Inleiding op het werk
De zonderlingheden des levens
Poëzie van John Updike
tekst en vertalingen door Rob Schouten
Natuurlijk, John Updike was in de eerste plaats een prozaschrijver, en een van de grootste in de VS en daarbuiten, maar hij was ook dichter. Hij begon zelfs als dichter, net zoals bij ons Couperus en Hermans. Zijn debuut. The Carpentered Hen and Other Tame Creatures, verscheen in 1958.
Bij Couperus en Hermans worden die dichterlijke debuten een beetje als een hoogstens charmante valse start beschouwd maar voor Updike ligt het anders, die bleef zijn hele leven gedichten schrijven, en publiceerde tenslotte acht bundels, de laatste posthuum in 2009: Endpoint.
Neemt niet weg dat critici zijn gedichten toch een beetje als een hobby van de grote prozaïst beschouwden, ook omdat ze een nogal licht karakter hebben, op een praattoon over onze tijd gaan en vaak iets van de nette burger verraden die John Updike onmiskenbaar in zich herbergde. Het is vast geen toeval dat in de Amerikaanse poëziebloemlezingen die ik in de kast heb staan, en dat zijn er een stuk of twintig, de naam van John Updike nergens valt.
Maar de Engelse dichter Gavin Ewart prees Updike dan toch weer voor zijn ‘ability to make the ordinary seem strange, as all metaphysical poets have always done’. Nou, metafysisch zou ik de dichter Updike niet willen noemen, maar zijn gedichten hebben wel degelijk eigen kwaliteiten.
Laten we vooropstellen dat hij inderdaad een nogal licht en transparant dichter is. Dichtende romanciers zijn trouwens zelden of nooit hermetische of abstracte makers. De enige poëtische poging in het Engels van bijvoorbeeld Vladimir Nabokov, de bundel Poems, is een satire. Daar voelen romanciers met een poëtische inslag zich kennelijk beter in thuis dan in dichterlijk vormgegeven lyrische natuurbeschrijvingen of verheven gedachten.
Sartre schrijft in een brief aan Simone de Beauvoir, na het lezen van een dichtbundel: ‘Ik heb het gelezen, werd boos omdat ik geen poëzie kan begrijpen en begon in dezelfde opwelling een gedicht te schrijven “om het te proberen”.’ Het wordt een heel pathetisch geval, vol ‘dichterlijke’ taal: ‘Gloeiende ademtocht, ik gleed over de steen/ en de kiemen brandden, door de wind in vlam gezet./ IJzige ademtocht over de sneeuw.’ etcetera. Dat dreigende gevaar van overspannen taalgebruik bezweren veel dichtende prozaschrijvers dan maar door koel, anekdotisch en satirisch te schrijven. Het titelgedicht bijvoorbeeld in John Updikes bundel Midpoint (uit 1969 - je zou het de middelbare opmaat voor Endpoint kunnen noemen) verhult het zelfonderzoek dat de dichter onderneemt, achter een façade van speelse verwijzingen naar Dante en Spenser, Pope, Whitman en Ezra Pound, het gedicht stoeit zelfs met de typografie en de beeldentaal van concrete poëzie, zaken die nogal een eindje van Updikes bed lagen. Die distantie tot ‘ware’ en ‘ernstige’ poëzie wijst denk ik op een verklaarbare angst om in het zware genre tekort te schieten.
Je merkt het ook in Updikes essays over dichters en gedichten. Ze zijn weinig technisch of zelfs analytisch, eerder empathisch. Als hij bijvoorbeeld Auden bespreekt, gaat het uitgebreid over het uiterlijk van de dichter. Wallace Stevens wordt gezien tegen de achtergrond van zijn afkomst en beroepsmatigheden. Je proeft er de belangstelling van de verhalenverteller voor mensen en psychologie in, meer dan belangstelling voor het dichterlijke vakmanschap.
Dat empathisch vermogen is ook een eigenschap van zijn gedichten.
In een min of meer bekend geworden gedicht ‘Ex-Basketball-Player’ beschrijft Updike wat er van de voormalige sportheld Flick is geworden. Niet veel soeps natuurlijk, hij is vereenzaamd, kijkt alleen nog uit op zijn vergane glorie. Echt een onderwerp voor de romanschrijver die Updike vooral was; ook in de Rabbit-romans speelt vergeten sportheldendom hier en daar een rol. Maar juist de poëtische noodzaak om korter, bondiger en beeldend te zijn, beperkt hem in zijn soms wat al te uitbundige beschrijvingskunst. Zijn gedichten hebben soms iets weg van hyper-geconcentreerde romanhoofdstukken, bijvoorbeeld zoals hij hier de afgeschreven Flick beschrijft:
Off work, he hangs around Mae's Luncheonette.
Grease-gray and kind of coiled, he plays pinball,
Smokes those thin cigars, nurses lemon phosphates.
Flick seldom says a word to Mae, just nods
Beyond her face toward bright applauding tiers
Of Necco Wafers, Nibs, and Juju Beads.
Er was in 2005 of 2006 geloof ik even sprake van dat John Updike naar Poetry International zou komen, als dichter neem ik aan. Die gedachte vervulde mij, ook daar aanwezig, met een enorm verlangen om de grote man enige tijd van nabij mee te maken. Helaas, het feest ging niet door.
Toen uitgeverij De Arbeiderspers me onlangs vroeg om Updikes laatste bundel Endpoint te vertalen hoefde ik er niet lang over na te denken. Ja natuurlijk! De vertalingen hieronder zijn het resultaat van die uitnodiging.
Endpoint is, de titel zegt het al, ook Updikes laatste werk. Hij eindigt dus zoals hij begon, met poëzie. De bundel is opgedragen aan zijn vrouw.
In de eerste en essentiële (titel)afdeling ‘Endpoint’ bezoekt de dichter eerst wat recente verjaardagen, bij wijze van afscheid zou je nu haast zeggen, merkt dan allengs dat hij ziek wordt en in het ziekenhuis belandt, en ziet op het laatst zijn naderende einde onder ogen, al komt ook hem