de hel is te zien, als symbool voor de Heilige Geest mogen opvatten, draagt het alziend oog van God in zich. Op schilderijen uit de zestiende eeuw is Gods oog vaak omlijst door een driehoek, het symbool van de Drie-eenheid.
Het gedicht begint en eindigt dus met God, die in de gedaante van een duif neerkijkt op een rijk beladen dis. Eters liggen met hun hoofden op tafel, terwijl omgevallen kaarsen brand veroorzaken. Bij de spreker roept dat de gedachte aan de hel op, die in het hart van het gedicht oplicht. Daarmee is het gedicht een vanitasbeeld. De rijkdom van de maaltijd contrasteert met de bloedige afloop ervan. God heeft het, met zijn ‘oud alziend oog’, al zo vaak gezien.
Deze interpretatie wordt ondersteund door het feit dat in r. 11-12 een Bijbelcitaat is vervormd. In Richteren 14:14 geeft Simson de Filistijnen een raadsel op: ‘Spijze ging uit van den eter, en zoetigheid ging uit van den sterke.’ Hij doelt op het kadaver van een leeuw waarin bijen een nest hebben gebouwd. Zoals de vraatzuchtige leeuw wordt uitgewoond, zal ook de hoogmoedige Simson ten val komen. Zo verging het kennelijk eveneens de gulzige Laaglanders. Of is het juist het feestje van de Spaanse overheersers dat afgebroken wordt?
De picturale kwaliteiten van het sonnet en de verwijzing naar een bekend iconografisch element roepen de vraag op of Ter Balkt zich bij het schrijven heeft laten inspireren door een schilderij, misschien zelfs door drie verschillende schilderijen: één waarop het alziend oog staat, één met de maaltijdscène, en een tafereel aan de oevers van de Styx. Ik heb geen schilderijen gevonden die aan het gedicht ten grondslag zouden kunnen liggen. Het is denkbaar dat de dichter het schilderij verzonnen heeft.
Ook de lectuur van de poëzie van Van de Kerckhove levert weinig op. Deze dichter staat bekend als gekweld expressionist, die na een moeizaam leven, waarin oorlogsherinneringen een centrale rol speelden, onder nooit opgehelderde omstandigheden bij een verkeersongeluk omkwam. Ter Balkt zal zich aangetrokken hebben gevoeld door Van de Kerckhoves eigenzinnigheid en zijn hartstochtelijk politiek engagement. In zijn kleine oeuvre heb ik slechts één gedicht aangetroffen dat iets te maken zou kunnen hebben met ‘Beschoten maaltijd’: ‘Homo Ludens’, dat in zijn titel refereert aan het befaamde boek van Huizinga. Dit gedicht evoceert een oorlogstafereel, met prikkeldraad waarin ‘klederscheuren/ lichaamsscheuren’ hangen ‘te drogen in de wind/ der eeuwigheid’. De twaalfde regel luidt: ‘de styx de styx de styx de styx’. Na een aantal onsmakelijke details (‘aan het gras het zinnelijk gras (...) kleeft bloed/ kleven hersens’) schrijft Van de Kerckhove: ‘de kikkers de ratten de heren/ worden vet in dat luilekkerland’.
Net als bij Ter Balkt is er een contrast tussen hel en culinair paradijs, tussen verdriet en vreugde, en in beide gevallen is oorlog de boosdoener. Het woord ‘luilekkerland’ herinnert aan twee andere Laaglandse hymnen, die over dat mythische oord van overvloed gaan en die op hun beurt schatplichtig zijn aan een schilderij van Pieter Bruegel de Oudere. Op dat schilderij loopt een varken rond met een mes in zijn rug: het zou het beeld van de uit het gebraad opstekende vorken mede bepaald kunnen hebben. Verder noemt het eerste luilekkerland-gedicht ‘pasteien’, waar in ‘Beschoten maaltijd’ een pastei gebrandschilderd wordt.
‘Beschoten maaltijd’ kan dus gezien worden als geschreven schilderij met een mogelijk morele lading, zoals gebruikelijk was in de schilderkunst van de zestiende en zeventiende eeuw. Het gedicht draait om het contrast tussen hemel en hel, om dat tussen de geneugten van ongebreidelde consumptie en de verschrikkingen van de oorlog. De alziende duif bevindt zich ‘hoog aan de balk’: verwijst de dichter hiermee naar zijn eigen naam? Is hier een wrekende god aan het woord?