Inleiding op het werk
Wat hij bespot, is ook wat hij verdedigt
De gastvrije poëzie van Billy Collins
door Ron Rijghard
In 2005 gaf Billy Collins een optreden waarbij Bill Murray een introductie hield. Vijf minuten lang maakte de acteur (bekend van onder meer Lost in translation) zichzelf en iedereen belachelijk, waarop Collins hem bedankte met de woorden: ‘We wilden eigenlijk Helen Vendler hebben’ (een bekende Amerikaanse poëziecriticus). De honderden aanwezigen hadden er plezier om, zoals te horen is op het luisterboek van het optreden. Ook tijdens de anderhalf uur dat Collins voordraagt, wordt er veel gelachen. De poëzie van Collins is heel vaak geestig en gevat, en zijn veelal langere, verhalende gedichten lenen zich goed om op het eerste gehoor te worden gewaardeerd.
Bovendien beschikt hij over de doorslaggevende kwaliteiten voor een goede voordracht: een donkerbruin, sonoor stemgeluid, gevoel voor timing en een droogkomische presentatie (vergelijkbaar met die van Murray).
Ook aan de manier waarop hij zijn gedichten aankondigt, hoor je dat Collins een ervaren spreker is (en waarom hij de populairste podiumdichter van de Verenigde Staten is). Zo vertelt hij dat hij na lezing van een gedicht van een collega besloot het te herschrijven, ‘bij wijze van professionele hoffelijkheid’. Hij leende alleen de eerste twee regels: ‘Ik ben er zeker van dat hij het wel zal begrijpen.’ Het ging Collins om de overdaad aan metaforen. ‘Zijn gedicht is een liefdesgedicht, opgedragen aan de geliefde en het bestaat geheel uit metaforen. Dat is een techniek die al honderden jaren wordt gebruikt. Alsof dichters dachten dat het antwoord op die beledigende vraag van Freud - wat wil de vrouw - was: vrouwen willen vergelijkingen.’ (Het gedicht, ‘Litanie’, staat op de pagina's hierna afgedrukt).
Dat zijn poëzie zo goed te volgen is, pleit voor de directheid van zijn taalgebruik. Het is ook een ‘technische prestatie die te makkelijk wordt onderschat’, zoals The New York Times schreef over zijn bundel The trouble with Poetry, uit 2005. In interviews bestrijdt Collins in dit verband de term ‘toegankelijkheid’. Liever spreekt hij van de ‘gastvrijheid’ van zijn poëzie.
Het heeft lang geduurd voor Collins ertoe kwam zo kristalhelder te schrijven. Hij debuteerde pas op zijn 47e, in 1988, met de bundel The Apple That Astonished Paris. ‘Het kostte me veel tijd voor ik het risico durfde te nemen om helder te schrijven. Het woord “gevaarlijk” is populair in de kunst, en het wordt meestal gereserveerd voor experimenteel werk. Maar het echte gevaar in poëzie ligt tegenwoordig in helder schrijven. Door helderheid stel je jezelf bloot. Je kunt jezelf nergens verbergen.’
Het is een redenering die zo is over te zetten naar een actuele discussie in de Nederlandse poëzie. Ook deze Amerikaanse dichter klaagt dat kwaliteit te snel gelijkgesteld wordt aan moeilijkheid. ‘Als jonge dichter schreef ik gedichten waarvan ik hoopte dat ze voor niemand begrijpelijk zouden zijn. Want als ze dat wel zouden zijn, zou het geen zin hebben om poëzie te schrijven. Dat is de kater die we hebben overgehouden aan de modernistische ideeën van dichters als T. S Eliot en Wallace Stevens.’
Zijn durf en talent hebben Collins tot een veel gevraagd, veel onderscheiden, goed verkopend en goed besproken dichter gemaakt. Van zijn acht bundels tot nu toe zijn ruim 250 duizend exemplaren verkocht - ook in de V.S. is dat enorm. In 2002 en 2003 was hij de Amerikaanse Poet Laureate (de Dichter des Vaderlands) en in 1994 koos het gerenommeerde tijdschrift Poetry hem tot ‘dichter van het jaar’.
Een gedicht van Collins begint vaak met een eenvoudig gegeven, dat hij vervolgens schijnbaar logisch uitwerkt in zijn consequenties, tot een gelaagd thema, zoals in het gedicht ‘Maandag’. Het gaat als veel van zijn gedichten over poëzie schrijven en lezen. In het gedicht kijken de dichters uit het raam - ‘omdat het hun werk is waarvoor/ ze niets betaald krijgen, elke vrijdagmiddag.’ Wat voor soort raam het is doet er niet toe, er is altijd wel wat te zien. ‘De vissers dobberen in hun boot,/ (...) de kappers wachten bij hun spiegels en stoelen,/ en de dichters staren’.
Tegen het einde van het gedicht geeft Collins een hem typerende draai aan zijn uiteenzetting. ‘Stel je voor -/ voor de uitvinding van het raam/ moesten de dichters een jas aan/ en een wintermuts op om naar buiten te gaan/ of moesten ze binnen blijven met alleen een muur om naar te kijken.’
Het gedicht zou hier kunnen eindigen, maar Collins neemt geen genoegen met deze grap. Hij voegt er twee strofen aan toe. Die muur is niet zomaar een muur, maar een ‘koude muur van veldstenen’, de ‘muur van het middeleeuwse sonnet/ dat eeuwig vrouwelijke hart van steen/ de steen die vastzit in de keel van de dichter-minnaar’.
Het lijkt alsof je Collins alleen maar hoeft te citeren om uit te leggen wat hij bedoelt. Maar wie hem te letterlijk neemt, ziet over het hoofd dat ‘Maandag’ een virtuoze parodie is. Het cliché wil dat de dichter zo goed kan observeren - Collins doet hem een bijbehorend werktuig cadeau, wat zowel spot als eerbetoon is. Beide opties verdiept hij vervolgens door een historische ontwikkeling te suggereren: er is een tijdperk vóór en een tijdperk ná deze uitvinding. De uitvinding is bovendien de oorzaak van een uitbreiding van de poëtische thematiek: de wereld biedt meer dan getroebleerde liefde.