Profiel
De minnezanger
Tomas Lieske vindt zichzelf opnieuw uit
De winnaar van de VSB Poëzieprijs 2007 is een liefdesdichter. Laat u zich de gedichten van Hoe je geliefde te herkennen influisteren.
door Ron Rijghard
Hoort u graag ‘Shall I compare thee to a summers day’ in uw oor gefluisterd, of wordt u alleen opgewonden als een aanbidder u vergelijkt met een egelvlo? Ziet u de bekoring en verfijning van de galwesp, schuimcicade, segrijnslak of vliegende hond in uzelf? Warm uw oor aan de poëzie van Tomas Lieske.
De winnaar van de VSB Poëzieprijs 2007 is een liefdesdichter. In zijn eind april gelauwerde bundel Hoe je geliefde te herkennen schrijft Lieske (Den Haag, 1943) - net als in zijn vier voorgaande poëziebundels - breeduit over de liefde. In Grondheer (1993) deed hij dat niet op een manier die veel zal zijn nagevolgd bij het componeren van een liefdesbrief. Lieske gebruikte genoemde onooglijke en vreemde, vieze diertjes. In NRC Handelsblad legde hij uit waarom: ‘Maar wanneer je bij voorbeeld zo'n schuimcicade door een loep zou bekijken zou je zien hoe fantastisch hij is gemaakt, anders dan wij natuurlijk, maar niet minder mooi of frappant.’ Van lieve hondjes en pluis-beestjes moest hij niets hebben.
Een ommezwaai brengt hem nu een prijs. Want Hoe je geliefde te herkennen ontleent veel charme aan een veel herkenbaarder liefdeslyriek. Het titelgedicht opent met de regel: ‘De naam van de geliefde sist van voltage’. Verder staat er: ‘Dit is wat de geliefde verspreidt:/ een geur van zomerlinde, van avondmelk,/ van naakte huid onder een joppertje,/ een geur van de liguster aan het eind van de tuinen’. En zo zingt hij maar door, onbezwaard romantisch en direct. Regels die blijven hangen, en die je wil fluisteren en ingefluisterd krijgen.
(Een correctie op dit idee van een ommezwaai komt van Rogi Wieg. Die zag al vroeg de fluisterpotentie van Lieskes werk. Hij schreef in een stuk over Grondheer dat hij met een Surinaams meisje in bed lag en haar de liefdesregels van Lieske in haar oor fluisterde. Wieg: ‘Ik lag eindelijk tegen het prachtige, naakte lichaam van het meisje aan. Ik was treurig en moe en fluisterde in haar oor: “Hij had gedacht dat zij bij hem, bij zijn licht,/ dat zij haar hoofd op zijn armen leggen zou./ De fakkel eindelijk zou overnemen.” Het meisje vroeg: “Heb jij dat geschreven? Ik vind het mooi.”’)
Wellicht gaat Lieskes nieuwe bundel poëzie ervoor zorgen dat het publiek de schrijver in het hart sluit. Want Lieske, die in 2001 al de Libris Literatuurprijs voor zijn roman Franklin won, wordt steevast wat afstandelijk geprezen. De Libris-jury schreef over ‘stilistische brille’ en ‘indrukwekkend kunststuk’, de VSB-jury benadrukt het ‘virtuoos gemak’ en het ‘taalplezier’. Lof in koude woorden, waar de dichter zo zijn best doet om hartstocht op te roepen. ‘zij schuift een stoel tegen de zon,/ wrijft haar lichaam soepel,/ stemt haar inwendig orkest,/ legt onder haar korte zomerjurk een geur van naaktheid uit.’
Anders dan twee jaar geleden bij de bekroning van de bundel van Arjen Duinker, die door critici volledig over het hoofd was gezien, kreeg Lieskes bundel bij verschijning wel recensies en lof - onder meer voor zijn minnelyriek. Awater-redacteur Rob Schouten schreef in Vrij Nederland: ‘Ja, zijn gedichten hebben wel iets van hoogliederen.’ Het meest enthousiast was Volkskrant-criticus Piet Gerbrandy, die Lieskes bundel tot beste van het jaar koos: ‘De geestigste, maar tegelijk ook meest erotische bundel’ van 2006. In zijn recensie zegt hij te vrezen dat ‘de dichter en criticus toevallig dezelfde erotische voorkeuren hebben’. Gerbrandy vervolgt met: ‘Vrouwen zijn, als we Lieske mogen geloven, superieure wezens door wie wij mannen ons maar al te graag laten inpakken: “O, splendide mendax, schitterend liegbeest,/ met stalen ogen die hun eigen versie vertellen,/ staande tieten die als argumenten dienen,/ een sacrale navel waarin alle bewijskracht vloeit.”’ De criticus lust er wel pap van.
Wie meer wil, kan verder teruglezen. Tot in de bundel Een tijger onderweg: ‘Wat trekt mij in jou aan? Ik luister aan je deur./ Ik draai je kleren in mijn hand als jij met jonge/ sprongen dit huis weer hebt verlaten. De huid/ om je heupen, je geur, je rollend plaatsen.’
Dat was 1989, toen de dichter zichzelf nog niet had herkend. Toen de bloemlezers nog niet wisten dat ze zich konden warmen aan de gloed van zijn woorden. Zijn nieuwe werk is ook aan hen een open brief. Luister wat de minnezanger zingt:
Zij droomt zich een pose, een opgetild
worden, een hunkering die in haar
slaat, zij laat een kreet ontsnappen
om de hangende galm te beproeven.
Hoort u de zomerdag resoneren? Is uw oor al warm?