Illustratie: Olivia Ettema
een dichter die wel een wezenlijk publiek weet aan te spreken, dan zijn zijn collega's de eersten om hem af te vallen en het belang van zijn werk in twijfel te trekken.
Allemaal dingen waar je geen moment aan denkt als je in je jeugd gedichten begint te schrijven. Dingen ook die in laatste instantie helemaal niets met poëzie te maken hebben. Maar dat elke dichter, hoe ontgoocheld ook, naar enige vorm van weerklank zoekt, dat hij niet uitsluitend voor zijn eigen schaduw op de muur schrijft - dat maken deze gedichten van Marsman en Jotie T'Hooft duidelijk.
Als het ook maar een beetje goed zit met uw liefde voor poëzie, dan heeft u Marsmans ‘Holland’ allang gelezen. Het is minder klassiek dan zijn ‘Herinnering aan Holland’ of ‘Paradise regained’, maar behoort zeker tot zijn bekende gedichten. Het gedicht opent met een Natureingang die zich niet lot een of ander beekje of bosje beperkt, maar een heel land betreft. Geen Hollander, lijkt me, die die beelden niet zal herkennen. ‘De hemel grootsch en grauw’: ik hoef maar uit mijn raam te kijken om te zien dat het klopt.
So far, so good. Maar dan volgt een regel die geen dichter vandaag de dag nog uit zijn pen zal krijgen: ‘dit is mijn land, mijn volk’. Er is, lijkt me, weinig reden de dichter op die hooggestemde woorden af te rekenen, want het effect van de onmiddellijk hierop volgende regels is maximaal:
dit is de ruimte waar ik wil klinken -
laat mij één avond in de plassen blinken,
daarna mag ik verdampen als een wolk.
Het heeft iets weemoedigs, iets berustends, alsof het de zoveelste verzuchting van een monotype is. Toch zal elke Marsman-kenner - geen idee of die nog bestaan - zien dat de versie hierboven niet de versie is die in de Verzamelde gedichten terechtkwam. Oorspronkelijk werd ‘Holland’ namelijk geschreven ter nagedachtenis aan Erich Wichman (1890-1929), wat dit korte gedicht een volstrekt andere, allesbehalve berustende toonzetting geeft: Wichman was een dichter, schrijver, schilder, beeldhouwer, bohemien, anarchist en vooral ‘principieel alcoholist’ die Holland met heel zijn hart haatte. Nooit raakte de schrijver van Het witte gevaar - een meedogenloze scheldkanonnade tegen Hollandse melkmisbruikers - nooit raakte hij uitgeschreven over ‘het marmerloze land, het wijnloze land, het liedloze land, het onder-Amerika... o godverdomme, laat mij dat snertland nimmer wederzien! Wees vervloekt, land, ga failliet... ik ben per ongeluk bij u geboren, uit vreemde stam, ik ben per ongeluk Hollander en ik heb er niets van gehad dan ellende en schaamte.’ - Mocht er ooit een standbeeld voor hem in de modder worden geplant, zo waarschuwde Wichman, dan hoopte hij dat de oprichters ter plekke dood zouden vallen.
Dat Marsman zijn gedicht aan de onverbeterlijke Bürgerschreck Wichman opdroeg geeft zijn ‘Holland’ een heel wat venijniger lading: één avond in een gore regenplas blinken, veel meer zit er voor een Hollandse dichter niet in.
Nu is er niets zo Hollands als kankeren op Holland en worstelen dichters in Duitsland, Frankrijk en Engeland net zo goed met moedwil en onverschilligheid, maar de angst om nooit iets betekend te hebben zit er bij sommige dichters goed in. Daarover dichtte ook Jotie T'Hooft. In 1977, hij was nog geen tweeëntwintig, nam hij een overdosis cocaïne en zette zo een stevig uitroepteken achter zijn oeuvre. ‘Wat baat het wat ik hier doe, als toch alles kapot gaat,’ liet hij een interviewer in de gitzwarte jaren tachtig weten. ‘Ik zoek naar iets dat niet kapot gaat. Ik zoek naar de eeuwigheid.’
Je moet maar durven. Of ‘En wat dan?’ ook een sterk gedicht is, laat ik in het midden, maar waarachtig is het wel. Toen ik het op mijn achttiende las herkende ik er van alles in, er stond zelfs iets van een traan achter mijn ogen. Goede kans dat mijn leven als monotype toen al begonnen was.