De Droom van de Schoolmeester ('n Mislukt heldendicht)
Voor Karel Van den Branden
Ik droom van een land waar geen scholen zijn,
Geen scholieren, geen boeken, geen borden,
Ik zou op 'n eiland, ver weg, willen zijn
In de Zuidzee, een ander mens worden.
'k Ben 't moe altijd net en beschaafd te zijn,
En tot voorbeeld te dienen aan knapen,
Die liefst op de straat of in 't bos zouden zijn,
Dan hun jeugd hier te zitten vergapen.
In plaats van met sommen 't groot bord vol te schrijven,
Of te grommen om 't duldloos, nooit-eindend gesnater,
Liet ik me liever wellustig-traag drijven
In de stille lagune met 't glas-klaar, blauw water.
In plaats van de jeugd met moraal te vervelen,
Verkoos ik onmiddellijk, te zamen te trouwen,
Mijn lusten en liefde, mild, eerlijk te delen
Met een half dozijn, jonge inlandse vrouwen.
Ze koken het maal boven 't houtvuur, elk
Op hun beurt en geen één denkt aan morgen,
Hun tanden blinken als kokosmelk
In hun donker gezicht zonder zorgen.
Soms zingt er ene 'n vreemd, wiegend lied
Van liefde, bloemen en vruchten;
Doelloos en schoon weer hier 't leven vliet,
Paradijs zonder verboden vruchten.
Mijn vroegere leven was vreugdloos en dwaas,
Ik zal rustig mijn uur hier verbeiden,
Uit dees vreê in een diepre verglijden,
Pijnloos en zonder geraas.
Ik droom van een land waar geen scholen zijn,
Geen scholieren, geen boeken, geen borden,
Ik zou op 'n eiland, ver weg, willen zijn
In de Zuidzee, een ander mens worden.
Ik zal, met dat eiland, helaas, moeten wachten:
't Is weer eens examen; (ik kan het niet beetren!)
Zeshonderd opstellen: veel fouten en weinig gedachten.
'k Zal die, in Godsnaam, maar verbeetren!
|
|