ander Latijn: exit Jan, exit Feyenoord. Juist het helemaal correcte Latijn valt hier dus op, de combinatie met ‘testudo graeca’, de wetenschappelijke naam voor het diertje, de moorse landschildpad. Eigenlijk alsof de uitdrukking ‘exit’, allang losgezongen van zijn oorspronkelijke betekenis, weer op z'n oorspronkelijke plaats wordt gezet.
Latijn of quasi-Latijn boven een gedicht heeft vaak een komische werking ‘Non in bus abri’ schreef de dichter Theo Sontrop boven een gedicht over een non in een bushokje. De wetenschappelijk ogende kop doet dienst als vlag op een modderschuit, wat volgt, is juist niks wetenschappelijks of zwaars, flauwekul, ironie. Wat ook in zekere zin ontnuchterend werkt, is dat met de titel, correct vertaald, ook direct de hele clou van het gedicht wordt weggegeven. Geen mysterie, geen vraag. Je weet direct hoe het gaat aflopen: de dood van een schildpad.
Zoals veel moderne gedichten begint ook dit vers ‘in medias res’, het komt binnenvallen. De voorgeschiedenis is een ingesloten antecedent. Het familieleven, de schildpad die aan z'n winterslaap is begonnen, we zien het allemaal direct voor ons, maar het staat nergens. We beginnen maar direct met de ontknoping. Basje heet deze schildpad, leuke schildpaddennaam, ook goed te gebruiken voor jongetjes. Ongemerkt krijg je het gevoel dat deze hele geschiedenis uit de jeugd van de schrijver stamt, toen hij nog thuis bij zijn ouders woonde en ze een schildpad hadden. ‘Eind mei werd besloten’, ook dat heeft iets komisch, zo precies en tegelijkertijd zonder beslissende instantie. Een nauwkeurig gedateerd godsbesluit.
Daarna volgt de beschrijving van het uitgraven en door elkaar schudden van het beestje, gewoon, niks bijzonders, alledaags Nederlands, maar wel het begin van het einde.
Witregels zijn er in de dichtkunst om even adem te halen, een wending te suggereren, stiltes voor de storm: ze krijgen het beest niet wakker. Waarna er een soort slapstick wordt opgevoerd. Wie niet horen wil, moet voelen. Niet langer zachtjes schudden maar laten vallen, steeds harder, op de harde grond van het zeil. Dat zeil trouwens lijkt me een onbedoeld dateringskenmerk. Zo leefden mensen in de jaren vijftig en zestig in Nederland, met zeil of balatum op de vloer. Vloerbedekking was nog een luxe.
Het is in zekere zin een wreed tafereel, de slapende schildpad die met groot geweld wakker moet worden, maar het geeft de scène ook iets kinderlijks. Volwassenen zullen dat niet zo gauw doen. Mij dunkt dat de schrijver, die dit gedicht achteraf heeft geschreven, iets neerzet van een kinderlijke omgang met de dood. De dood van een huisdier is voor een kind vaak de eerste confrontatie met sterfelijkheid. Het eerste zicht op het universele menselijk tekort.
Van Teylingen beschrijft het allemaal zakelijk en kort, een beetje optellerig haast met dat twee keer ‘waarna’. De slotsom ‘waarna in het vuilnisvat’ is natuurlijk de ironie ten top en ik denk ook een voorname reden waarom je dit gedicht blijft onthouden; ze laten het beest vallen om hem tot leven te wekken tot ze het bij de laatste val eindelijk (maar impliciet) doodverklaren en weggooien. Je zou ook nog, bij wijze van bittere grap, kunnen denken dat de dood pas door die ruwe behandeling definitief wordt.
Hoe klein de dood van een huisschilpad ook oogt, het is natuurlijk een tragisch gebeuren voor een kind. Het valt dan ook moeilijk voor te stellen dat de min of meer komische setting van dit tafereel een realistische weergave van de werkelijkheid is. Veeleer proef je er de blik in waarmee de oudere man op zijn eerste ervaring met de dood terugkijkt. Afstandelijk, alsof de tijd hem geleerd heeft te relativeren. Niet de ironische toon zelf van het gedicht treft je, maar het gevoel dat de dichter die inzet om te laten zien hoe de tijd de wonden heelt. Wat ooit érg was, is klein en betrekkelijk geworden. Ook een kwestie van ‘van aldoor groter hoogte’ neerkijken op je jeugd.
Dat vind ik het mooie aan dit gedichtje, dat het direct een leuk, grappig, herkenbaar ironisch plaatje oproept, maar dat het ook iets diepers meeneemt, levenswijsheid die pijn verwerkt, zoiets. Dat komt doordat er iets gaapt tussen vorm en inhoud, de toon is als het ware van later datum dan de thematiek.
Van Teylingen was een merkwaardig en opmerkelijk man. De gereformeerde domineeszoon zat na drie maanden militaire dienst wegens dienstweigering anderhalf jaar in de gevangenis. In de jaren zeventig bekeerde hij zich tot de Hare Krishna-beweging, waar hij in 1981 uit werd gezet. Vervolgens begon hij een eigen beweging. Naast zijn eigen literaire werk vertaalde hij ook veel spirituele teksten. Volgens het aan hem gewijde Wikipedia-artikel is hij wereldrecordhouder Gita-vertalingen. Hij trouwde vier keer.
Allemaal uitzonderlijke eigenschappen en bezigheden. Om zijn prozawerk, bijvoorbeeld De grote verschuiving van de aardas in 1998, toevalligerwijs ook het jaar van zijn dood, heb ik me een kriek gelachen. Hij was echt een humoristische monnik. Na 1974 hield hij als dichter bijna een kwart eeuw zijn mond om in 1997 opeens weer met een bundel rare, niet erg goede gedichten te komen: Bij de gratie van de dichtspier. Met schaamteloos Sinterklaasvers-achtige regels als:
Voelt de dichter zich verloren?
't Is zijn plicht een vers te scoren.
Door te kneden aan zijn strofen
Komt hij leed en pijn te boven.
Het rijmt, zoveel kun je er wel van zeggen. Waarna ik er op wil wijzen dat ook zijn succesnummer ‘Exit Testudo graeca’ rijmt en niet zo'n beetje ook: had-wat-plat-vat. Je hebt er nauwelijks last van, net zoals van de dood in dit vers, dat ik al met al best geestelijk verlicht zou durven noemen.