| |
| |
| |
Assimilatie door Associatie in Klanvennootschappen
OP verscheidene wijzen wordt getracht de ontwikkeling van een rassentegenstelling in de kolonie te voorkomen. Laten we ook eens nagaan of het niet mogelijk zou zijn door associatie. We bedoelen dat blanke planters personenvennootschappen zouden oprichten met zwarten. De wetenschappelijke studie van de menselijke maatschappij (sociographie) toont ontegensprekelijk aan dat de belangengemeenschap de beste cement is om de mensen, onverschillig tot welk ras ze behoren, tot toenadering te brengen. Principieel schijnt dus een geschikt middel om de ‘colour-bar’ tegen te gaan er in te bestaan op grote schaal in de kolonie belangengemeenschappen tot stand te brengen tussen zwarten en blanken. Men moet natuurlijk gemeenschappen oprichten waarbij de zwarte vennoten onmiddellijk tastbaar de associatie van de belangen inzien. Anders zou men bij loutere theorie blijven zonder practische resultaten. Daarom moet men gemeenschappen tot stand brengen wier organisatie, werking en doel uitgaan van de rechtspersonen die zij van oudsher kennen in hun ongeschreven recht, nl. de klans en de verenigingen tot onderlinge bijstand. De regering voert sinds jaren een inlandse landbouwpolitiek samen met een actie tot het te lande houden van de landelijke bevolkingen. Het principe is uitstekend. Zij doet het door staatsagenten, nl. gewestagenten en gewestagronomen. De belangen van deze mensen liggen buiten de door hen bewerkte bevolkingen. Voor deze blijven zij bezetters, wier belangen tegenstrijdig zijn met de hunne. Op deze manier blijft de gevoelsscheiding tussen de rassen bestaan. Het is een oppervlakkige methode die de ‘colour-bar’ niet kan verhelpen. Tenzij door de landbouw te nationaliseren kunnen staatsagenten geen gemeenschap van belangen tot stand brengen met de inlanders. Het tot nu toe aangewende middel is dus technologisch niet in staat degelijke resultaten te bereiken. Een belangengemeenschap eist dat de ter plaatse zijnde blanke het leven, de vreugde, het lijden en het gehele lot deelt met de lokale bevolking. ‘Wiens brood men eet diens woord men spreekt’. In plaats van staatsagenten moet de regering overal jonge planters vestigen die met de hoofden en jonge mannen en vrouwen een personenvennootschap zouden oprichten tot te waardebrenging van de streek. Deze rechtspersonen zouden dus drie soorten van vennootschappen hebben: 1) de inlandse klan; 2) inlanders; 3) één of meerdere blanken. Laten we de inbreng en de rol van elk van deze vennoten beschouwen.
| |
| |
| |
De klans als vennoten.
De klans zijn rechtspersonen van het ongeschreven autochtone recht. Zij handelen door hun klanhoofden. Gewoonterechtelijk beschikken zij over de gronden. Zij zijn ook de sociale verzekeraars van de geboorte tot de dood van al hun leden. In deze hoedanigheid komen zij geldelijk tussen om de mannelijke leden uit te huwen, steunen ze de ouderlingen, de moeders, de zieken, de invalieden. (Zie dienaangaande onze vroegere bijdragen in Band).
De klans zouden in de op te richten vennootschappen de gronden moeten inbrengen. Als tegenprestatie zou de vennootschap de verzekeringsrol van de klan moeten overnemen. Deze zou ze moeten uitoefenen door bemiddeling van de klanhoofden, handelend als vertegenwoordigers van de klans. We komen daar verder op terug.
| |
De inlanders als vennoten.
Alle werkbekwame inlanders zouden kunnen vennoot worden, zowel mannen als vrouwen. In principe, om psychische redenen lijkt het best alleen de leden van de tot de vennootschap toegetreden klans te aanvaarden. Indien deze werkkrachten niet voldoende zijn, zouden ook inlanders, behorende tot niet toegetreden klans, kunnen aanvaard worden.
Indien, om traditionele veten, zulks niet wenselijk ware dan zou de vennootschap hen als loontrekkenden kunnen in dienst nemen.
De vennoten zouden er zich toe moeten verbinden onbeperkt hun activiteit en bekwaamheid ter beschikking van de vennootschap te stellen.
Zij vormen de basis van haar menselijk kapitaal. We zullen verder de manier bespreken waarop ze door de vennootschap zouden betaald worden.
| |
De blanke vennoten.
Eén blanke vennoot zal in zekere gevallen volstaan. Om een uitgebreidere activiteit uit te oefenen zullen er wellicht meerdere nodig zijn. Zoals de inlandse zouden zij er zich toe moeten verbinden geheel hun activiteit en bekwaamheid ter beschikking van de vennootschap te stellen. Het spreekt van zelf dat zij de leiders en bezielers van de vennootsactiviteit zullen zijn. We zullen daar verder op terug komen.
| |
Inbrengen en kapitaal.
Er zouden van zelfsprekend driëerlei inbrengen zijn: 1) in natura; 2) in werkzaamheid; 3) in geld.
| |
| |
| |
Inbrengen in natura.
De klans zouden hetzij een gedeelte hetzij geheel de uitgestrektheid van hun gronden moeten inbrengen. Alle vennoten, inbegrepen de blanke, zouden andere inbrengen in natura kunnen doen: (werktuigen, machines, huizen, vervoermiddelen, enz...).
| |
Kapitaal.
Alle vennoten zouden geld kunnen inbrengen.
| |
Deelbewijzen.
De betrekkelijke waarde in verhouding tot de activiteit van de vennootschap zou moeten geschat en in punten uitgedrukt worden. Elke vennoot zou voor een zeker aantal punten ingeschreven worden en een deelbewijs daarvan ontvangen dat ook zijn inbreng zou beschrijven. Van alle inbrengen, zowel van deze in werkzaamheid, in natura als in geld zouden aldus de waarden in punten omgezet worden. Deze waarden zouden met de tijd kunnen herzien worden.
| |
Betaling der vennoten - Uitdeling der winsten.
De vennoten zouden geen loon trekken maar alleen een aandeel in de winst, in verhouding tot het aantal punten. In afwachting dat deze definitief berekend kunnen worden en om in de levensbehoeften te kunnen voldoen zouden ze periodisch voorschotten ontvangen. De klanchefs zouden te hunner beschikking het aandeel in de winsten krijgen dat verbonden is aan de inbrengen van gronden, met de last daarmede de traditionele sociale klanverplichtingen te voldoen. (Sociale verzekering der inlandse vennoten).
| |
Voorwerp van de vennootschap.
Uiteraard zouden deze vennootschappen een algemeen en een bijzonder voorwerp hebben.
Het algemeen voorwerp zou zijn de streek te waarde te brengen in het belang van de vennoten d.w.z. de plaatselijke bevolking. Dit voorwerp is natuurlijk onveranderlijk. De bijzondere voorwerpen zouden bepaald worden door de plaatselijke omstandigheden. In een streek waar de voornaamste bedrijvigheid van de inlanders thans de hevea is zou de vennootschap als eerste bijzonder voorwerp de uitbating van de hevea hebben. Zij zou een rubberfabriek oprichten om de latex te behandelen enz... In een palmbomenstreek zou het eerste bijzonder voorwerp de uitbating van een olieslagerij zijn. Alwaar de koeien de voornaamste rijkdom van de streek zijn zou de oprichting en uitbating van een melkerij het eerste bijzonder doel zijn. Elders zou de bosontginning en houthandel het voornaamste | |
| |
doel kunnen zijn. Elders nog de levensmiddelen landbouw op grote schaal voor de bevoorrading van de centra, enz.
Daarnaast zou elke vennootschap natuurlijk bijactiviteiten kunnen hebben, deze een schrijnwerkerij, gene een handel enz...
| |
Benaming der vennootschappen.
Als algemene benaming moeten we deze rechtspersonen ‘klan-vennootschappen’ noemen. (Sociétés claniques) Elk zou natuurlijk een eigen naam moeten hebben. De vennoten zelf zouden deze moeten aanduiden. Het lijkt ons echter het best dat ze de naam van de klan of klans zouden dragen die de grootste inbreng deed.
| |
De werking van de klan-vennootschappen. De zaakvoerder.
De zaakvoerder is de gevolmachtigde van de rechtspersoon. Hij is bevoegd uit naam van de vennootschap alle handelingen te stellen die normaal nodig zijn om het maatschappelijk doel te verwezenlijken, zelfs wanneer daartoe daden van beschikking moeten gesteld worden.
Het is natuurlijk de taak van een blanke vennoot deze zeer gewichtige leidende rol te vervullen.
| |
De algemene vergadering van de vennoten.
Zij bestaat uit alle vennoten. Ieder oefent er gezag in uit d.w.z. stemt, in verhouding met de puntenwaarde van zijn aandeelbewijs. Zij is het opperste en soevereine gezag van de vennootschap. Zij mag alle beslissingen nemen, dus ook deze die de zaakvoerder niet mag stellen. Er zouden natuurlijk gewone en buitengewone algemene vergaderingen zijn. De gewone zijn deze die gehouden worden zoals door de statuten voorgeschreven. De buitengewone zijn deze die, onder zekere voorwaarden, op aanvraag van een bepaald aantal leden daarenboven worden bijeengeroepen. Verder komen we terug op de tussenkomst van de staat in de algemene vergaderingen.
De blanke leden zouden er moeten naar streven voor deze vergaderingen in het bijzonder en voor het gehele sociale leven in het algemeen zoveel mogelijk de doenwijzen te volgen van de traditionele klan-vergaderingen en activiteiten, zulks om de verbondenheid met de zwarte leden te doen blijken.
| |
Rol van de Staat - Krediet - Toezicht.
De staat heeft in verscheidene opzichten een zeer belangrijke rol te vervullen. Ten eerste wat de politiek van oprichting van de klan-vennootschappen betreft.
| |
| |
De Kolonie is tegenover de geschiedenis en de toekomst verschuldigd deze rechtspersonen als het ware als paddestoelen over de gehele kolonie uit de grond te doen rijzen. Er mag gezegd worden dat een speciale directie daarmede zou moeten belast worden; de zending van de kolonie dienaangaande vloeit voort uit hare verplichting de sociale toestand van de landelijke inlandse bevolking te verbeteren en, door een sterke blanke bevolking in volledige harmonie met de inlandse in de kolonie te planten, ons koloniaal oeuvre te stabiliseren. Ze zou moeten beginnen met onder de levenslustige mannelijke bevolking in België vrijwilligers voor deze taak te werven. Ze zou deze als kandidaat-planters (colons-stagiaires) naar de kolonie kunnen sturen met de speciale opdracht een klan-vennootschap op te richten, hetzij alleen, hetzij enkele blanken samen. Gedurende de proefperiode zou de kolonie hen in deze hoedanigheid een minimum levensvoorwaarden waarborgen nl. door hun wedde van kandidaat-planter zoals thans reeds gedaan wordt voor deze agenten.
De kolonie zou de oprichting ter plaatse bij de inlandse bevolking moeten voorbereiden. Haar de betekenis en werking van deze rechtspersonen aanleren, leden werven, de in te brengen gronden helpen afbakenen, enz. In de eerste plaats zou dat het werk moeten zijn van de ter zake gespecialiseerde agenten van de speciale directie voor klan-vennootschappen. De gewest- en landbouwagenten zouden deze natuurlijk in de mate van hun middelen moeten helpen. De kolonie zou ook technische steun moeten verlenen, door de agenten van haar gespecialiseerde diensten, aangaande de op te richten gebouwen en kunstwerken, de teelten, de verhandelingen, enz... Last but not least zou de kolonie geldelijke steun moeten verlenen nl. door bemiddeling van de maatschappij voor krediet aan het kolonaat. Het spreekt vanzelf dat deze vennootschappen hun activiteit op een Amerikaanse schaal zouden moeten opvatten. Dat veronderstelt mechanisering en vergt dus investeringen die deze rechtspersonen in het begin op eigen kracht niet zullen kunnen doen. De maatschappij voor krediet aan het kolonaat zou hen het nodige kapitaal moeten lenen.
Ten slotte zou de kolonie door bemiddeling van de agenten van de speciale directie in de klan-vennootschappen de rol moeten vervullen van de commissarissen in de personenvennootschappen van het moederlands recht nl. toezicht uit te oefenen op het beleid van de zaakvoerders.
Als voogd van de inlandse bevolking zou de kolonie het recht moeten hebben de algemene vergadering bijeen te roepen en het initiatief aan deze alle nodig geachte maatregelen voor te stellen.
Al de nodige elementen bestaan dus reeds: kandidaat-planters, technische diensten, Maatschappij voor Krediet aan het Kolonaat, de dienst van de inlandse coöperatieven. Het volstaat ze een nieuwe richting te geven, deze van de klanvennootschappen en in de nodige mate uit te breiden; er moeten veel meer kandidaat-planters aangeworven worden, de dienst van de coöperatieven moet een directie worden, enz.
| |
| |
| |
Rol van de blanke vennoten.
Vanzelfsprekend zou er naar moeten gestreefd worden dat de vennootschap het meeste nut trekt uit ieders bijzondere bekwaamheden. Laten we veronderstellen dat één der blanke vennoten een handels- een tweede een landbouwscholing heeft gehad terwijl een derde mekanieker is.
Vanzelfsprekend zou de eerste zaakvoerder moeten benoemd worden en belast worden met de handelsafdeling. De tweede zou de landbouwafdeling moeten leiden. De derde zou belast worden met de bouwwerken, de machines, enz. (aanleggen van dammen, bewateringskanalen, enz.)
| |
Rol der inlandse notabelen.
Zij zouden in de eerste plaats hun voornaamste traditionele rol blijven uitoefenen: de sociale verzekering te verzorgen van de klanleden. Ze zullen daartoe echter over meer middelen beschikken als thans nl. het winstaandeel verbonden aan de aandeelbewijzen betreffende de ingebrachte gronden. Ze zouden optreden als lasthebbers van de vennootschap.
| |
Voordelen.
De voorgestelde klan-vennootschappenpolitiek heeft voordelen zowel voor de gemeenschap als voor de individuën. De voornaamste voordelen voor de gemeenschap hebben we alreeds opgegeven. Een eerste, het vermijden van de rassentegenstelling en daardoor stabilisatie van onze volksplanting en ons koloniaal oeuvre, ten tweede een broodwinning te verzekeren zowel aan de inlandse als aan de blanke vennoten. De inlandse vennoten zullen het voordeel genieten van een degelijke leiding en stuwkracht van de blanke vennoten. Deze laatste kunnen zich ter plaatse vestigen zonder kapitaal te moeten gebruiken voor het aanschaffen van gronden en zonder de verplichting te hebben opgelegd door het werkcontract. De inlanders zouden immers niet werken als loonarbeiders maar als vennoten.
Ten slotte zijn alleen dergelijke vennootschappen in staat het land te bebouwen met een intensiteit in verhouding tot de uitgestrektheid van de kolonie.
| |
Vereiste eigenschappen van de kandidaat blanke vennoten.
De blanke vennoten moeten eerst en vooral psychologisch aanvoelende mensen zijn. Ze moeten nl. in staat zijn de psychologie van de inlanders, waarmede ze hun lot verbinden, te beleven. Ze moeten daarbij doordrongen zijn van de grote sociale en nationale zending die ze te vervullen hebben nl. ten opzichte van de stabilisatie van onze volksplanting alhier. Ze moeten als het ware zich gevoelen aan een roeping te voldoen. Ze moeten natuurlijk ook in een of ander vak degelijk geschoold zijn. (handel, landbouw, enz...)
| |
| |
| |
Voorbereiding.
Vooraleer naar de kolonie te vertrekken zouden ze een zeer degelijk onderricht moeten ontvangen over het gewoonterechtelijk klanleven. (samenstelling, sociale rol, enz...) b.v aan de hand van de werken van de heren De Cleene, Possoz, Malengreau, enz... en over de bantuphilosophie (zoals door E.P. Tempels beschreven). Vanzelfsprekend zouden ze een degelijke voorbereiding moeten hebben betreffende koloniale toestanden in hun bijzonder vak. De landbouwgeschoolden zouden een speciale opleiding moeten ontvangen over de tropische landbouw in het algemeen en de bijzondere teelten van de streek waarheen ze zullen gaan in het bijzonder (hevea, katoen, palmbomen, levensmiddelen, enz.)
De handelsvoorbereiding zou moeten aangevuld worden door een overzicht van de koloniale handelstoestanden. De mekanieker zou moeten ingelicht worden over de koloniale toestanden inzake mekaniek.
Het spreekt vanzelf dat deze opleiding niet zou moeten gegeven worden door oud-kolonialen, die sinds 10 of meer jaar Kongo niet meer gezien hebben maar door kolonialen in dienst, na het verlof, enkele maanden in België te dien einde verblijvend.
| |
Verschil tussen deze kolonisatiepolitiek en de huidige
De huidige planters werken volgens het ‘herenvolkprincipe’ waarbij zij de superieure alleenheersende baas willen zijn en de zwarten hun onvoorwaardelijk gehoorzame ondergeschikten moeten zijn. Deze politiek streeft er naar van de inlanders proletariërs te maken. Aangedikt door het rassenverschil moet de sociale tegenstelling werkgever-werknemer onvermijdelijk uitgroeiën tot een rassenstrijd zoals we in zo vele andere kolonies reeds gezien hebben.
De voorgestelde vennootschapspolitiek is gebaseerd op samenwerking op gelijke voet zowel van de zwarte als van de blanke vennoten. Ze streeft aldus onvermijdelijk naar een overeenkomst tussen de beide rassen. In de laatste tijd wordt te alle kante voorgesteld meer blanke planters naar de kolonie te sturen om de stabilisatie van onze volksplanting te verzekeren. Het aantal alleen zou een middel kunnen zijn moesten wij de verhouding kunnen bereiken van Zuid-Afrika, hetzij verscheidene miljoenen blanken. Men vernoemt echter het cijfer 100.000. Het is zeker reeds een aanzienlijk aantal. Maar wat kan het, verspreid over de ontzaglijke oppervlakte van de kolonie betekenen tegenover ongeveer elf miljoen zwarten? Het aantal alleen is daarom geen oplossing. De grondslag zelf van de volksplanting moet gewijzigd worden om met een redelijk minimum van kwaliteit een diepingrijpende invloed uit te oefenen. In plaats van de verouderde ‘herenvolk-formule’ moeten we de vennootschapsformule plaatsen, waarin blank en zwart als vennoten optreden volgens elks kunde.
| |
| |
| |
De inlandse korporatieven en de klan-vennootschappen.
De inlandse korporatieven brengen niet de minste oplossing aan de rassentegenstelling, integendeel. Zij strekken er immers toe korporatieven van inlanders op te richten die noodzakelijk, indien ze slagen, de blanke planters, enz. zullen concurreren en aldus, aangedikt door het rassenverschil, de kloof tussen zwart en wit moeten vergroten.
Daarenboven berusten ze op het verouderde beginsel dat in alle kolonies op een faljiet is uitgelopen voor de blanken, de inlanders ertoe te brengen zich zelf te beredderen zonder opname van blanke vennoten die in hun belangen delen. De blanke komt alleen tussen als staatsagent, om toe te zien en raad te geven en geenszins als vennoot die met hen medeleeft omdat hij zijn brood met hen deelt.
| |
Juridische problemen.
Het lijkt ons dat het wenselijk ware dat een organiek decreet de juridische regels voor de oprichting en werking van de klan-vennootschappen zou vaststellen zoals dat voor de korporatieven werd gedaan, en in het moederland voor de personenvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid.
Zulk een tekst is echter niet nodig om met de oprichting en werking te beginnen, ten minste als proef.
De betrekkingen tussen blanken en zwarten worden immers juridisch geregeld door het autochtone inlandse recht. Dit laat de oprichting van deze rechtspersonen toe. In afwachting dat een dekreet zou uitgevaardigd worden zouden deze vennootschappen dus moeten opgericht worden en werken volgens het autochtone recht.
| |
Kansen op welslagen.
Alleen een proef, door de regering op een voldoende grote schaal gedaan, zal ons over de werkelijke waarde van dit voorstel kunnen inlichten. Het in het midden zijnde belang, nl. de bestendiging te verzekeren van onze aanwezigheid in Afrika, is de moeite waard deze proef te doen. Er mag echter op gewezen worden dat een Amerikaan beweert met succes een gelijkaardige vennootschap te hebben gevormd met de inboorlingen van een Amerikaans eiland in het Zuiden (cf. ‘Go south, young man’, Readers Digest, 1943).
Dr jur. J.E.A. Grootaert
| |
[pagina t.o. 16]
[p. t.o. 16] | |
Prauwvaarders, lino van E.P. Jos Moeyens.
|
|