| |
| |
| |
Achtergrond
Martinus Nijhoff nu
Een kleine steekproef
Illustratie: Paul van der Steen
Meer dan een halve eeuw na zijn dood wordt Nijhoff nog altijd beschouwd als een van de belangrijkste en meest invloedrijke dichters die Nederland ooit heeft voortgebracht. Nog dit jaar verschijnen zowel een herdruk van zijn Verzamelde gedichten als een nieuwe bloemlezing uit zijn poëzie. Awater, zelf vernoemd naar een van zijn gedichten, vroeg vijf jonge dichters om hun voorkeur.
| |
Jan-Willem Anker: Over ‘Impasse’ van Martinus Nijhoff
Een jaar of tien geleden bezocht ik de open dag van de studie Nederlandse taal en letterkunde van de Universiteit Utrecht. Omdat ik (stiekem) gedichten schreef, leek Nederlands me een verstandige studiekeuze. Toenmalig hoogleraar Wiljan van den Akker sprak over ‘Impasse’ van Nijhoff. Hij deed dat uit de losse pols, of hoe zeg je dat, op zijn janboerenfluitjes, alsof het hem geen moeite kostte. Alsof het hem nooit moeite had gekost. Ik was diep onder de indruk van Van den Akker en van Nijhoff in zijn kielzog. Het gedicht leek me na eerste lezing nogal simpel. Spanning in de relatiesfeer. Writer's block. Alleen geen flauw idee wat die glycine was. Maar Van den Akker vouwde het gedicht voorbeeldig open. Hij besprak de wisseling van werkwoordstijden na de wending, de betekenis van het tuimelraam en de kanteling die het gedicht maakt. En waar sloeg die impasse precies op? Ik verliet het gebouw met het idee dat ik bij Nijhoff in de leer moest gaan. Of ik dat ook echt gedaan heb, durf ik niet te zeggen.
| |
| |
Martinus Nijhoff is zo'n beetje het vlaggenschip van de Nederlandse poëzie. De neerlandistiek zet hem niet voor niets in om studenten te werven. Dat komt enerzijds denk ik omdat zijn werk zo aards is. Geen zweverige mijmeringen, maar veel concrete, alledaagse, scherpe observaties. Die je snapt. Waar je je iets bij voor kunt stellen. Straten, bruggen, treinstations, fabrieken, huizen. Er zit geen Chinees bij. Daarnaast voldoen veel van deze gedichten aan een algemeen beeld van wat poëzie is. Soms alledaags, dan weer lyrisch, rijmend, vaak in een traditionele vorm. Je kunt er meteen iets mee. En dan zijn ze ook nog eens dichtgekit met allerlei christelijke symboliek. Nijhoff bedient iedereen die van poëzie houdt, bevredigt realist en symbolist.
In zijn gedichten tref je prachtige voorbeelden aan van wat de poëzie zoal vermag. ‘Impasse’ is daar één van. Er zitten misschien wat schoonheidsfoutjes in. Dat ‘langzaamaan’ is toch ook maar een stoplap. En ‘glycine’ blijft een vreemde eend. Maar de subtiele manier waarop de problematische verhouding tussen de ‘zij’ en de ‘ik’ wordt verwoord, dat vind ik nog steeds schitterend. De ‘ik’ die inspiratie mist, de ‘zij’ die veroordeeld is tot stompzinnig huishoudelijk werk (het woord ‘bedrijf’ in de vijfde regel is uitstekend gekozen). De fluitketel die het antwoord vertraagt. Doe het maar na, de spanning is om te snijden. ‘Impasse’ is een kleine, tijdloze thriller.
Impasse
Wij stonden in de keuken, zij en ik.
Ik dacht al dagen lang: vraag het vandaag.
Maar omdat ik mij schaamde voor mijn vraag
wachtte ik het onbewaakte ogenblik.
Maar nu, haar bezig ziend in haar bedrijf,
en de kans hebbend die ik hebben wou
dat zij onvoorbereid antwoorden zou,
vroeg ik: waarover wil je dat ik schrijf?
Juist vangt de fluitketel te fluiten aan,
haar hullend in een wolk die opwaarts schiet
naar de glycine door het tuimelraam.
Dan antwoordt zij, terwijl zij langzaamaan
druppelend water op de koffie giet
en zich de geur verbreidt: ik weet het niet.
Jan-Willem Anker (1978) debuteerde in 2005 met Inzinkingen, waarvoor hij de Jo Peters Poëzieprijs ontving. In 2006 volgde Donkere Arena. Zijn werk verschijnt bij De Bezige Bij.
| |
Pim te Bokkel: Martinus Nijhoff & ik
Drie weken en twee dagen nadat ik formeel mijn lidmaatschap van de Nederlands Hervormde Kerk opzegde, bladerde ik in de Verzamelde gedichten van Martinus Nijhoff. Naar goed Achterhoeks gebruik werd ik na mijn geboorte, in de jaren tachtig van de vorige eeuw, gedoopt. Later bezocht ik een christelijke basisschool en wandelde ik in het weekend geregeld om elf uur 's ochtends met mijn broertjes naar één van de laatste zondagsscholen die de regio rijk was. Wat dit alles met het werk van Nijhoff te maken heeft, werd mij pas kortgeleden duidelijk. Om precies te zijn: toen ik in zijn verzameld werk ‘Psalm 150’ zag staan.
Ik was natuurlijk bekend met de Martinus Nijhoffbrug en dat ene gedicht dat niet geheel toevallig de naam van dit tijdschrift draagt. Waar ik me niet bewust van was, is dat Nijhoff als dichter onderdeel uitmaakte van de commissie voor de psalmberijming van de Nederlands Hervormde Kerk. Zeven psalmen uit het liedboek waaruit ik volmondig zong, zijn van Nijhoffs hand.
Als scholiertje heb ik er zelden bij stil gestaan, dat de liederen door doodgewone mensen op papier en muziek zijn gezet. Dit besef moet zich in de pubertijd hebben aangediend. Om voor de hand liggende redenen heeft het weinig zin de mening van een almachtige God in twijfel te trekken. Met mensen is het anders. Met u kan ik het eens of oneens zijn. Wanneer blijkt dat de Schrift, het Liedboek voor de kerken en de preek van de dominee mensenwerk zijn, dan berust het geloof in de tekst slechts op een menselijke vorm van respect. Het woord is haar heilige status ontnomen.
Wanneer we Nijhoffs berijming van Psalmen 150:1-6 vergelijken met de NBG-vertaling van de Bijbel uit 1951, blijkt hoe geraffineerd de werking van een tekst kan zijn. Waar we het in de Bijbel moeten doen met de weinig evocerende zinsneden ‘Halleluja. Looft God in zijn heiligdom,/ looft Hem in zijn machtig uitspansel,’ zingen we met Nijhoff: ‘Looft God, looft Hem overal./ Looft de Koning van 't Heelal’. De achtregelige strofen zetten de toon met een herkenbaar AABB rijmschema. In de tweede helft wordt de spanning opgebouwd door het rijm uit te stellen: CDDC. Opluchting is er wanneer de laatste met de vijfde regel rijmt. We lezen: ‘Hem zij eer, hij zij geprezen.’
Zo soepel stroomt de tekst van het loflied. Als gelovige zou je haast vergeten dat het door een mens geschreven is.
Psalm 150
Looft God, looft Hem overal.
Looft de Koning van 't Heelal
om zijn wonderbare macht,
om de heerlijkheid en kracht
van zijn Naam en eeuwig wezen.
Looft de daden, groot en goed,
die Hij triomferend doet.
Hem zij eer, Hij zij geprezen.
Hef, bazuin, uw gouden stem,
harp en fluit, verheerlijkt Hem!
Cither, cimbel, tamboerijn,
laat uw maat de maatslag zijn
van Gods ongemeten wezen,
opdat zinge al wat leeft,
tot Gods eer. Hij zij geprezen.
Pim te Bokkel (1983) debuteerde in 2007 met de bundel Wie trekt de regen aan? (Nieuw Amsterdam), genomineerd voor de C. Buddingh'-prijs.
| |
| |
| |
Edwin Fagel: Het derde land
Wat mij betreft, verschillen God en poëzie niet zoveel. In de Bijbel wordt op onnavolgbare wijze een niet bestaande werkelijkheid tot waarheid gepromoveerd. De enige waarheid zelfs, en daarmee zou je met recht kunnen stellen dat de Bijbel ook als literatuur het Boek der Boeken is.
Nijhoffs verhouding tot het geloof is complex. Dikwijls gaat hij uit van de spanning tussen het alledaagse en het wonderlijke, waarmee hij van God en het paradijs concrete aanwezigheden maakt. Maar het geloof is bij Nijhoff dikwijls ook aanleiding tot twijfel en wanhoop:
Het derde land
Zingend en zonder herinnering
Ging ik uit het eerste land vandaan,
Zingend en zonder herinnering
Ben ik het tweede land ingegaan,
O God, ik wist niet waarheen ik ging
Toen ik dit land ben ingegaan.
O God, ik wist niet waarheen ik ging
Maar laat mij uit dit land vandaan,
O laat mij zonder herinnering
En zingend het derde land ingaan.
Wie dicht, creëert een werkelijkheid die niet bestond vóór het gedicht er was. Poëzie heeft dit gemeen met alle vormen van kunst, niet in de laatste plaats de Bijbel. Maar de vraag blijft dan wel: welke werkelijkheid is er daadwerkelijk?
Doordat in ‘Het derde land’ essentiële gegevens ontbreken (wie spreekt hier, welk land bedoelt hij?), blijft de betekenis ambigu. Ik denk graag dat met ‘het eerste land’ de toestand voor de geboorte wordt bedoeld, met het tweede het leven, en het derde het leven na de dood (wedergeboorte). Cruciaal lijkt mij de dubbelzinnigheid van de aanroep ‘O God’, die zowel letterlijk als figuurlijk opgevat kan worden. Is er wel een God die de mens begeleidt in het doorlopen van de cyclus? Is die cyclus er wel?
Mijn debuutbundel Uw afwezigheid werd aangekondigd als een bundel ‘in de traditie van Nijhoff’. Ik had mijn editie van Nijhoffs Verzamelde gedichten al jaren niet erg intensief meer gelezen en de vergelijking verbaasde me in eerste instantie. Ik ben de gedichten opnieuw gaan lezen. En ja, de vergelijking ligt voor de hand.
Edwin Fagel (1973) debuteerde in 2007 met Uw afwezigheid (Nieuw Amsterdam), bekroond met de Jo Peters Poëzieprijs.
| |
Hélène Gelèns: Elk woord, terwijl hij schreef, ging ademhalen
Duik ik na jaren opnieuw in Nijhoffs poëzie, herken ik vrijwel elk gedicht. Alsof ik ronddwaal in de omgeving waar ik opgroeide. Van deze poëzie sprongen de haartjes in mijn nek recht overeind. Die raadselachtige, suggestieve atmosfeer die mijn verbeelding alle ruimte liet, die muzikaliteit...
Herlees ik de gedichten, springt geen nekhaar overeind. Ik erken Nijhoffs technische beheersing, herontdek de lange gedichten ‘Awater’ en ‘Het uur u’, maar de meeste gedichten doen me weinig. Ik struikel over de obligate zwaarmoedigheid en de rijmdictatuur waaraan mijn poëzie zich ontworstelde. Ik krijg geen toegang.
Dan stuit ik op ‘De schrijver’. ‘Elk woord, terwijl hij schreef, ging ademhalen/ En riep een ander antwoord in zijn oor.’ Ja! Zo schrijf ik ook. Zo nemen tijdens het dichten de taal en de vorm die ontstaat het voortouw. Dit gedicht klopt. Zo ondersteunt muziek de zegging. In regels 5 tot 8 klinkt een wel heel beaat gejubel, maar het brute slot zet dit in perspectief.
Dit balanceren kenmerkt meer gedichten van Nijhoff. Ik pak ‘Het souper’ erbij, waarin de aansporing tot levenslust in de slotstrofe de zwaarmoedigheid keert: ‘Maar als de winden langs de daken huilen,/ Vergeet, vergeet waar ons zwak hart om schreit,/ Lach en stoot glazen stuk tegen elkander.’ Ik plaats soms op een soortgelijke manier sentimentele tegenover sterke regels. Keek ik de evenwichtskunst van Nijhoff af?
Ik raak geïnteresseerd. Ik ontdek hoe zijn beginregels vaak anekdotisch klinken, hoe ik zo het gedicht wordt ingezogen en hoe vervolgens de anekdote abrupt in medias res stopt. Ik kan dan niet anders dan mijn eigen verbeelding aanspreken. Zo wordt poëzie lezen een ervaring.
Poëzie als ervaring. Hier hervind ik Nijhoff Nu moet ik oppassen. Voor ik het weet, lees ik in en tussen zijn regels niet alleen de imperatieven ‘ervaar’ en ‘laat je meevoeren’, maar ook ‘niet beginnen bij het hoofd’.
De schrijver
Elk woord, terwijl hij schreef, ging ademhalen
En riep een ander antwoord in zijn oor.
Telkens kwamen tusschen de bergen door
Vogels met nieuwen tekst, en uit de dalen
Drong zulk een landelijke blijdschap door,
Zoo heerlijk zelfs begon de rots te stralen
Van 't langs geen enkelen weg meer te achterhalen
Woord uit de zon, dat hij zijn spraak verloor.
Hij ziet omhoog: wolken uiteengeworpen
En een zwerm vogels die naar 't zuiden trekt.
Hij ziet omlaag: hij ziet verspreide dorpen,
Een waterput, een paard dat balken trekt.
Zoo ziende wordt hij op een kruis geworpen
En in vertwijfelingen uitgerekt.
Hélène Gelèns (1967) debuteerde eind 2006 in de Sandwichreeks van Gerrit Komrij met niet beginnen bij het hoofd, genomineerd voor de C. Buddingh'-prijs. Haar volgende bundel zal verschijnen bij Uitgeverij Cossee.
| |
| |
| |
Ester Naomi Perquin
Veertien was ik, toen ik Dichterkeur in handen kreeg, een in 1962 als tweede druk verschenen bloemlezing, samengesteld door Dr. W.L. Brandsma. Het zal door de vergeelde pagina's zijn gekomen, maar in mijn beleving waren de dichters van die ‘verzen dezer eeuw’ reeds lang begraven. Niets wist ik van poëzie, behalve dat er iets te weten zou zijn, iets belangrijks, voor wie goed lezen kon. Een driftkop was ik. Ik kon wel stampvoeten als ik, alle nieuwsgierigheid ten spijt, niet verder kwam dan de glanzende buitenlaag. Er moést een betere lezer in mij schuilen, eentje die ‘parelgrijze, zilverige berken’ terzijde kon schuiven en dwars door tijd en taal kon reiken naar - hoe noemde ik dat - de kern die ik ergens toch vermoedde. Ik vind nu de pagina terug met (het door mij met uitroeptekens gemarkeerde) ‘Lex Barbarorum’ van Marsman. Gerrit Kouwenaars ‘Ik heb nooit’ las ik veelvuldig, getuige ook het ezelsoor. Afgezien daarvan kwam ik niet ver. Niet bij Nijhoff in ieder geval. Van zijn hand waren vier gedichten opgenomen waaraan ik voorbij ging, op zoek naar iets dat in mijn ogen, nou ja, lééfde.
Toen ik jaren later het gedicht ‘Awater’ onder ogen kreeg en zag hoe iemand tevoorschijn kwam die ‘de abstractie en de menigte’ moest verbeelden, was ik verrast. Het hevige rijmen dat Nijhoff in mijn ogen zo in de weg moest hebben gezeten (dat mij bij het lezen had gehinderd), onderwierp zich daar aan een dwingende toon, leek ondergeschikt te worden. Toch was het niet ‘Awater’, maar een gedeelte uit de ‘Enschedese lezing’ uit 1935 dat er betrekking op had, waardoor ik getroffen werd. De dichter noemde de ‘onemotionele helderheid’ van de surrealistische schilderkunst en sprak van ‘formules’ als voorbeeld van iets waarin geleefd wordt. Ik meende daar iets van te begrijpen. Onemotionele helderheid, formules - de strengheid die daaruit spreekt (en dus ook de vage angst): daar was het me om te doen. Mooi vond ik ook dit: ‘Ik ben niet een verbitterde dichter. Ik sta niet met een fluwelen jasje en lange haren te kankeren op mijn tijd, omdat mijn tijd mij en mijn ziel niet hoogschatten wil. Ik heb mij aangepast, ik ben een gewoon mens’. Of hij die dichter inderdaad niet is of ‘toch eigenlijk’ wel, zoals hij opmerkt - dat nu terzijde. Wat doemt hij daar groot en levend op, wil ik alleen maar zeggen. Wat toont hij zichzelf lezenswaardig.
Ester Naomi Perquin (1980) debuteerde in het voorjaar van 2007 bij Van Oorschot met Servetten halfstok. Voor deze bundel ontving ze de debuutprijs Het Liegend Konijn.
De hier geciteerde gedichten zijn afkomstig uit de Verzamelde gedichten van Martinus Nijhoff, uitgegeven door Prometheus, Bij deze uitgever verschijnt binnenkort ook een nieuwe Nijhoffbloemlezing, samengesteld door uw hoofdredacteur: Dit zijn de daden waar ik mens voor was. De mooiste gedichten van Martinus Nijhoff.
|
|