Intellectuelen
Naudé is veel minder geëngageerd dan Breyten Breytenbach. Misschien is er in het nieuwe Zuid-Afrika aan engagement wel minder behoefte. De blanke bevolking van Zuid-Afrika - na drie eeuwen nog ‘nie anders as 'n stukkie curiosum westers’, in de woorden van Antjie Krog - lijkt na 1994, waarin het nieuwe Zuid-Afrika echt begon, steeds meer op te gaan in de zwarte meerderheid, een onomkeerbaar proces, en haar invloed in het openbare leven is tanende. Tevens wordt het Afrikaans bedreigd nu het zijn autonome rol van officiële taal naast het Engels is kwijtgeraakt. Het Afrikaans moet zich nu te midden van elf officiële talen zien te handhaven, en de regering is er niet bij gebaat, noch van zins voor welke taal dan ook een uitzondering te maken - zeker niet voor het Afrikaans, dat jarenlang werd bestempeld als de ‘taal van de onderdrukker’. Afrikaanstalige intellectuelen en schrijvers (onder wie Breytenbach) zijn nu betrokken in een taalstrijd om het behoud van het Afrikaans. Dat biedt wellicht mogelijkheden voor het proza en de poëzie en voor een nieuw, op Afrika gericht engagement.
Het oude engagement tijdens de apartheidsjaren bestond uit een moreel bewustzijn, met name bij Breytenbach, en Naudé zegt dat juist dat bewustzijn hem inspireert. Maar, voegt hij eraan toe: ‘Mijn doel is juist om dit soort [politieke] kwesties op een meer gesublimeerde, mysterieuze manier te verkennen.’ Dat is al veelzeggend voor iemand die wars is van grote woorden en geen man lijkt voor de barricaden. Die sublimering komt meteen tot uiting in het openingsgedicht van Die nomadiese oomblik. In het sonnet ‘Die kalksteengroef’, een verwijzing naar Robbeneiland, zit ‘de Prisonier’ steen te houwen, de dwangarbeid waarmee gevangenen zich op het gevangeniseiland onledig dienden te houden. Wie die Prisonier is laat zich makkelijk raden:
(...) Maar môre weer, kap ek aan die wit
van 'n klipharde volkshart; my oë swem verward
daaroor: al's mes-skerp, dan satynsag, áltyd hard.
Het beeld van Mandela die daar zit te hakken in een keihard blank volkshart is erg mooi gekozen: zacht als satijn dat hart, maar altijd hard. Er is ook een verwijzing naar het Afrikaanse vasteland, het gedicht eindigt verlangend met:
Die aarde word sag in sy oë wat tuur:
daardie klip, daardie klip, toegedraai in lakens.
Met die ‘klip’ wordt de duizend meter hoge Tafelberg bedoeld, die in wolken gehuld kan zijn en goed zichtbaar is vanaf Robbeneiland.
De poëzie van Naudé is een beetje mysterieus, doet surrealistisch aan, is ingehouden, met een ironie die aan Eybers doet denken. In het gedicht ‘Ambience Afrikaans’:
Dis slegs hy nog, die seun: maar hy's net naweekboer.
Soos goue sakhorlosies tik snags die dakpampoene
met geslote fosfor. ‘Die Eurythmics jaag die hoenders
smiddae op, daar lê rock-ensiklopedieë oor die vloer.
In dit gedicht is sprake van een dialoog met de ingewikkelde Zuid-Afrikaanse werkelijkheid, hoe gesublimeerd ook. Hier wordt de draak gestoken met het tot voor kort onaantastbare zelfbeeld van de Afrikaner. De zoon in dit gedicht is nog slechts weekendboer - hij boert alleen nog voor de lol; Britse popmuziek verjaagt de kippen van het erf. De teloorgang van het traditionele beeld van de trotse Afrikaner, de onverzettelijke ‘Boer’ met al zijn ideologische bagage, uitverkoren volk met een beschavingsdoel, en uiteindelijk ‘mastitis in de speen van Afrika’ (Pirow Bekker) is compleet. In een paar regels wordt een hele ideologie ondergraven en per kruiwagen naar de mestvaalt van de geschiedenis gereden. Terwijl er in het gedicht ‘Inisiasie’ juist sprake lijkt te zijn van een thuiskomst in, althans een aanvaarding van of misschien door Afrika, hoe onzeker en voorlopig ook.
Over zijn dichterschap en Zuid-Afrika schreef Naudé: ‘Het Afrikaans is een van de grote talen van Zuid-Afrika, het zuidelijkste land van het continent. Schrijven in een land met negen officiële talen en verschillende immigrantentalen, terwijl de helft van de bevolking amper kan lezen en schrijven, is bijna alsof je het Sacrament van het Heilig Avondmaal op de tong van een veelkoppige Leviathan legt, met één klein stukje brood. De hand loopt altijd gevaar.’
Die nomadiese oomblik, Tafelberg, 1995.
In die geheim van die dag, Protea Boekhuis, 2004.
Against the Light, Protea Bookhuis, 2005. (Vertaling van In die geheim van die dag door Naudé.)