Band. Jaargang 11
(1952)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Zestig jaar Toneelliteratuur in BelgiëHET Kerstmannetje bracht mij mijn traditioneel geworden stapeltje boeken. Ik heb me er nog niet helemaal doorgewerkt, maar toch ben ik er reeds aan begonnen, en wel met het kleinste boekje uit de hoop: ‘Zestig jaar Toneelliteratuur in België’Ga naar voetnoot(1). Het is van de hand van Suzanne Lilar, en werd keurig en met talrijke auteursportretten en foto's van ensceneringen uitgegeven door ‘De Sikkel’ te Antwerpen. Over het toneel in ons land werd de laatste twintig jaar reeds heel wat gepubliceerd. Vermelden wij terloops de studies van dr. C. Godelaine, dr. Theo De Ronde, Alois De Mayer, Lode Monteyne e.a. in het Nederlands, en in het Frans van de oud-koloniaal Lejeune. We spreken dan nog niet eens van de meer gespecialiseerde studies, zoals deze over het Middeleeuws toneel in Vlaanderen, de ‘Elckerlyck-studies’ van Prof. van Mierlo, Prof. H. De Vocht, e.a.
De meeste studies, handelende over het hedendaags toneel zijn over 't algemeen gewijd aan het toneel-‘leven’. Deze van Suzanne Lilar neemt veeleer de toneel-‘literatuur’ tot uitgang, hoewel de auteur natuurlijk niet helemaal abstractie kon maken van het toneel, zoals het wordt ‘gespeeld’.
Deze studie - hoe bondig ook - is de beste die wij kennen, zowel wat het onderwerp betreft, en zeker voor de periode die zij bestrijkt. Zij handelt bovendien niet alleen, hetzij over de Nederlandstalige toneelliteratuur, hetzij over de toneelliteratuur in het Frans. De auteur is buitengewoon goed vertrouwd met de productie van beide taalgebieden. Zij is daarenboven zelf een voortreffelijk auteur, want sedert de oorlog schreef zij een drietal toneelwerken die niet alleen in ons land, maar ook buiten de grenzen, en o.m. te Parijs grote opgang maakten. Dit was nl. het geval met ‘Le Burlador’ (1947), ‘Tous les chemins mènent au ciel’ (1948), en met haar laatste toneelwerk ‘Le Roi Lépreux’ (1951).
Onderhavige studie verscheen voor het eerst in het Engels in 1950, onder de titel ‘The Belgian Theater since 1890’ en werd te New York uitgegeven door het ‘Belgian Government Information Center’. Ze werd vertaald door de directeur van dit centrum, de bekende Vlaamse auteur, Marnix Gijsen. Schrijfster behandelt er in zowel de Franstalige als Nederlandstalige productie der toneelliteratuur in ons land sedert het einde der vorige eeuw. In het kort bestek van een honderdtal bladzijden kan men natuurlijk niet verhopen een volledig overzicht, en een uitvoerige ontleding | |
[pagina 7]
| |
te vinden van alle toneelauteurs van de laatste zestig jaar. Bij de Nederlands-schrijvenden zochten wij bv. vruchteloos naar de naam en het werk van de pionier van het koloniaal toneel, Frans Demers. Maar de hoofdfiguren krijgen er hun plaats, zowel als de bijzondere, moderne, karakteristieke stromingen die tijdens de laatste decennia in de toneelletteren tot uitingen kwamen. Een speciaal hoofdstuk is bv. gewijd aan het literair toneel, dat zelfs niet altijd ‘speelbaar’ is, en dat in Vlaanderen zijn meest vooraanstaande vertegenwoordigers vindt in Johan Daisne en Herwig Hensen. Een ander hoofdstuk is gewijd aan het verschijnsel van het massaspel, dat vooral in Vlaanderen een bijzondere bijval kende, en onder de leiding van regisseurs als Lode Geysen en Anton van de Velde, uit de jeugdbeweging gegroeid, gans het liturgische en nationale toneel ging beïnvloeden. Mevrouw Lilar beperkt er zich niet toe figuren en toneelwerken te ontleden. Ze weet op zeer rake wijze de Belgische toneelletterkunde te situëren in de tijd en de ruimte. Zo beantwoordt zij onbevangen, en o.i. zeer juist de vaak gestelde vraag ‘of er een Belgisch toneel bestaat’. De auteur meent dat deze vraag dubbelzinnig gesteld wordt, en dat men het begrip ‘Belgisch’ tracht te verbinden met al hetgeen kenmerkend is in het werk van onze dramatische auteurs. Over 't algemeen slaagt men daar niet in. om de goede reden - schrijft Mevr. Lilar - dat de trekken die zij gemeenschappelijk hebben Vlaams zijn.’
‘Men moet het woord Vlaams hier verstaan, zoals men de uitdrukking ‘Vlaamse schilderschool’ begrijpt. Indien de taalgrens in België haast onveranderd is gebleven, toch is zij nooit een ongebroken lijn geweest. Herhaaldelijk in de loop der wisselende regimes, hebben Franse invloeden ingewerkt op de burgerklas der steden. Zo was op het einde der 19de eeuw een goed deel der Gentse burgerij Frans-sprekendGa naar voetnoot(2). Wij zullen merken - schrijft de auteur verder - dat de Gentse schrijvers de Vlaamse traditie in het Frans vertolkten. Op het toneel zowel als in de literatuur, bleek deze traditie zo sterk, dat zij de Belgische schrijvers in het algemeen beïnvloedde. Zij gaf aan hun werk een saamhorigheid, een eenheid, die de vreemde critiek niet ontging. De Vlaamse traditie zou inzake toneel de nationale traditie worden. Het is haar schittering, haar prestige, die herhaaldelijk aan ons toneel een Europese betekenis heeft gegeven’.
Dit toneel draagt dan ook de stempel van het Vlaamse genie, zoals het destijds zo kernachtig door Marnix Gijsen, o.m. in ‘Band’ werd geformuleerd, en zoals het bovendien ook tot uitdrukking kwam in onze Middeleeuwse mysteriespelen, boerten, en ‘cluten’. Aldus beschouwd sluit de hedendaagse productie der Belgische toneelliteratuur nauw aan bij deze uit de Middeleeuwen. Onwillekeurig denken we hier aan Michel de Ghelderode. | |
[pagina 8]
| |
Wanneer Suzanne Lilar ons dan tenslotte de balans helpt opmaken van deze speciale vorm van de hedendaagse letterkundige productie in België, kan zij, zonder opgeschroefdheid verklaren dat ons land in minder dan zestig jaar verschillende dramatische auteurs met universele betekenis heeft opgeleverd. ‘Ons land gaf leiding aan het symbolisme van 1890, aan het expressionisme van 1920. In 1950 staat het vooraan op het Europees toneelgebied, in zijn diverse uitingen: litterair toneel en massaspelen. Om maar enkele schrijvers te citeren: Crommelynck, Ghelderode, Soumagne, Teirlinck hebben de beste theaters van Europa veroverd. In minder dan drie jaar tijd werden zes stukken van Ghelderode opgevoerd in de beste zalen van ParijsGa naar voetnoot(3). In 1950 was het een Belg, Jean Mogin, die de prijs Lugné-PoëGa naar voetnoot(4) wegdroeg, welke elk jaar in Parijs gegeven wordt voor het beste toneelstuk.’ En Suzanne Lilar's besluit luidt dan ook: ‘Het Belgische toneel beschikt dus over een verbazende vitaliteit.’
Met zeer veel interesse en buitengewone voldoening hebben wij deze korte studie gelezen. Zij heeft ons bewust gemaakt van onze eigen rijkdom ook op dit gebied. Aan het buitenland geeft zij een objectief en waardevol overzicht van de productie onzer toneelliteratuur. Op een ogenblik dat ook in Kongo meer belangstelling voor het toneel tot uiting komt, kunnen wij dit werkje, zonder de minste reserve, aanbevelen aan alle toneelvrienden.
Bert Willems |
|