werd ontvangen. Met deze gedichten zette ze de toon voor de bundels die zouden volgen, zoals Beemdgras (1968), die in minder dan vijftien jaar negen drukken beleefde. Niet minder succesvol waren Dagrest (1984) en Zoals (1992), om maar te zwijgen van de bloemlezing Doen en laten (1994), die tot op de dag van vandaag een van de best verkopende poëziebundels is.
Herzberg is in haar poëzie gefascineerd door het absurde en wonderlijke in de alledaagse werkelijkheid. Daarover schrijft ze in een heldere, bedrieglijk eenvoudige taal die tegen de gewone spreektaal aanleunt. Haar gedichten hebben vaak iets ‘grappigs’ en getuigen van een sterk inlevingsvermogen: ‘Als ik een vis was wist ik wel/ hoe ik moest zwemmen, zachtjes door het water/ wimpelen en met een wending remmen. Ach waarom voel ik wat nooit voor mij/ bedoeld is in mijn ruggengraat terwijl ik/ toegerust als mens zo moeizaam/ door de kamers waad.’
Voor haar toneeldialogen geldt hetzelfde: alles komt via een omweg ter sprake. De personages spreken zich niet direct uit, ze lijken alleen maar te praten om de (pijnlijke) stilte te vullen. In een beschouwing over haar eigen werk schreef Herzberg dat ze in haar gedichten twee zaken met elkaar probeert te rijmen die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben. Zo wordt in de bundel Botshol (1980) in ‘Boomchirurg’ het snoeien van een boom in verband gebracht met de operatie aan een hersentumor. Voor deze bundel ontving ze in 1981 de Jan Campert-prijs. Dertien jaar later volgde, voor haar hele oeuvre, de Constantijn Huygensprijs, en in 1997 de P.C. Hooftprijs.
Alles kan bij haar in een gedicht terechtkomen. Zo was de aanleiding van ‘Afscheid’ een walmende peuk die ze van de straat wilde ‘redden’. ‘Ik dacht: als ik het nu niet opraap ligt het er straks nog en word ik er misschien bedroefd door, door het zo onpersoonlijk te laten worden,’ zei ze daarover.
Volgens Jan Eijkelboom is haar dichtwerk sterk autobiografisch. Zelf heeft ze die veronderstelling altijd resoluut van de hand gewezen: ‘Nee, ze gaan vaak over andere mensen.’ Eijkelboom, koppig: ‘En toch is het zo!’ Het is inderdaad moeilijk om bij een gedicht als ‘Beemdgras’ (‘Mijn vader zong de liedjes/ die zijn moeder vroeger zong/ later voor mij, die ze half verstond.’) niet de vader van de dichteres te zien. Of neem ‘Ziekenbezoek’:
Mijn vader had een lang uur zitten
Toen hij zijn hoed had opgezet
is makkelijk te resumeren.
Nee, zei hij, nee toch niet,
je moet het maar eens proberen.
Vanaf de jaren zeventig legde Herzberg zich meer toe op film- en tv-scenario's en toneelstukken. Ze kwam in contact met regisseur Frans Weisz die zich hun eerste ontmoeting feilloos herinnert. ‘In de schouwburg van Haarlem stelde iemand mij toen aan Judith voor. Ze had een toneelstuk geschreven en vroeg of ik interesse had. Het was liefde en belangstelling op het eerste gezicht. Ik voelde dat er een zielsverwantschap was. Ik begon over dingen te praten waarover ik met niemand eerder gesproken had. We hebben allebei ondergedoken gezeten. Ik heb óók de eerste jaren van mijn
Alles komt via een omweg ter sprake
leven weggeduwd en er nooit over willen praten. We hebben tot diep in de ochtend zitten praten over het toneelstuk “Dat het 's ochtends ochtend wordt” dat ik uiteindelijk ook heb verfilmd.’
Het was het begin van een lange en hechte samenwerking. Weisz: ‘Het was 1973. Ik had net “Naakt over de schutting” gemaakt en wilde andersoortige films maken. Ik vroeg of ze bijdragen wilde leveren aan mijn volgende film “Rooie Sien” (1975). Een aantal van de beste dialogen daaruit zijn van haar.’
Het duurde vervolgens zes jaar voordat ‘Charlotte’ (1981) tot stand kwam, een film over de joodse schilderes Charlotte Salomon die in 1943 op 26-jarige leeftijd door de nazi's werd vermoord. ‘Die film was ons grote succes,’ aldus Weisz. ‘We werkten eraan tussen 1975 en 1980. We deden samen research, reisden ervoor naar Berlijn en Zuid-Frankrijk.’
Daarop volgde ‘Leedvermaak’ (1982), dat draait om de menselijke twijfel en gehechtheid aan het leven. Tegelijk gaat het, zoals zoveel van haar werk, over de onmogelijkheid om (echt) met elkaar te kunnen communiceren. ‘Uiteindelijk gaan zowel mijn gedichten als mijn toneelstukken,’ zei Herzberg in 1994, ‘misschien vooral over hoe stom alles in de wereld is geregeld, hoeveel misverstanden er bestaan, hoe verkeerd alles altijd weer uitpakt, maar ook hoe grappig alles is. Hoe goed bedoeld het vaak ook is, mensen doen elkaar toch maar de raarste dingen aan. Het is als bij Jan Klaassen en Katrijn: Kijk uit! Achter je.’
‘Leedvermaak’ ging in première bij toneelgroep Baal, maar werd vooral bekend dankzij de verfilming in 1989 door Weisz. De filmversie van ‘Rijgdraad’, ‘Qui Vive’ (2002) gedoopt, werd door Herzberg en Weisz ingrijpend herschreven. Daarna schreef ze toneelstukken als ‘En/Of’ (1985), ‘Kras’ (1989), ‘Een goed hoofd’ (1991) en ‘Een golem’ (1998): verraderlijk losse stukken die toch een hechte dramatische structuur bezitten en waarin de dialogen het midden houden tussen poëzie en rafelige, springerige conversatie. Voor Herzberg bestaat er ook niet zo'n wezenlijk verschil tussen het schrijven van een toneelstuk en dat van een gedicht: ‘De woorden moeten precies zijn en de klank is belangrijk. De functie is natuurlijk anders. Bij toneel hoort elk woord een mozaïeksteentje te zijn van het zelfportret van het personage. En het moet kunnen worden gespeeld. Gedichten moeten het kunnen doen zonder de bemiddeling van de acteur.’
Dat scenische in haar poëzie spreekt Weisz aan: ‘Haar gedicht “Ik fint” (uit de bundel Wat zij wilde schilderen, 1996) stuur ik vaak naar acteurs om ze te troosten als ze na de première de recensie onder ogen hebben gekregen. De eerste zin luidt: “Je werkt er jaren aan en dan komt iedereen vertellen wat hij fint.”’ Als ík poëzie kon schrijven, had ik willen dichten als Remco (Campert) of Judith. Op een bepaalde manier heb ik ook het idee dat die twee familie van elkaar zijn. Dat ligt aan hun licht ironische, soms melancholieke toon, aan het impliciete. Tussen de regels doorlezend vind je goud. Het ontwijkt als het ware het drama dat niet ín maar tússen de regels zit.’
Alexandra Koch: ‘Spannend aan haar werk zijn de vele tegenstellingen. Enerzijds is het heel alledaags, anderzijds gaat het over grote thema's. Maar die worden licht verteld. Het is een vorm van minimalisme. Dat vermengt ze met iets heel zachts. Er zit veel