
Traden rondom de meisjes en knapen
Door 't rouwfloers van den najaarsdag.
Zij was stokoude moeder geworden,
Niemand vergeet 't gerimpeld gelaat,
Aan tafel bij gerei en borden
Haar plaats tussen ons openstaat.
Liane Bruylants en Frans Buyle zijn twee romantici. De vrouw staat in het alledaags leven; de man is een dromer, vroeger was hij daarbij nog een uitgesproken verbitterde. Zijn kunst in ‘De Steen der Wijzen’ was wel eens gallig. In regionen van droom en waan was hij een vertederd, maar meestal wanhopig zwerver. Zijn fin-de-siècle temperament trok hem van elke havenplaats weg. In zijn jongste werk is hij een dromer tout court geworden. Net als Liane Bruylants speelt hij de rol van de gescheiden verliefde. Dat hij hierbij tot een zuiver romantisch liefde-vers komt verwondert niet. Dat hij wel eens teveel de Heine-trek weg heeft, wel. Romantisch, al te romantisch... zijn vers is inniger, zuiverder hartstochelijk geworden. Poëtischer. Hij zingt als een minnezanger in onze polemische tijd. Maar hij beschikt over de mogelijkheden om ons in zijn liefde te doen geloven, en dit kan ook Liane Bruylants. Daarom is hun lyriek ook in deze tijd genietbaar. De jonge Remy C. Van de Kerckhove moet deze lyriek voorzeker wat verouderd voorkomen. Hij is niet alleen een zoeker naar nieuwe vormen, als Van Ostayen en Marsman, maar betrekt de onrustige, onzekere tijd, in zijn visie op mensen en dingen. De ruïnes schijnen hem te obsederen. Zijn vers doet denken aan Van Ostayen en aan Marsman. Hij heeft blijkbaar veel te zeggen, maar het kristaliseerde nog niet tot poëzie. Zijn werk lijkt nog te veel spel. Maar alléén reeds om zijn persoonlijk pogen om uit het slop te geraken, is hij het volgen waard. De tekeningen die zijn werk verluchten apprecieerden wij in hun modern-zijn minstens evenveel als zijn verzen. | ||||||||
Het onuitwisbaar merktekenGrandioos is de wijze, waarop deze schrijfster in een stijl, overweldigend van gedachten, schitterend van beelden en verbeeldingen, zich beurtelings weet te verheffen in de hoogste en ijlste luchtlagen van de geest, waar enkel nog hijgend en stamelend het mysterie kan benaderd worden, en dan weer afdaalt in de donkerste, broeiendste diepten van het menselijk hart, in de schuilhoeken waar de daemonen huizen, in wier greep de creatuur gedreven wordt naar zedelijke ontsporingen en alle aberraties van het intellect. Straalt van uit de achtergronden, waar bovenbedoelde verre, maar tegenwoordig actieve figuren verwijlen, een onfeilbaar, bijna hemels licht, het verhaal zelf bezit meermaals een schokkende duistere tragiek. | ||||||||
[pagina 184]
| ||||||||
ELISABETH LANGGASSER
Aldus karakteriseert de essayist Urbain Van de Voorde de kunst van de op 25 Juli 1950 overleden Duitse schrijfster Elizabeth Langgässer, in haar ‘roman’ ‘Das Unauslöschliche Siegel’Ga naar voetnoot(6) thans in vertaling verschenen onder de titel ‘Het Onuitwisbaar Merkteken’. Dit Rembrandtieke boek is één der mijlpalen van onze Christelijke beschaving. De ziel die hier tot elke andere ziel spreekt is deze van de Katholieke intellectueel, die de verdorvenheid der wereld met een verbijsterd gevoelig apparaat registreert, maar die tevens beschikt over de gave Gods om onze menselijke kracht om zich hiertegen te weer te stellen, onze wezenlijke kracht, op te roepen.
Het roman-verhaal is hier bijkomstig. De Ideeën van de schrijfster zijn van primordiaal belang. Boeiender en méér geheel, vonden wij totnogtoe de geest en betekenis van onze ontredderde wereld, in geen enkel boek uitgedrukt. De tragiek van een tijd, die hoe paradoxaal het moge klinken zovele mogelijkheden tot opgang biedt, werd hier niet onder een of andere angst-psychose onder woorden gebracht; maar vertolkt door een kunstenaarsziel die de opgang ziet via ‘de trap van steen en wolken’ van het christelijk geloof. ‘Het onuitwisbaar kenteken’ is het werk, het levenswerk van een kunstenaar, en de wetenschapper kan het, met naijver in het hart, aanzien. Dit boek releveert eens te meer de unieke taak en de unieke mogelijkheden van de kunstenaar, die zichzelf nog niet tot de slaaf van het wetenschappelijk denken heeft gemaakt.
A.K. Rottiers
| ||||||||
[pagina t.o. 184]
| ||||||||
Rogier Van der Weyden: ‘Mater Dolorosa’. Linkerdeel diptiek Pieta (Detail).
Uit ‘Les Primitifs Flamands’. | ||||||||
[pagina t.o. 185]
| ||||||||
O.L. Vrouw in glasraam der Kathedraal, (1616).
Negatief A.C.L. Brussel Uit ‘Antwerpen door de Eeuwen heen’. O.L. Vrouw-beeld in het glasraam van Hendrik VII (1503). Negatief A.C.L. Brussel.
Uit ‘Antwerpen door de Eeuwen heen’. |
|