Inleiding op het werk
Een waardig erfgenaam van W.H. Auden
James Fentons observaties van ontreddering
Foto: Pieter Vandermeer, archief Poetry International
door Rob Schouten
James Fenton (geboren in 1949 en niet te verwarren met de gelijknamige Ulster-Schotse dichter James Fenton van 1931) was lange tijd voor mij voornamelijk een naam. Een dichter van wie ik wel gehoord had en van wie ik vast ook wel eens iets gelezen had, maar zonder dat hij een aparte ruimte in mijn hoofd had betrokken. Zoals er zoveel dichters zijn die je wel kent, bij wie je misschien zelfs een beeld hebt, maar ze zijn nog niet bij je ingedaald. Ik geloof zelfs dat ik hem om een of andere reden wel eens verwarde met een andere Engelstalige dichter, James Merrill.
In het voorjaar van 2008 vroegen de medewerkers van Poetry International of ik voor het festival van dat jaar gedichten van Fenton wilde vertalen. Hij was een van de gasten. En ze schoven mij een gedichtencyclus toe die ‘Tsunami, A Song Cycle’ heette. Het eerste wat me opviel, was dat het nogal overdadig rijmde, altijd een extra horde voor een vertaler, het tweede dat ik het een heel mooi en emotionerend gedicht vond.
Het is een gedicht, een ballade zou ik zeggen, die ergens over gaat. Dat hoeft niet per se bij poëzie, een heleboel grote poëzie gaat nergens over, maar in dit geval was het toch meegenomen. Een lange cyclus over niks, dat werkt niet. Zelfs lyrische geluidsgoden als Gorter hielden het nooit lang vol met louter muziek te maken.
Fenton vlecht in zijn ‘Tsunami’ twee gebeurtenissen door elkaar, een op microniveau, de scheiding van een stel, en een op macroniveau, de tsunami van kerst 2005. Het verband is in de eerste plaats anekdotisch, de zojuist geloosde echtgenoot zit in een motelkamer te mokken en probeert zichzelf wat op te beuren, als hij op tv de tsunami ziet binnenspoelen. Maar onmiddellijk zet natuurlijk het symbolische verband in. Hij raakt een vrouw kwijt, de anderen raken hun gezin kwijt. Zowel individueel als collectief worden we overspoeld door verlies.
Ik wil niet beweren dat er een heel diepe gedachte schuilgaat achter Fentons ‘Tsunami’, maar het is wel een rake gedachte.
De dramatiek van het gedicht zit 'm ook in z'n volgorde. In de eerste verzen een partner die zijn vrouw van alles en nog wat verwijt en haar vervolgens zo cynisch mogelijk probeert weg te zetten - je voelt dat hij haar wil haten om niet meer van haar te hoeven houden, aan het eind iets waarbij iedere verongelijkte reactie stokt. Het kleine leed wordt als het ware door het grote opgeslokt. Misschien zijn dat banale noties maar het zijn wel de noties van onze tijd, huiselijke ontwrichting die het moet opnemen tegen de ontwrichting van de hele wereld. Ik herinner me dat de dichteres Anna Enquist na het dodelijk ongeluk van haar dochter in augustus 2001 opmerkte dat de hele 9/11-commotie haar volstrekt ontging, haar geen zier kon schelen. Over dat soort ongerijmdheden gaat het in dit rijmende gedicht. Hoe verhoudt klein leed zich tot groot leed? Kun je het meten? Is er een soortelijk verschil tussen een cultuurrampje en een natuurramp?
Het is misschien verwonderlijk, gezien het onderwerp van ‘Tsunami’, de scheiding van een man en een vrouw, dat James Fenton zelf homoseksueel is (ik stond er wel even van te kijken), zijn partner is de zwarte schrijver Darryl