Dat baghijnken van Parijs
(1954)–Anoniem Baghijnken van Parijs– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 7]
| |
[pagina 7]
| |
1[regelnummer]
Ga naar margenoot+Te parijs was een maget ionc
Die ihesum had uutvercoren.
Alle wes haer herte begheerde
Quam haer alte mael te voren.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Si minde ihesum alsoe seer
Werwaert dat si henen ghinc,
Datsi versmade goet ende eer
Ende daer toe alle dinc.
Si ghinc voer haer moeder staen
10[regelnummer]
Ende bat doer haer houde,Ga naar voetnoot10
Dat sise doer haer edelheit
Baghijne maken woude.
Sij sprac: dochter lieve kint,
Baghijnkens draghen oerden;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Simpel so is al haer dinck
Ende daer toe luttel woerden.
Si sprac: lieve moeder mijn,
Des goede baghijnkens pleghen
Wil ick houden of ick canGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ende gaerne ghehoersaem wesen.
| |
[pagina 8]
| |
Si seide: lieve dochter mijn,
Also ghinc an mine rouwe.Ga naar voetnoot22
Ghi sijt van have also rijck,
Ghi moecht wel sijn een vrouwe.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Moeder, sprac si, moeder mijn,
Waer sijn si ghevaren
Die van haven waren rijck
Ende schone vrouwen waren?
Si ligghen inder aerden swert
30[regelnummer]
Veel vulre dan een prye.Ga naar voetnoot30
Also langhe als ic leven kenne
En worde ic nimmermeer blie.
Ay dochter, wel lieve kint,
Hebdi dit voer oghen,
35[regelnummer]
So en worde ic uwes ionghe lijfsGa naar voetnoot35
Nimmermeer in hoghen.Ga naar voetnoot36
Ay moeder, ten is mensche soe wijs
Die weet tot enigher uren
Ga naar margenoot+Hoe langhe hem sijn ionghe lijf
40[regelnummer]
Op deser werelt sal ghedueren.
| |
[pagina 9]
| |
Wi sijn swacker dan een rijs
Dat buget met allen winden.
Wanneer dat coemt dye bitter doot,
Soe neemt die blijscap een eynde.
45[regelnummer]
Nu gaet in u camer, lieve kint,
Doet om u smale syden
U cierheyt ende u schoone iuwelenGa naar voetnoot47
Ende laet dese redene liden.Ga naar voetnoot48
------------
------------
------------
------------
Och moeder, der staet een spiegel bloot
50[regelnummer]
In mij alsoe wyde ontdaen,Ga naar voetnoot50
Dat is die biterlike doot,
Die niemant en mach ontgaen.
Och lieve dochter, lieve kint,
Syet aen u rijcke maghen,
55[regelnummer]
U grote ghoet, u schone lijf,
Ende oeck u ionghe daghen.
Moeder, des en doen ick niet,
Ga naar margenoot+Ic wil sijn mijns liefs ghenoot.Ga naar voetnoot58
Mijn lief was arm gheboren
60[regelnummer]
Ende ellendich totter doot.
| |
[pagina 10]
| |
Och mijn dochter, lieve kint,
Siet aen u ionghe iaren
Ende sit op minen telder wit,Ga naar voetnoot63
Wy sullen spelen varen.
65[regelnummer]
Moeder des en doe ick niet,
Dat ware mi groot miskijef.Ga naar voetnoot66
Hi reet op eenen ezel bloot,
Mijn alder liefste lief.
Dochter, ick sal alle papen goetGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Doen bidde[n] voer uwe siele.
Laet ons te samen meyden ghaenGa naar voetnoot71
Om bloemkijns in onsen prielen.Ga naar voetnoot72
Moeder, dat en doen ick niet.
Mijn lief versmade alle dinck.
75[regelnummer]
Ic wil sijn weghen volghen nae
Die hi met sinen cruce ghinck
Ga naar margenoot+Also iammerlic verladen.
In droefheit sijn herte woet;Ga naar voetnoot78
Die bloemen die onder hem sprongen
80[regelnummer]
Dat was sijn heilighe bloet.
| |
[pagina 11]
| |
Och dochter, wildi een baghijn sijn,
Alsoe en moechdi nimmermeer
Van have of van goede
Vercrighen eenighe eer.
85[regelnummer]
Moeder siet an den laster grootGa naar voetnoot85
Die hadde mijn alderliefste lief:
Want daermen honden te villen plach
------------
------------
Ende onreynicheit te pleghen,
Daer wort mijn alder liefste lief
90[regelnummer]
An een cruce ghesleghen,
Dat hi oetmoedelic verdroech
Al om onsen wille.
Enen rock men doer die wonden toechGa naar voetnoot93
Ende als een lam swech stille.
95[regelnummer]
Nu siet in die camer lieve kint
Ga naar margenoot+Die bedden schone ende wijt ontdaen,
Daer en mach gheen arm baghijn
Tavont op slapen gaen.
Moeder ick draeghe een bedde bloot
100[regelnummer]
Ende mijn lief daer op ghestrect;
Sijn aderen ende schone ledenGa naar voetnoot101
Sijn al van een gherect.
| |
[pagina 12]
| |
Och dochter, als ghi baghijn sijt
Ende van haven also bloot,
105[regelnummer]
Also en mach vrient of maech
U bistaen in uwer noot.
Moeder, mijn alder liefste lief
Hem en stont nyemant bi
Doemen handen ende voeten doersloech
110[regelnummer]
met plompe nagelen drie.
------------
Sijn moeder gaf hem om een dokel[k]ijn,
Want si haer kint sach langen bloot
Dat quetste haer herte ende sin.
Mocht ick haer helpen draghen
115[regelnummer]
Ga naar margenoot+Haer droeflic lyden groot,
Soe had ick wel ghevaren
Ende comen inder enghelen choer.
Nu neemt mijn slotelen, lieve kint,
Ende ontfanct den duren scat;Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Ten is keyser noch coninc so groot,
Hem en werdes te bat.Ga naar voetnoot121
Moeder dat en doe ick niet.
Ick draghe die slotel van die scat
Mijns liefs heren bloot,
125[regelnummer]
Dats die spere daer longinus mede stac
Ende mijns liefs herte ontsloet.
| |
[pagina 13]
| |
Och dochter, ghi sijt van goede rijc
Ende van lichaem also schone,
Ghi moecht wel alle daghe
130[regelnummer]
Spannen een vergulden croene.Ga naar voetnoot130
Moeder des en beghere ick niet,
Daer om [en] staet mi minen moet.Ga naar voetnoot132
Al om mi staet ghespannen
Ga naar margenoot+Een scerpe doorne [hoet].Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Och dochter, lieve kint,
Gode claghe ick minen noot.
Mijn herte dat u so sere mynt,
Ick vrese het sal sterven die doot.
Moeder het moet sijn gheleden,
140[regelnummer]
Wij twee wi moeten scheiden.
Bidt minen lieven vaderGa naar voetnoot141
Dat hi u herte set in vreden.
Die ioncfrou keerde haer om
Ende ghinck alte hant
145[regelnummer]
Totten baghijnkens hove,
Daer si die meestersse vant.
Daer viel sij op haer knijen
Ende seide: ioncfrou [ic bidde u] doer oetmoetGa naar voetnoot148
Dat ghi mi doer die minne van gode
150[regelnummer]
Baghijnken maken doet.
| |
[pagina 14]
| |
Die ioncfrou sprac: wel maghet clein
Ende seer ionc van daghen,
Ga naar margenoot+Wildi wesen een baghijnken
Ende grauwe cleder draghen?
155[regelnummer]
Si sprack: lieve meestersse fijn
Des goede baghijnen pleghen,
Dat wil ick houden of ic can,Ga naar voetnoot157
Ende gaerne ghehoersaem weesen.
So doet uwen roeden mantel of,
160[regelnummer]
Al om die minne van gode.
------------
------------
Si viel neder op haer knyen,
Oetmoedelic dat sise boech,
Ende werp den roeden mantel
Ter aerden datse vloech.
165[regelnummer]
Si deden haer oerden an,Ga naar voetnoot165
Men hinc haer om een dokelkijn;
Men sette haer haestelic
Een camer suster by,Ga naar voetnoot168
Die haer soude leren beden,
170[regelnummer]
Nayen ende spinnen,
Hoe een arm baghijnken
Ga naar margenoot+Haer broot soude moghen winnen
| |
[pagina 15]
| |
Vasten ende penitencie doen
Ende des morgens vro op staen
175[regelnummer]
Ende haer simpeliken houden
Ende vro ter kercken gaen.
Och, ihesus heeft mijn hert bevaen
So vast met sijnre minnen,
En can ter kercken niet ghegaen,
180[regelnummer]
Ghenayen of ghespinnen.Ga naar voetnoot179-180
Gaet ter kercken, maghet ionck,Ga naar voetnoot181
Ende bidt den lieven vader;
Ghi sijt een arm baghijnken,
Dat hi u moet beraden.
185[regelnummer]
Ioncfrou, in gode dat ic mi liet
Doen ic dit leven koes
Ende ic van mijn moeder schiet,
Ende lietse also troesteloes.
So gaet ter kercken, maghet ionck,
190[regelnummer]
Bidt ihesum doer sine minneGa naar voetnoot190
Ga naar margenoot+Dat hi u na dit leven gheve
Der enghelen ghewinne.
Ioncfrou, ick ben van wille arm
Ende ick en begheere nyet.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Ick was arm ende willeloes
Doen ick van minen moeder schiet.
| |
[pagina 16]
| |
So gaet ter kercken maghet ionck
Ende bidt [den soon] der maghet vry;
U moeder is in groter noot
200[regelnummer]
Dat si haer troestersse sy.
Ioncfrou, in gode heb ick gheset
Algader minen moet.
Hy salt wel doen sonder mine bede,
Duncket hem wesen ghoet.
205[regelnummer]
Ionckfrou, wildi ghehoersaem sijn,
Soe doet nae minen raet
Ende beghint te wercken ghoet
Ende hout baghinen staet.Ga naar voetnoot208
Die sondach is een goet beghin,
210[regelnummer]
Ga naar margenoot+Die maendach coemt hier by.
Beghint te wercken, magset ionck,
So suldi recht ghehoersaem sijn.
In maendach moet ick alden dachGa naar voetnoot213
Met minen lieve ghaen;
215[regelnummer]
Die tranen die hem ontrysenGa naar voetnoot215
Die moet ick alte mael ontfaen.
Ic moet hem helpen draghen
Sijn weelick lyden groot,Ga naar voetnoot218
Daermen hem grote eere dede
220[regelnummer]
Ende naemaels laster groot.Ga naar voetnoot220
| |
[pagina 17]
| |
Gaet in dinxdaghe, maghet ionck,
Dat is een goet begin.
Hebdi eenen dach begonnen,
Hi brocht u den anderen in.
225[regelnummer]
In dinxdach moet ick alden dach
Harde onledich wesen,
Want mijn lief ende die moeder sijn
Sijn in groter vresen,
Ga naar margenoot+Wantsi weten alsoe wel
230[regelnummer]
Den groten rou ende bitter doot
Die mijn alderliefste lief
Daer om liden moet.
Mocht icse voer hem liden
Ende ic daer voer mocht kyesen,
235[regelnummer]
Waer hemel ende aerde mijn,
Ic woudet daer om verliesen.
Gaet in woensdaghe, maghet ionc,
Dat is een goet begin.
Hebdi enen dach begonnen,
240[regelnummer]
Hi brocht den anderen in.
In woensdaghe moet ic alden dach
Harde onledich wesen
Ende voer den valsche rechter staen,
Want iudas heeft doer felle nijt
245[regelnummer]
Een [valsche] comenschap ghedaen.
| |
[pagina 18]
| |
Want hi heeft verraden ende vercoft
Dat puer onnosel bloet.Ga naar voetnoot247
Ga naar margenoot+Het doet mijn herte soe wee
Dat icker om quelen moet.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Gaet in donredaghe, maghet ionc,
Dat is een goet beghin.
Hebdi enen dach beghonnen,
Hi brocht den anderen in.
In donredaghe moet ic alden dach
255[regelnummer]
Harde onledich sijn
Daer mijn alder liefste lief
Sijn bloet sal scencken voer wijn
Ende sijn soete lichaem
Tot eenre spisen gheven
260[regelnummer]
Sinen lieven vrienden,
Dat si ewelick moeten leven.
Ic moet te oliveten gaenGa naar voetnoot262
Met groter iammerheden,
Daer mijn alder liefste lief
265[regelnummer]
Gaen sal in knyen ghebedenGa naar voetnoot265
So iammerlic al wenende
Ga naar margenoot+Ende bedroeft in sinen moet,
Dat hi van groter vresen
Sal sweeten water ende bloet.
| |
[pagina 19]
| |
270[regelnummer]
Viel dat bloet ter aerden,
Dat soude mi costen den sin:
Dat moet ick al te mael ontfaen
In mijn doeckelkijn.
Gaet in vridach, maghet ionc,
275[regelnummer]
Dat is een alte goeden beghin.Ga naar voetnoot275
Hebdi enen dach beghonnen,
Hi brenghet den anderen in.
In vrydaghe moet ick alden dach
Al onder den cruce staen,
280[regelnummer]
Daer mijn alder liefste lief
Aen hinc soe wyde ontdaen.Ga naar voetnoot281
Met minnender herten bleef hij doot,
Ende met sachten moede.
Die liefste moeder sijn
285[regelnummer]
Worde nat van synen bloede.
Ga naar margenoot+Met suchtender zielen bleef hi doot
Ende met tranenden oghen.
Droeflic bonden si hem sijn oghen.Ga naar voetnoot288
Ick claghe mijn ewelick doghen.Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Met droever herten bleef si staen
Ende met roependen monde.
Sijn doerne croene doet mi so wee
Ende sijn weelic misweynde.Ga naar voetnoot293
| |
[pagina 20]
| |
Met gherecten aderen hinc hy daerGa naar voetnoot294
295[regelnummer]
Ende met ghespannen armen.
Sijn iammerlic suchten doet mi wee
Ende oeck sijn weelick karmen.
Met bevender herten bleef hi doot
Ende met brekenden leden;
300[regelnummer]
Handen ende voeten doerwont
Ende all sijn lieve leden.
En can volclaghen nimmermeerGa naar voetnoot302
Sijn over welick eynde.
Sijnre liever moeder was soe wee
305[regelnummer]
Ga naar margenoot+Of haer dat herte weende.Ga naar voetnoot305
Uut sijns herten gronde
Dat levende water vloet,
Vanden hoefde totten voeten,
Dat was sijn heilighe bloet.
310[regelnummer]
Gaet in saterdaghe, maghet ionck,
Dat is een goet beghin.
Hebdi enen dach begonnen
Hi brocht den anderen in.
In saterdaghe moet ick alden dach
315[regelnummer]
Harde onledich wesen,
Of ick die lieve moeder sijn
Setten mocht in vreden.
| |
[pagina 21]
| |
Mocht ic haer helpen draghen
Den iammerlyken rouwe
320[regelnummer]
Die sy int herte draghet,
Die alder liefste vrouwe!
Ghaet in sondaghe, maghet ionck,
Dat is een goet beghin.
Ga naar margenoot+Hebdi enen dach begonnen,
325[regelnummer]
Hi brocht den anderen in.
In sondach moet ic alden dach
Harde onledich wesen,
Als mijn alder liefste lief
Is vander doot verresen.
330[regelnummer]
Hoe dat ic hem nuttelicGa naar voetnoot330
In mijnre sielen mocht ontfaen,
Ende beteren alle mijn sonden
Die ick dese weeke heb misdaen.
So blijft te gode, maghet ionc,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
God neme u in sijn behoede,
Want daer en is bagijn in alt convent
Van dusdanighe moede.Ga naar voetnoot337
Totten alder liefsten gode
Sy die maghet liet;
340[regelnummer]
Haer lieve camer suster
Droeflic van haer schiet.
| |
[pagina 22]
| |
Ga naar margenoot+Daer bleef dat arm baghijnken
Wel seven iaer lanck,
Dat sy van aertsche dinghen
345[regelnummer]
En at noch en dranck.
Die suster ghinc ter cameren,
Tot gode hadde si haer bewant.Ga naar voetnoot347
Den soeten ihesum marien soen
Die si daer binnen vant.
350[regelnummer]
Hi seide: god groet u, maget ionc,
Ic ben der minnen bode.
Tot u ben ic al hier ghesant
Vanden lieven gode
Dat ghi u bereyt, maghet ionck,
355[regelnummer]
Ende ontfanct dat duerbaer cleet
Dat ihesus marien zone
U altoes heeft bereet.
Ick en wil van ihesus have niet,
Ick wil wesen sijns ghenoot.
360[regelnummer]
Hi was soe arm gheboren
Ende ellendich tot in sijn doot.
Ga naar margenoot+Ontfaet dat, goede baghijnken,
Dat ihesus u wil gheven.
Ghi moecht wel ewelic
365[regelnummer]
In groter rusten leven.
| |
[pagina 23]
| |
Och lacy, hi en hadde ruste niet
Daer hi hinc al bloot;
Hij was arm en willeloes
Ende bleef van minne doot.
370[regelnummer]
Ontfanct dat, arm bagijnken,
Dat over schone iuweel.
Ihesus wil hem vermeyen ghaen
Met u in sijn prieel.
375[regelnummer]
Ic en wil van sijnre have niet.
Al is heer ihesus also rijcke,
Ic wil sijn arm ende willeloes,
Ende ic wil bliven sijns ghelyke.
Soe sal ick claghen sijnre moeder
Over sijn hertelick lief,
380[regelnummer]
Dat ghi van synre haven
Ga naar margenoot+En begheert ymmer niet.
En geeft [g]hij mij dan ghenen troest,
Ick sal mi selven wreken;
385[regelnummer]
Ic sal u dan soe doen minnen
Dat uwe herte sal breken.
Moch[t] ick heer ihesus minnen
Ende hy mi gaeve dan dije macht,
So had ick dan mijn liden groot
390[regelnummer]
Tot een salich eynde bracht.
| |
[pagina 24]
| |
Ioncfrou, ghi sijt van haven arm
Ende alle dinck of gheghaen.
Quaem die soete ihesus tot u,
Waer mede soudi hem ontfaen?
395[regelnummer]
Quaem die soete ihesus tot mij
------------
------------
Mijn herte soude syn woninghe sijn.
Wat soudi hem gheven meer,
Wel arme baghijnken?
Hi is een coninc ende heer
400[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ende alle dinck is sijn.
Waren die oghen in mijn hoeft
Der sonnen claer ghelijck,
Si souden hem lichten waer hi ginck,
Den waerden coninck rijc.
405[regelnummer]
Wat soudi hem gheven meer,
Wel arme baghijnken?
Hi is een coninck ende heer,
Ende alle dinc is sijn.
Waren die vlechten op mijn hooft
410[regelnummer]
Pellen ende duer ghereide,Ga naar voetnoot410
Ick soudese onder sijn voeten spreyen
Dat hi daer over trede.
| |
[pagina 25]
| |
Wat soudi hem gheven meer,
Wel arme baggijnken?
415[regelnummer]
Het is een coninck ende heer
Ende alle dinck dat is sijn.
Waren mijn handen een tafelbaertGa naar voetnoot417
Van saphiren ende dueren robbijn,
Ga naar margenoot+Ende alle mijn vinger scraghen,
Dat soude sijn tafel sijn.
Wat soudi hem gheven meer,
Wel arme baghijnken?
Hi is een coninck ende een heer
Ende alle dinck is sijn.
425[regelnummer]
Waer mijn hooft van goude
Ende mijns herten bloet ware wijn,
Ick soudet ghaerne schencken,
Mocht ic des waerdich sijn.
Nu bereijt u soe haestelick
Ghi sult met mi varen
In dat rijcke daer ick wone
Met menigher enghelen scaren.
------------
Die godheit wordt daer openbaer,
Ter middernacht die camer scheen
435[regelnummer]
Ghelijc der sonnen claer.
| |
[pagina 26]
| |
Die baghijnen quamen alle,
Die clocken ginghen clincken;
Ga naar margenoot+Si begonste[n] doer die min van gode
Den lof van maria te singhen.
440[regelnummer]
Nu ludet alle blidelick
Des soeten ihesus schelle.
Heer ihesus helt hier bovenGa naar voetnoot442
Ende die engelen alle.
Doe quam die meestersse
445[regelnummer]
Ten eynde van seven iaren.
Hier was een arm bagijnken,
Waer mach dat sijn ghewaren?
Doe seide haer camer susterkijn:
Te gode dat icse liet,
450[regelnummer]
Ic en sach dat arm baghijnken
In seven iaren niet.
Si ghinc ter cameren haestelick;Ga naar voetnoot452
Daer vant sij in alleyne
Den soeten ihesum marien zone,
455[regelnummer]
Ene oec die maghet reine.
Si seyde: god gruet u, maghet ionck.
Ga naar margenoot+Hoe staet met uwen leven,
Dat ghij-den schoene baghijn hof
Hebt seven iaer begeven?Ga naar voetnoot459
| |
[pagina 27]
| |
460[regelnummer]
Si seide: ic sach ter warelt sintGa naar voetnoot460
Noyt sterffelic creature.
Ioncfrou, ghi seght van seven iaer:
Ten dunct mij nyet een ure.
Sendet uut haestelick
465[regelnummer]
Eenen bode ghetrouwe
Totter liever moeder mijn,
Ende troeste die edel vrouwe.
Die bode ghetrouwe voer te hantGa naar voetnoot468
Ende brocht der moeder salighe mare,
470[regelnummer]
Dat haer lieve dochter
Ten eewighen leven ware.
Nu claghe ick gode mijn liden groot
Ende mijns herten toren,Ga naar voetnoot473
Dat ick alle minen tijt
475[regelnummer]
Aldus doeflic hebbe verloren.
Mi en siet ter werelt nimmermeer
Ga naar margenoot+Enich mensche blide,
Ick en sije die lieve dochter mynGa naar voetnoot478
Des daghes tot enigher tide.Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Mocht icse eenwerf scouwen,
Die ick an mijnre herten dro[e]ch,
Ende si voer mi bade,
Soe hadt ick goets ghenoech.
| |
[pagina 28]
| |
S[i]nte gregorius seijt voerwaer,
485[regelnummer]
Ende heeft openbaer bescreven
Dat die moeder ende dochter
Beide sijn ten ewighen leven.
Die goede sinte gregorius
Die gheeft aflaet voerwaer
------------
490[regelnummer]
Vier M. daghen ende C. iaer
Gode ende der maghet ter eren
Ende al sijn veghevier quijt,
Die dit int herte heeft
Des daechs tot enigher tijt.
495[regelnummer]
Nu maect ons god van sonden quijt.Ga naar voetnoot495
AMEN
Ga naar margenoot+[houtsnede]
|
|