wereld eruit zagen. Ook toen ik erachter kwam dat moderne kinderdichters hun publicaties altijd maar voor de helft hadden vervaardigd piekerde ik er niet over de tekeningen erbij te betrekken. Aan de andere kant kreeg ik ook nooit het gevoel dat ik de teksten als het ware moest lospeuteren van hun Siamese wederhelft.
Ze konden op eigen benen staan.
Prachtig waren die illustraties en die vormgeving soms, daar niet van. Ik zag zulke bundels als verzamelobject, net als de negentiende-eeuwse bundeltjes en de prentenboeken uit het fin-de-siècle en de jaren twintig, lekker om te zien en lekker om vast te houden.
Ik begon sommige tekenaars van nu zelfs te verzamelen, waarbij het me geen lor kon schelen met welke dichter zo'n artiest in zee was gegaan. Vaak zie je bijzonder goeie tekeningen bij rotzooigedichten. Ideale duo's - talenten die aan elkaar gewaagd zijn - bestaan er niet veel.
Ik geloof niet dat kinderpoëzie zich wat dit betreft onderscheidt van wat ik voor het gemak maar de officiële poëzie noem. Ook daar hult het allerergste zich wel eens in een prachtig jasje. Sjieke typografie, ultrahip omslag. Extra duur papier. Dit is een bundel die er toe doet, roept de uitvoering. De inhoud is de muis die meestampt.
Door het ontbreken van illustraties is De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten zowel een vertekening van de stand van zaken als een correctie op de vertekening die is ontstaan in de uitgeefpraktijk van kinderpoëzie. 't Is een eenmansactie, welbeschouwd, om de poëzie aan de wurggreep van de designers te onttrekken. Een emancipatiedaad, als je het goed bekijkt.
Ik constateerde tijdens het verzamelen dat de kinderpoëzie niet instortte door het weghalen van een der zogenaamde pijlers. Ook de lezers van de bloemlezing konden daarna, hoop ik, constateren dat die goeie, kale poëzie het op eigen kracht volhield.
Het was geen gehalveerde kinderpoëzie, maar gewoon poëzie.
Toch is kinderpoëzie, plaatjes of niet, altijd iets aparts gebleven.
Dat komt, neem ik aan, omdat men het kind pas zo laat heeft ontdekt. Toen was de grotemensenpoëzie al een heel gecompliceerd en heel eigenwijs iets geworden. Hoog en ongenaakbaar.
Dat op het vlak van de kinderpoëzie tekst en illustratie zo wedijveren is een bijzondere constatering, een ander specifiek feit is dat de kinderpoëzie toch pas echt is begonnen met de Verlichting. Tenminste, de kinderpoëzie als een eigen industrie.
Het kind zelf werd een industrie. Het kind werd tot individu gebombardeerd dat om een individuele aanpak vroeg. Eigen kleertjes, eigen maniertjes. Eigen speelgoed, eigen fantasie.
De Verlichting heeft tot op heden de toon gezet in de kinderpoëzie.
Niet alleen omdat er logischerwijze verlicht en voorgelicht moest worden. Maar sindsdien, vergeet dat niet, zijn we het kind ook blijven zien als iemand met een eigen wil en eigen rechten.
Moderne kinderdichters buiten dat gegeven ten volle uit.
De kinderpoëzie begon als een drager van lessen en moraal. Door gedichten leerde je spellen, gedichten dienden als ezelsbruggetjes. Door gedichten leerde je ritme, gedichten vertelden je nuttige verhalen. De poëzie stond in dienst van een onderwijsideaal. Het kind werd ernstig toegesproken.
Leraren en dichters konden er niet langer onderuit: daar stond iemand. Je spreekt geen luchtbel toe of iets wat je niet de moeite waard vindt.
Het modelkind van de Verlichting ontpopte zich als een kind van vlees en bloed. De poëzie groeide mee.
De dichters uit de Verlichtingsperiode wilden met hun poëzie zichzelf een sympathiek en meelevend imago verlenen, ze wilden hun gezag aanvaardbaar maken. En door ondeugende kinderen zo ondeugdelijk mogelijk af te schilderen hielden ze de aandacht van het kind gevangen. Nog steeds zijn die beide elementen doorslaggevend zodra ouders hun kinderen poëzie gaan voorlezen: ze willen de schapen voor zich winnen en ze op sleeptouw nemen.
Men kan er niet omheen en deze kanttekeningen bewijzen het: de kinderpoëzie heeft een functie. Het woord functie klinkt als een vloek in de kerk van de grotemensenpoëzie.
Maar zijn ook bij de officiële poëzie van nu, bij die Autonome Sneeuwman, niet nog sporen aan te wijzen van althans een
verlangen naar het