jacht in de Lidl. En poëzie over de mens: ‘Kijk, in de holte van zijn voet/ nestelt zich een bolletje,/ bespikkeld met steden,/ met pluizig groen en/ zeeën en hemels/ eraan vastgeplakt.’
De bundel is niet een pleidooi voor het land en tegen de stad, maar voor een symbiose van die twee, vertelt De Roode op een terras aan de Utrechtse Oude Gracht.
Je bent net terug van een duikvakantie in Vanuatu, Oceanië. Hoe was het daar?
‘Ik heb er gemerkt hoe het leven in evenwicht met de natuur is. Ik ben daar bij een stam geweest in een dorpje waar de mensen volledig van het oerwoud leefden. Ze produceerden geen afval, gebruikten geen fossiele brandstoffen. De vrouwen droegen een soort lintje om hun middel en vooraan een soort boomtopje, dat heen en weer wiegde in de wind; ze waren topless. De mannen hadden een geweven matje in de vorm van een Tarzan-lendendoekje. Die waren eigenlijk de hele dag alleen maar met eten bezig. Een heel eenvoudige manier van leven.
‘De eerste dag verveelden we ons rot. Ik merkte dat ik meteen ging denken over manieren om iets te gaan toevoegen. Ik zou een machine maken om makkelijker de was te doen. Of een waterloop van de rivier naar het dorp. Ik was er te kort om in het ritme te raken van de seizoenen.’
Je gaat regelmatig het klooster in. Hoe is dat?
‘Daar kom ik helemaal los van de materie. Het klooster schaaft alle indrukken weg tot alleen een naakt ik overblijft. Na een paar dagen kom je in een fundamenteel andere staat van zijn. Als alle prikkels wegvallen, komt er een hele spontane levensvreugde over me.’
Schrijf je dan beter?
‘Nee, niet per se. De eerste twee dagen - de overgang van het drukke leven naar de stilte - zijn nog het beste. Eenmaal tot rust, wordt het moeilijker. Gedichten gaan over conflict en wrijving; ben je in harmonie met de werkelijkheid, dan heb je eigenlijk niet zo veel meer om over te schrijven. Ja, dat alles zo harmonieus is.’
Je hield een opiniepeiling onder vrienden en kennissen over welke gedichten je wel en niet moest opnemen in je bundel. Komen dan de gedichten boven die je zelf het beste vindt?
‘Nee, dat viel tegen. Sommige gedichten waar ik zelf erg aan gehecht was, spraken weinig mensen aan. Dat was leerzaam. Ik had ongeveer twee keer te veel gedichten; bij het loslaten en afscheid nemen waren de meningen van die mensen een grote steun.’
‘Eenmaal tot rust, wordt het moeilijker’
Waarom gebruik je deze methode?
‘Ik vind dat het geen zin heeft om gedichten te publiceren die niemand aanspreken, al vind je ze zelf prachtig. Dan kan ik ze beter in mijn eigen kamer op een prikbord hangen. Je hebt als dichter al zo'n klein bereik, een paar honderd mensen maar. Het is al erg slecht gesteld met de zichtbaarheid van poëzie. Er zijn wel festivals, maar in de boekwinkels is het marginaal. Mijn droom is dat op elk station in Nederland een kioskje komt met gedichten voor in de trein. Of een dichthoekje in de Bruna.’
Hoe omschrijf je jezelf als dichter?
‘Ik schrijf beeldende, enigszins toegankelijke poëzie. Ik hou van dichters die zich niet in eerste instantie door de taal laten leiden. Ik streef naar zielvolle gedichten: een gedicht is pas de moeite waard, denk ik, als iemand er iets aan heeft; als het erin slaagt te troosten, te beledigen, de lezer bij de revers te grijpen.
‘De kern van mijn dichterschap is de strijd tussen wetenschapper en romanticus. Aan de ene kant het geloof dat het sublieme bestaat en soms de angst dat alles gewoon plat is.’
Dat alles ‘zo ontzettend bestaat’, zoals je in Geef mij een wonder dicht...
‘Inderdaad. En ik dicht uit een behoefte om die werkelijkheid ofwel vast te leggen, ofwel te veranderen. Ik ervaar bijvoorbeeld onvrede over de lelijke inrichting van het Nederlandse landschap. Dan kun je die werkelijkheid veranderen - door romantisch te vluchten in bijvoorbeeld het verleden - of andersom die werkelijkheid juist vastzetten. Dat is de exacte methode: ik heb het akelige benoemd en omdat ik het heb vastgelegd, heb ik er macht over. Het kan mij niet meer schaden.’
Is dat laatste wat je doet in je gedicht ‘Voor de eerste beuk van de laan’, waarin een boom het verliest van een autoweg?
‘Dat gedicht heb ik geschreven in het klooster. Daar was een laan met honderdzeventien beuken. Ik liep steeds op en neer en telde ze. Op een gegeven moment was er eentje weg. Ik dacht: het zou een mooie meditatieve oefening zijn om voor elke beuk een gedicht te schrijven, met een eigen persoonlijkheid. Een mooie bundel om op je negentigste mee te eindigen. Maar goed, ik ben begonnen met de eerste beuk. Ik ben nu wel blij dat ik een gedicht heb geschreven voor die beuk. Want nu is die er niet meer.’
In het eerste deel van je bundel, ‘Mens’, verplaats je jezelf in onder anderen een hoer en een moordenaar. Je noemt dat